ECLI:NL:RBNNE:2019:1867

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
18/830025-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van oplichting en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 2 mei 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in de Noordelijke Fraudekamer, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/830025-16. De veroordeelde is schuldig bevonden aan het medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten door middel van deze strafbare feiten. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat op € 22.064,00, dat de veroordeelde aan de staat moet betalen ter ontneming van dit voordeel.

De officier van justitie had eerder een vordering ingediend tot ontneming van een bedrag van € 44.460,00, maar na een conclusie van repliek is dit bedrag verlaagd naar € 27.580,00. Tijdens de zitting op 21 maart 2019 was de veroordeelde niet aanwezig, maar de officier van justitie en de raadsman waren wel aanwezig. De raadsman heeft betoogd dat er kostenposten zijn die in mindering moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar de officier van justitie heeft zich verzet tegen deze aftrek.

De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op bewijsmiddelen, waaronder een eerder vonnis en een rapport inzake voordeelberekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en zijn medeveroordeelde samen vier oplichtingen hebben gepleegd, waarbij in totaal € 55.160,00 is overgeboekt. Na aftrek van kosten, die op 20% zijn geschat, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de veroordeelde een bedrag van € 22.064,00 aan voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830025-16
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 2 mei 2019, Noordelijke Fraudekamer, op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
hierna: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 17 augustus 2017 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt geschat en dat de rechtbank aan veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 44.460,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/830025-16 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft op 20 december 2018 een conclusie van antwoord ingediend, waarna de officier van justitie een conclusie van repliek heeft ingediend, waaruit volgt dat hij de ontnemingsvordering heeft aangepast, in die zin dat het te ontnemen bedrag is verlaagd naar € 27.580,00.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 21 maart 2019, waarbij de officier van justitie, mr. G. Wilbrink, en de raadsman van veroordeelde, mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen, aanwezig waren. Veroordeelde is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

Standpunten

De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen de door de raadsman bij conclusie van antwoord voorgestelde berekening van het wederrechtelijk voordeel op transactiebasis en heeft gevorderd de vordering zoals genoemd in de conclusie van repliek toe te wijzen. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er geen ruimte is voor kostenaftrek omdat de aangevoerde kostenposten niet zijn onderbouwd.
De raadsman heeft ter terechtzitting voornoemde conclusie van antwoord toegelicht en heeft daarbij aangevoerd dat hij wat betreft de kostenaftrek aansluiting heeft gezocht bij hetgeen hierover is gerelateerd in het rapport voordeelberekening van 31 mei 2016. Uit dit rapport volgt dat er van de door veroordeelde en de medeveroordeelde(n) wederechtelijk ontvangen gelden 20 % dient te worden afgetrokken voor gemaakte kosten.
Bewijsmiddelen
De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
De inhoud van het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank d.d. 19 oktober 2018, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder parketnummer 18/830025-16 tegen veroordeelde gewezen;
Het rapport inzake voordeelberekening artikel 36e lid 1, 2 en 3 van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R015071 d.d. 31 mei 2016, inhoudende de redengevende wettige bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de voordeelsberekening.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij voormeld vonnis veroordeeld ter zake medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat veroordeelde voordeel heeft genoten door middel van de door hem gepleegde strafbare feiten.
In voornoemd vonnis heeft de rechtbank bewezen verklaard dat veroordeelde tezamen met zijn medeveroordeelde 4 oplichtingen heeft gepleegd waarbij door de benadeelde partijen in totaal een bedrag van € 55.160,00 is overgeboekt.
De rechtbank overweegt dat de kosten die in rechtstreeks verband staan met het begaan van de strafbare feiten voor aftrek in aanmerking komen, nu voldoende vast is komen te staan dat deze kosten bij/voor de bewezenverklaarde oplichtingen zijn gemaakt. De rechtbank neemt daarvoor, in aansluiting op het rapport inzake voordeelberekening, als uitgangspunt dat er
20 % aan kosten zijn gemaakt, te weten € 11.032,00. Dit leidt tot het oordeel dat veroordeelde en zijn medeveroordeelde een bedrag van € 44.128,00 aan voordeel hebben genoten.
Uit voornoemd vonnis volgt dat veroordeelde het feit tezamen en in vereniging met zijn medeveroordeelde heeft begaan. Op basis van het dossier is voldoende aannemelijk dat zij de opbrengt hebben gedeeld. Een andere verdeling is op geen enkele wijze naar voren gekomen. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat veroordeelde een bedrag van € 22.064,00 aan voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 22.064,00.
Legt
[veroordeelde],voornoemd, de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
€ 22.064,00 (zegge: tweeëntwintig duizend vierenzestig euro)aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 mei 2019.
mr. W.S. Sikkema en mr. C.H. Beuker zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.