Op 2 mei 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in de Noordelijke Fraudekamer, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/830025-16. De veroordeelde is schuldig bevonden aan het medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten door middel van deze strafbare feiten. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat op € 22.064,00, dat de veroordeelde aan de staat moet betalen ter ontneming van dit voordeel.
De officier van justitie had eerder een vordering ingediend tot ontneming van een bedrag van € 44.460,00, maar na een conclusie van repliek is dit bedrag verlaagd naar € 27.580,00. Tijdens de zitting op 21 maart 2019 was de veroordeelde niet aanwezig, maar de officier van justitie en de raadsman waren wel aanwezig. De raadsman heeft betoogd dat er kostenposten zijn die in mindering moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar de officier van justitie heeft zich verzet tegen deze aftrek.
De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op bewijsmiddelen, waaronder een eerder vonnis en een rapport inzake voordeelberekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en zijn medeveroordeelde samen vier oplichtingen hebben gepleegd, waarbij in totaal € 55.160,00 is overgeboekt. Na aftrek van kosten, die op 20% zijn geschat, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de veroordeelde een bedrag van € 22.064,00 aan voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat.