ECLI:NL:RBNNE:2019:1794

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
18/840002-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor overval en openlijke geweldpleging

Op 26 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 13-jarige minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van een overval op een tankstation en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, op 17 december 2018 een overval heeft gepleegd waarbij zij de medewerkster van het tankstation met een mes hebben bedreigd en geld hebben geëist. De verdachte is veroordeeld tot 134 dagen jeugddetentie, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is hem een werkstraf van 60 uren opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat heeft geleid tot een lichtere strafmaat. De bijzondere voorwaarden van de voorwaardelijke straf omvatten onder andere deelname aan gezinsbehandeling en het volgen van trainingen gericht op gedragsverbetering. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de medewerkster van het tankstation, toegewezen tot een bedrag van €250,00 voor immateriële schade, te betalen door de moeder van de verdachte, aangezien hij nog minderjarig is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840002-19
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/840020-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te Juvaid locatie Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 april 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.G ten Have, advocaat te Winschoten. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18/840002-19
hij op of omstreeks 17 december 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (in totaal
(ongeveer) 400 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde partij] (benzinestation), in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging
met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) (elk) met
een (op een) mes (gelijkend voorwerp) zichtbaar en/of ten overstaan van die [slachtoffer 1] voorhanden de winkel van het benzinestation is/zijn binnen gegaan en/of (daarbij) aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben toegevoegd; "geld, geld,
geld" en/of (vervolgens) met (de punt van) dat (op een) mes (gelijkend
voorwerp) (meermalen en/of met kracht) tegen het kogelwerend glas (van de
ruimte waarin die [slachtoffer 1] zich bevond) heeft/hebben getikt en/of gebeukt
en/of met dat (op een) mes (gelijkend voorwerp) heeft/hebben gezwaaid en/of
(daarbij) aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben toegevoegd; "meer geld";
in de zaak met parketnummer 18/840020-19
1. Primair
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Groningen openlijk, te weten, op en/of aan en/of bij (het 'Jaagpad' aan/langs en/of bij) de Wilhelminakade, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en) en/of een goed te weten [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] en/of (respectievelijk) een fiets, door - (meermalen) in de richting en/of tegen d(i)e fiets (van die [slachtoffer 2]) te
trappen en/of - scheldend op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] af te rennen en/of - die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] in te sluiten/te omsingelen en/of - die [slachtoffer 2] van de fiets af te trappen en/of - (met kracht) tegen het (boven)been van die [slachtoffer 2] te trappen en/of - een (op een) mes (gelijkend voorwerp) (dreigend) te tonen aan die [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] en/of (met de punt) in de richting van die [slachtoffer 2]
te houden en/of te steken;
1. Subsidiair
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem (met kracht) van de fiets en/of tegen
het (boven)been te trappen;
2.
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Groningen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (op een) mes (gelijkend voorwerp) te tonen en/of (met de punt) in de
richting van die [slachtoffer 2] te houden en/of te steken;
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in de zaak met parketnummer 18/840002-19 ten laste gelegde feit en de feiten 1 primair en 2 in de zaak met parketnummer 18/840020-19 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat sprake is van eendaadse samenloop wat betreft de feiten 1 primair en 2 in de zaak met parketnummer 18/840020-19.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de zaak met parketnummer 18/840002-19 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle feiten in de zaak met het parketnummer 18/840020-19. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen mes bij zich had en ook niet heeft geschopt. De verklaring van verdachte komt overeen met de verklaring die [getuige 1] heeft afgelegd. Ook uit de getuigenverklaring van [getuige 2] blijkt niet dat hij heeft gezien dat verdachte een mes bij zich had. [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de meest donkere jongen met zijn armen bewoog en dreigend overkwam. Als verdachte een mes bij zich had gehad dan had hij niet met zijn armen staan zwaaien. Er is ook geen mes bij verdachte gevonden.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van parketnummer 18/840002-19:
Met betrekking tot de zaak met parketnummer 18/840002-19 acht de rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig bekend.
De rechtbank volstaat daarom met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 december 2018, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018330457 van 28 januari 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1].
Ten aanzien van parketnummer 18/840020-19:
De rechtbank past met betrekking tot de in de zaak met parketnummer 18/840020-19 ten laste gelegde feiten 1 en 2 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - alleen gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feiten 1 en 2:
1. De door verdachte op de terechtzitting van 12 april 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 28 maart 2019 had ik, samen met drie vrienden, op het Jaagpad ruzie met twee jongens. Wij fietsten daar op het fietspad en kwamen die twee jongens tegen. Er werd gescholden en wij zijn vervolgens alle vier teruggegaan naar die jongens. Ik heb gescholden. Ook ben ik op een van die jongens afgelopen. Toen hij naar achteren liep, ben ik op hem afgelopen. Ik ben een negroïde, donkere jongen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 28 maart 2019, opgenomen op pagina 103 e.v. van het dossier met nummer 2019084823 d.d. 5 april 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Vandaag, 28 maart 2019, fietste ik samen met mijn broer op het ‘Jaagpad’ in Groningen. Wij fietsten over het hiervoor genoemde Jaagpad toen wij een viertal jongens op twee fietsen ons tegemoet zagen komen. Ik zag dat het vier jonge jongens waren, ik schat ze ongeveer 14 jaar oud. Drie van de jongens hadden een Arabisch uiterlijk, één van de jongens was aanzienlijk donkerder van huidskleur, een negroïde jongen. Bij het passeren trapte één van de jongens met kracht tegen mijn fiets aan ongeveer in het midden ter hoogte van het zadel. Ik hoorde dat de jongens ons uitscholden.
Ik zag dat de eerder genoemde negroïde jongen (verdachte 1) direct van de fiets afsprong en hard op ons afkwam rennen. Ik zag dat de andere jongens, die nog op de fiets zaten, omkeerden en ook snel onze richting op kwamen. Verdachte 1 wist mij in te halen. Ik zag en voelde dat hij hard trapte tegen de achterzijde van mijn fiets waardoor ik ten val kwam, ik kon mij nog deels opvangen met mijn voet. Enkele seconden later waren de andere jongens ook al bij ons. Ik zag en hoorde dat ze scheldend op mij afliepen. De jongens bleven op mij aflopen, verdachte 1 liep voorop met direct naast hem één van de Arabisch uitziende jongens, verdachte 2. De andere twee stonden achter hen. Ik bleef achterwaarts lopen, maar de jongens kwamen steeds dichterbij. Ze waren minder dan een meter van mij af toen ik zag dat verdachte 1 zijn jas aan de rechterzijde wat omhoog trok en met zijn rechterhand een groot mes achter uit zijn broeksband haalde. Het mes kwam ongeveer ter hoogte van zijn rechterbil vandaan. Ik zag dat het mes zwart was en het lemmet ongeveer 15-20 centimeter lang. Ik zag dat hij het mes vasthield ter hoogte van zijn buik, dicht bij zich, wel met de punt naar mij toe gericht. Ik bleef achterwaarts lopen en de jongens bleven op mij aflopen. Ik zag dat de afstand tussen mij en het mes op een gegeven moment minder dan een halve meter was. Hierop begon ik nog sneller achterwaarts te lopen, toen ik dit deed, versnelde verdachte 2, die naast verdachte 1 met het mes stond ook en schopte mij hard op mijn linker bovenbeen. Ik voelde dat hij mij raakte vlak boven mijn knie. Dit deed erg pijn. Ik voelde eerst een harde klap, gevolgd door een doof gevoel. Ik voelde mij erg bedreigd en was erg bang dat verdachte 1 mij daadwerkelijk iets zou kunnen aandoen met het mes. Hij hield het mes weliswaar dichtbij zich, maar wel continu met de punt naar mij gericht terwijl hij op mij afliep. Toen de jongens wegreden, zijn mijn broer en ik ze even later achterna gerend. Terwijl ze vluchtten hebben mijn broer en ik geprobeerd foto’s te maken met onze telefoons. Ik ben bij mij mijn broer achterop de fiets gestapt en wij zijn op zoek gegaan naar de jongens. Bij de Westerkade zagen we twee jongens die we herkenden. Het betroffen de eerder omschreven verdachte 1 en verdachte 3. Wederom maakte ik foto’s van de jongens.
De foto’s die ik heb gemaakt van de verdachten voeg ik bij mijn aangifte.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 maart 2019, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 28 maart 2019 was ik samen met mijn broer aan het fietsen op het Jaagpad te Groningen. Ter hoogte van de Nassaustraat kwamen ons vier jongens tegemoet fietsen. Toen wij elkaar passeerden, werd er door één van deze jongens iets naar ons geroepen en ik zag hoe een jongen zijn been uitstak en een trappende beweging maakte in onze richting. Wij zagen hoe de jongens keerden en weer onze kant op kwamen fietsen. Eén jongen was aan het rennen. Ik zag hoe deze jongen richting [slachtoffer 2] rende en [slachtoffer 2] van zijn fiets trapte. Ik ben bij [slachtoffer 2] gaan staan en de vier jongens kwamen om ons heen staan. Ik zag dat een jongen [slachtoffer 2] op zijn bovenbeen trapte. Ik zag hoe [slachtoffer 2] ineen dook en eigenlijk op hetzelfde moment zag ik dat een jongen een mes in de richting van [slachtoffer 2] stak. Die jongen kan ik als volgt omschrijven: het is een donkere jongen, zijn huidskleur is heel donker. Hij is ongeveer 14 jaar en heeft een normaal postuur. Hij is rond de 1.75 meter lang. Hij had kort kroeshaar en hij droeg een donkerblauwe spijkerbroek en een donkerkleurige jas. Dit is dus ook de jongen geweest die met het mes heeft gedreigd. Ik voelde mij daadwerkelijk bedreigd. Vooral de dreiging met zo’n groot mes heeft behoorlijk indruk gemaakt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 maart 2019, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Ik ben getuige geweest van een ruzie welke heeft plaatsgevonden ter hoogte van mijn woning aan de Nassaustraat te Groningen. Ik hoorde geschreeuw op straat. Op een gegeven moment ben ik gaan kijken vanuit mijn werkkamer. Ik zag vervolgens een tweetal blanke jongens met de rug naar mij toe staan. Ik zag tevens een viertal andere jongens. Ik zag een lange donkere jongen, voorzien van een donkere jas, dreigend voor de twee blanke jongens staan. Met dreigend bedoel ik dat deze jongen heel agressief overkwam op mij. Hij schreeuwde en maakte wilde armgebaren in de richting van de twee blanke jongens.
Een andere getinte jongen, voorzien van een groenachtige jas, stond naast de lange donkere jongen. Twee andere getinte jongens zaten geloof ik nog op de fiets en stonden een aantal meter verderop.
Verdachte 1: negroïde jongen, gewoon heel donker, slank postuur, donker haar, donkere jas, donkere broek.
Verdachte 1 was dominant/agressief en was duidelijk de donkerste van het groepje. Ik denk dat verdachte 1 op een halve meter van de twee blanke jongens stond nog steeds aan het schreeuwen. Hierop zag ik dat verdachte 2 een trap uitdeelde. Het was een soort van karatetrap.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2019, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant]:
Op 28 maart 2019 kreeg ik een afbeelding door een collega doorgestuurd. De afgebeelde persoon zou samen met een andere jongens een persoon met een mes hebben bedreigd. Mij werd gevraagd of ik deze persoon herkende. Na het bestuderen van de persoon herkende ik de persoon als de voor mij ambtshave bekende [verdachte] geboren op [geboortedatum] 2005. Ik herkende [verdachte] aan zijn donkere huidskleur, vorm hoofd, haardracht en vorm gezicht. Het betreft een 100% herkenning.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van parketnummer 18/840020-19:
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich op 28 maart 2019 in aanwezigheid van drie vrienden op het 'Jaagpad' bevond. Verdachte was de donkerste van de vier jongens en de enige met een negroïde uiterlijk. Verdachte en zijn vrienden fietsten daar. Aangevers fietsten hen tegemoet. Op het moment dat aangevers langs verdachte en zijn vrienden fietsten, werd er door verdachte of één van de vrienden van verdachte tegen de fiets van aangever [slachtoffer 2] getrapt. Nadat verdachte en zijn vrienden aangevers hadden gepasseerd, zijn zij omgekeerd en zijn zij al scheldend achter aangevers aangerend of gefietst. Verdachte heeft vervolgens tegen de fiets van aangever [slachtoffer 2] getrapt. Verdachte is met een vriend op [slachtoffer 2] afgelopen. Verdachte haalde daarbij een mes uit zijn broeksband. Verdachte hield het mes in zijn hand met de punt steeds in de richting van aangever [slachtoffer 2] gericht. Aangever [slachtoffer 2] kreeg vervolgens een trap tegen zijn bovenbeen.
De rechtbank baseert dit op de verklaringen van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangevers consistent en duidelijk zijn. Eveneens sluiten de verklaringen op elkaar aan. De verklaringen van aangevers vinden ook op hoofdlijnen steun in de verklaring van getuige [getuige 2]. De rechtbank ziet gelet op voorgaande geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen die aangevers hebben afgelegd. De rechtbank volgt verdachte daarom niet in zijn verklaring dat hij alleen gescholden zou hebben en geen mes bij zich had.
Gelet op bovengenoemde feiten is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ten minste twee personen die gezamenlijk geweld pleegden en kan worden bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer 2].
Verder is de rechtbank op grond van bovengenoemde feiten van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde gedraging van verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling van aangever [slachtoffer 2] oplevert.
De rechtbank vindt aldus dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/840002-19 ten laste gelegde feit en de feiten 1 primair en 2 in de zaak met parketnummer 18/840020-19 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/840002-19
1.
hij op 17 december 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld in totaal (ongeveer) 400 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] (benzinestation), welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader elk met een mes zichtbaar en ten overstaan van die [slachtoffer 1] voorhanden de winkel van het benzinestation zijn binnen gegaan en daarbij aan die [slachtoffer 1] hebben toegevoegd; "geld, geld, geld" en (vervolgens) met (de punt van) dat mes (meermalen en/of met kracht) tegen het kogelwerend glas (van de ruimte waarin die [slachtoffer 1] zich bevond) hebben getikt en/of met dat mes hebben gezwaaid en (daarbij) aan die [slachtoffer 1] hebben toegevoegd; "meer geld".
in de zaak met parketnummer 18/840020-19
1. Primair
hij op 28 maart 2019 te Groningen openlijk, te weten bij het 'Jaagpad' aan/langs en/of bij de Wilhelminakade, op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en een goed te weten [slachtoffer 2] en (respectievelijk) een fiets, door
- ( meermalen) in de richting en/of tegen die fiets van die [slachtoffer 2] te
trappen en - scheldend op die [slachtoffer 2] af te rennen en - die [slachtoffer 2] in te sluiten/te omsingelen en - (met kracht) tegen het bovenbeen van die [slachtoffer 2] te trappen en - een mes dreigend te tonen aan die [slachtoffer 2] en met de punt in de richting van die [slachtoffer 2] te houden.
2.
hij op 28 maart 2019 te Groningen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes te tonen en met de punt in de richting van die [slachtoffer 2] te houden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/840002-19

1. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

in de zaak met parketnummer 18/840020-19
Het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde levert op de eendaadse samenloop van:

1.openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen;

2.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/840002-19 ten laste gelegde feit en de feiten 1 primair en 2 in de zaak met parketnummer 18/840020-19 wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 134 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast heeft de officier van justitie het opleggen van een werkstraf voor de duur van 30 uren gevorderd. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) die ter terechtzitting heeft geadviseerd. Verdachte is overeenkomstig deze voorwaarden onder andere verplicht zich onder gezinsbehandeling te stellen bij Forensisch Centrum Amsterdam (hierna FCA) of Multi Systeem Therapie of MDTF of soortgelijke behandeling en de ambulante training 'leren van delict', de ambulante training 'Free time, me time', te volgen.
Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte drie ernstige feiten heeft gepleegd, namelijk een overval, openlijke geweldpleging en een bedreiging. De feiten die verdachte heeft gepleegd rechtvaardigen een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het advies van de Raad, het psychologisch rapport over verdachte en zijn houding ter terechtzitting, heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd met daaraan verbonden de eerdergenoemde bijzondere voorwaarden en een onvoorwaardelijke taakstraf.
Standpunt van de verdediging
De raadsman sluit zich aan bij de strafeis van de officier van justitie. De raadsman heeft betoogd dat het goed is als verdachte met zijn problematiek aan de slag kan en dat het van belang is om is om het advies van de Raad te volgen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de bijzondere voorwaarden zoals de Raad die ter terechtzitting heeft geadviseerd op te leggen. Verdachte is bereid om daaraan mee te werken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 maart 2019, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander op 17 december 2018 schuldig gemaakt aan een overval op een tankstation. Dit is een zeer ernstig feit. Voorafgaand aan de overval hebben verdachte en zijn medeverdachte gekeken waar de camera's in het tankstation hingen. Bij de overval is verdachte met zijn medeverdachte het tankstation ingegaan. Zij hadden daarbij hun gezichten bedekt en handschoenen aangedaan, zodat zij niet herkend konden worden. Verdachte en zijn medeverdachte hebben tijdens de overval de medewerkster van het tankstation bedreigd met een mes.
Tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft verdachte zich vervolgens op 28 maart 2019 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en bedreiging gericht tegen aangever [slachtoffer 2] door tegen zijn fiets aan te trappen, al scheldend op hem af te lopen en hem vervolgens met een mes te bedreigen. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
De feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, betreffen stuk voor stuk ernstige feiten. Een overval is voor slachtoffers een traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Overvallen leiden daarnaast tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot door middel van een overval snel aan geld te willen komen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben een bedreigende en angstaanjagende situatie gecreëerd voor het slachtoffer van de overval.
Daarnaast heeft verdachte door de openlijke geweldpleging en bedreiging niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar ook de openbare veiligheid geschaad, wat leidt tot gevoelens van onrust in de samenleving.
Verdachte heeft er door zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen en gevoelens van anderen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de justitiële documentatie van 13 maart 2019 van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Op 5 april 2019 is door een GZ-psycholoog een rapport over verdachte uitgebracht. In dit rapport staat beschreven dat bij verdachte sprake is van hechtingsproblematiek (beschadigd basisvertrouwen) die zich uit in externaliserende gedragsproblematiek (brutaal, opstandig, zelfbepalend). Classificerend is sprake van een ouder-kind relatieprobleem en een oppositionele-opstandige gedragsstoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van de feiten. Dit beïnvloedde verdachte, zodat geadviseerd wordt de feiten hem in verminderde mate toe te rekenen.
Om de kans op recidive te beperken en om zijn ontwikkeling in positieve richting om te buigen, wordt een intensieve gezinsinterventie zoals Multi Systeem Therapie of een variant daarvan in de regio geadviseerd. Ook zou de erkende jeugdinterventie 'Leren van delict', opgelegd kunnen worden. Er wordt geadviseerd om voornoemde gedragsinterventies binnen het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen (hierna GBM).
Uit het rapport van de Raad van 4 april 2019 blijkt dat er veel zorgen naar voren komen ten aanzien van de verschillende levensgebieden, die de kans op herhaling vergroten. Het recidive risico wordt dan ook als hoog ingeschat. Verdachte heeft op zijn jonge leeftijd al verschillende nare gebeurtenissen meegemaakt, waarbij zijn vertrouwen beschadigd is geraakt. Bij verdachte is een verharde, maar ook kwetsbare houding te zien. De Raad vindt het van pedagogische meerwaarde dat verdachte op een positieve manier wordt benaderd. Verdachte is gerecidiveerd tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis en heeft daarmee een van de belangrijkste voorwaarden binnen de jeugdreclasseringsmaatregel overtreden. Het lukt verdachte echter ook om zich te houden aan de opgestelde regels en afspraken binnen de maatregel. Er is echter ook wel sprake van weerstand en ook hier laat hij zelfbepalend gedrag zien. De Raad heeft ten aanzien van het strafadvies verschillende zaken afgewogen. De Raad vindt de vanuit het NIFP geadviseerde GBM, in dit stadium, een te forse maatregel voor verdachte. Dit gelet op de jonge leeftijd van verdachte en omdat er eerder geen hulp in het gezinssysteem is geweest en verdachte daarvan dan ook nog niet heeft kunnen profiteren. De Raad is van mening dat er binnen de jeugdreclassering eerst ingezet zal moeten worden op hulp binnen het gezinssysteem (middels systeemtherapie MST/MDFT) en dat er tevens gericht aandacht zal moeten zijn voor de persoonlijke ontwikkeling van verdachte. Deze mogelijkheden moeten eerst onderzocht en aangepakt worden. Er zijn nog voldoende mogelijkheden zijn binnen de reguliere maatregel jeugdreclassering. De Raad vindt daarnaast een strafrechtelijke reactie in de vorm van een werkstraf passend om verdachte een duidelijke en concrete reactie te geven ten aanzien van de delicten die hij heeft gepleegd. Verder vindt de Raad een deels voorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats, als signaal en stevige stok achter de deur.
Ter terechtzitting heeft de medewerkster van de Raad toegelicht dat er zich in de afgelopen weken een ontwikkeling heeft voorgedaan met betrekking tot het door de Raad gegeven strafadvies. De Raad heeft de afgelopen maanden positieve ervaringen opgedaan met het FCA. Bij het FCA bestaat de mogelijkheid om een intensieve gezinsbehandeling te volgen die aansluit bij wat verdachte nodig heeft. Het is sinds kort ook mogelijk om deze gezinsbehandeling in de regio Noord-Nederland te volgen. De Raad adviseert daarom om als bijzondere voorwaarden onder meer op te leggen het verplicht volgen van een gezinsbehandeling bij FCA.
De medewerkster van jeugdreclassering heeft ter terechtzitting toegelicht dat jeugdreclassering zich aansluit bij het advies van de Raad.
De rechtbank neemt het advies over verdachtes toerekeningsvatbaarheid, zoals gegeven in het psychologisch rapport van 5 april 2019, over en komt tot het oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
De rechtbank zal, in lijn met het advies van de Raad, geen GBM opleggen. De rechtbank hanteert overeenkomstig de oriëntatiepunten van het LOVS voor een overval op een tankstation, openlijke geweldpleging en bedreiging gezien de ernst van de feiten, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank zal echter, ter voorkoming van recidive, gelet op het advies van de GZ-psycholoog en de Raad, en gelet op de zeer jonge leeftijd van verdachte, geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die de duur van het voorarrest overstijgt. Uit het verhandelde ter terechtzitting is namelijk gebleken dat verdachte wil meewerken aan toezicht en begeleiding. De rechtbank is gelet op de hierboven genoemde omstandigheden en de ernst van de feiten echter wel van oordeel dat er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting enigszins af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest van verdachte en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppeld de door de Raad ter terechtzitting geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank merkt daarbij op dat de opgelegde bijzondere voorwaarden het nodige vergen van verdachte, omdat het onder meer een intensief en langdurig behandelingstraject betreft. De rechtbank betrekt in haar overwegingen dat dit behandelingstraject ook bijdraagt aan de vergeldingsfunctie van de straf. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat een hogere taakstraf dan door de officier van justitie gevorderd in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden is.
Benadeelde partij
In de zaak met parketnummer 18/840002-19
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Daarnaast wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de vordering tot vergoeding van de immateriële schade voldoende onderbouwd en toewijsbaar. De officier van justitie ziet aanleiding om de gevorderde immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 250,00, aangevuld met de wettelijke rente. Dit omdat verdachte de overval samen met een medeverdachte heeft gepleegd en zij ieder voor de helft aansprakelijk zijn voor de schade. De benadeelde partij dient voor het overige niet ontvankelijk te worden verklaard. Gelet op de leeftijd van verdachte is de vordering gericht aan de moeder van verdachte. Omdat de vordering gericht is aan de moeder van verdachte is er geen plaats om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering tot vergoeding van de immateriële schade aangevoerd dat de benadeelde partij ook een verwijt maakt aan haar werkgever en niet alleen aan verdachte. Een vergoeding van de immateriële schade ter hoogte van € 150,00, vindt de raadsman daarom redelijk.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het delict voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat een deel van de geleden immateriële schade te wijten is aan de opstelling van de werkgever van de benadeelde partij. De rechtbank is van oordeel, gelijk aan de officier van justitie heeft betoogd, dat verdachte en de medeverdachte samen, ieder voor de helft, aansprakelijk zijn voor de geleden schade. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2018. Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Omdat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering op grond van artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering geacht te zijn gericht tegen zijn moeder mevrouw [naam]. De moeder van verdachte is daarom aansprakelijk voor betaling van het toegewezen bedrag.
De rechtbank zal niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de vordering geacht wordt gericht te zijn tegen de moeder van verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312, 317, 141, 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/840002-19 en in de zaak met parketnummer 18/840020-19 onder 1. primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 134 dagen.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 120 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te Groningen
2. dat veroordeelde meewerkt aan gezinsbehandeling, uitgevoerd door Forensisch Centrum Amsterdam of Multi Systeem Therapie of MDTF of soortgelijke behandeling bij een andere soortgelijke instelling op het moment dat het niet uitvoerbaar is;
3. dat veroordeelde meewerkt aan de ambulante training 'leren van delict';
4. dat veroordeelde meewerkt aan de ambulante training 'Free time, me time',
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te Groningen opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
een werkstraf voor de duur van 60 uren.De werkstraf moet binnen 6 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 26 april 219.
Ten aanzien van 18/840002-19:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt de moeder van verdachte, mevrouw [naam], mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 250,00(zegge: tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2018.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt voornoemde moeder van verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A. Jongsma en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2019.