ECLI:NL:RBNNE:2019:1791

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
18/840003-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor een overval op een tankstation met jeugddetentie en werkstraf

Op 26 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 13-jarige minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van een overval op een tankstation in Groningen op 17 december 2018. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 92 dagen jeugddetentie, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 60 uren. De verdachte was tijdens de overval samen met een mededader en heeft de medewerkster van het tankstation bedreigd met een mes, waarbij zij ongeveer 400 euro hebben geëist. De rechtbank oordeelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en de ernst van het delict. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank besloot af te wijken van de eis en legde een onvoorwaardelijke jeugddetentie op die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke jeugddetentie, waaronder begeleiding door een instantie zoals Accare FJP of De Evenaar.

De benadeelde partij, de medewerkster van het tankstation, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend voor immateriële schade. De rechtbank heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 250,00, te betalen door de ouders van de verdachte, aangezien hij ten tijde van het delict nog minderjarig was. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen en geen schadevergoedingsmaatregel opgelegd, omdat de vordering gericht was aan de ouders van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840003-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 april 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. Meijer, advocaat te Veendam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (in totaal (ongeveer) 400 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] (benzinestation), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) (elk) met een (op een) mes (gelijkend voorwerp) zichtbaar en/of ten overstaan van die [slachtoffer] voorhanden de winkel van het benzinestation is/zijn binnen gegaan en/of (daarbij) aan die [slachtoffer] heeft/hebben toegevoegd; "geld, geld, geld" en/of (vervolgens) met (de punt van) dat (op een) mes (gelijkend voorwerp) (meermalen en/of met kracht) tegen het kogelwerend glas (van de ruimte waarin die [slachtoffer] zich bevond) heeft/hebben getikt en/of gebeukt en/of met dat (op een) mes (gelijkend voorwerp) heeft/hebben gezwaaid en/of (daarbij) aan die [slachtoffer] heeft/hebben toegevoegd; "meer geld";

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde feit gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig bekend.
De rechtbank volstaat daarom met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 december 2018, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018330457 van 28 januari 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].

Bewezenverklaring

De rechtbank vindt het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 december 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld in totaal (ongeveer) 400 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] (benzinestation), welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader elk met een mes zichtbaar en ten overstaan van die [slachtoffer] voorhanden de winkel van het benzinestation zijn binnen gegaan en daarbij aan die [slachtoffer] hebben toegevoegd; "geld, geld, geld" en (vervolgens) met (de punt van) dat mes (meermalen en/of met kracht) tegen het kogelwerend glas (van de ruimte waarin die [slachtoffer] zich bevond) hebben getikt en/of met dat mes hebben gezwaaid en (daarbij) aan die [slachtoffer] hebben toegevoegd; "meer geld".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar, omdat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank vindt verdachte strafbaar, omdat niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 62 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een werkstraf voor de duur van 60 uren gevorderd. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals opgenomen in het rapport van de Raad van de Kinderbescherming (hierna de Raad) van 5 april 2019. Daarnaast heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd. Verder heeft de officier van justitie gevorderd het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte een ernstig feit heeft gepleegd, namelijk een overval. Verdachte heeft weinig openheid van zaken gegeven. Verder heeft de officier van justitie bij haar strafeis rekening gehouden met de omstandigheden dat het feit in vereniging is gepleegd, dat verdachte en de medeverdachte hun gezichten hadden bedekt, messen hebben gebruikt en berekenend te werk zijn gegaan. Ook houdt de officier van justitie bij haar strafeis rekening met de leeftijd van verdachte en het feit dat hij first offender is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een voorwaardelijke werkstraf in plaats van een voorwaardelijke jeugddetentie. Gelet op de leeftijd van verdachte is een voorwaardelijke werkstraf passender voor verdachte dan een voorwaardelijke jeugddetentie.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet berekenend is, maar goed weet dat het verkeerd is wat hij heeft gedaan. Hij voelt schaamte en is bang voor de gevolgen, daarom heeft hij weinig openheid gegeven. Verdachte komt uit een land waar oorlog heerste en toen hij in Nederland kwam, gingen zijn ouders scheiden waardoor hij weer in een onveilige situatie terecht kwam. Met deze omstandigheden moet rekening worden gehouden. Verder dient er rekening gehouden te worden met het feit dat verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, hij afspraken goed nakomt en hij naar school gaat. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van de Raad van 5 april 2019 op te leggen. Verdachte is bereid om daaraan mee te werken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages en het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 maart 2019, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een overval op een tankstation. Dit is een zeer ernstig feit. Voorafgaand aan de overval hebben verdachte en zijn medeverdachte gekeken waar de camera's in het tankstation hingen. Bij de overval is verdachte met zijn medeverdachte het tankstation ingegaan. Zij hadden daarbij hun gezichten bedekt en handschoenen aangedaan, zodat zij niet herkend konden worden. Verdachte en zijn medeverdachte hebben tijdens de overval de medewerkster van het tankstation bedreigd met een mes.
Een overval is voor slachtoffers een traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Overvallen leiden daarnaast tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot door middel van een overval snel aan geld te willen komen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben een bedreigende en angstaanjagende situatie gecreëerd voor het slachtoffer van de overval. Verdachte heeft er door zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen en gevoelens van anderen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de justitiële documentatie van 13 maart 2019 van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze zijn omschreven in de verschillende rapportages.
Op 15 maart 2019 is door een GZ-psycholoog een psychologisch rapport over verdachte uitgebracht. In dit rapport staat beschreven dat uit het onderzoek onvoldoende duidelijk is geworden waardoor het gedrag van verdachte wordt veroorzaakt. De vraag of bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogen kan niet beantwoord worden. Hierdoor kan er ook geen uitspraak gedaan worden over de toerekenbaarheid van het ten laste gelegde feit aan verdachte. In het rapport wordt verder aangegeven dat verdachte veel last heeft van boosheid en dat hij daar niet goed mee kan omgaan. Ook is verdachte geneigd om spanning op te zoeken en komt hij in contact met vrienden die deze mogelijkheid bieden. Geadviseerd wordt om als voorwaarde, bij een eventueel deels voorwaardelijke straf, begeleiding vanuit de Evenaar (Centrum voor Transculturele Psychiatrie Noord-Nederland) in te zetten. Dit omdat er wel ernstige zorgen zijn over het gedrag van verdachte. Verdachte loopt namelijk met zijn gedrag op verschillende levensgebieden vast. Om een mogelijke scheefgroei te keren en een positieve ontwikkeling te stimuleren en hiermee de kans op recidive te verminderen wordt de hiervoor genoemde begeleiding geadviseerd.
Uit het rapport van de Raad van 5 april 2019 blijkt dat verdachte een belaste voorgeschiedenis heeft waar hij mogelijk trauma's aan over heeft gehouden. Verdachte is echter beperkt gemotiveerd voor hulpverlening, waardoor toezicht en controle nodig is. De Raad is van mening dat verdachte geholpen is bij een deels voorwaardelijke werkstraf. De Raad heeft gelet op de ernst van het feit een voorwaardelijke jeugddetentie overwogen, maar gelet op de jonge leeftijd van verdachte en kwetsbaarheid, vindt de Raad een voorwaardelijke werkstraf meer passend. De Raad ziet echter geen aanwijzingen of omstandigheden die een voorwaardelijke jeugddetentie in de weg staan. Om het toezicht en de begeleiding te bieden die verdachte nodig heeft, adviseert de Raad jeugdreclassering. De Raad adviseert als bijzondere voorwaarde op te leggen meewerken aan hulpverlening door een instantie zoals de Evenaar of Accare FJP. Verder wordt de kans op herhaling door de Raad als 'midden' ingeschat.
Ter terechtzitting heeft de medewerkster van jeugdreclassering toegelicht dat jeugdreclassering zich aansluit bij wat er in de hiervoor genoemde rapportages staat. Verder heeft zij toegelicht dat de Evenaar op dit moment een wachtlijst heeft waardoor de Evenaar pas in beeld komt als blijkt dat hulpverlening door Accare FJP niet mogelijk is.
De rechtbank hanteert overeenkomstig de oriëntatiepunten van het LOVS voor een overval op een tankstation, gezien de ernst van het feit, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank zal echter, ter voorkoming van recidive, gelet op het advies van de GZ-psycholoog en de Raad, en gelet op de zeer jonge leeftijd van verdachte, geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die de duur van het voorarrest overstijgt. Uit het verhandelde ter terechtzitting is namelijk gebleken dat verdachte wil meewerken aan toezicht en begeleiding. Gelet op de hierboven genoemde omstandigheden en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting enigszins af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest van verdachte en daarnaast een hogere voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppeld de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden is.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden verzocht. Op grond van artikel 77za lid 1 Wetboek van Strafrecht is voor het bevelen van de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden vereist dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een tankstation. Op het moment van de overval bevond de medewerkster van het tankstation zich achter kogelwerend glas en waren er geen klanten of andere personen aanwezig in het tankstation. Er bestond dan ook geen direct gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bovendien wordt het recidiverisico op gemiddeld ingeschat. Er is dan ook geen sprake van dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op vorenstaande wijst de rechtbank de vordering van de officier van justitie, om de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden te bevelen, af.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Daarnaast wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de vordering tot vergoeding van de immateriële schade voldoende onderbouwd en toewijsbaar. De officier van justitie ziet aanleiding om de gevorderde immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 250,00, aangevuld met de wettelijke rente. Dit omdat verdachte de overval samen met een medeverdachte heeft gepleegd en zij ieder voor de helft aansprakelijk zijn voor de schade. De benadeelde partijdient voor het overige niet ontvankelijk te worden verklaard. Gelet op de leeftijd van verdachte is de vordering gericht aan de ouders van verdachte. Omdat de vordering gericht is aan de ouders van verdachte, is er geen plaats om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering tot vergoeding van de immateriële schade zich gerefereerd aan wat de officier van justitie heeft betoogd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het delict voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De hoogte van het gevorderde bedrag aan immateriële schade is niet betwist. Er is wel aangevoerd dat verdachte slechts voor de helft van het gevorderde bedrag aansprakelijk is, omdat verdachte de overval samen met een medeverdachte heeft gepleegd en zij samen verantwoordelijk zijn voor de geleden schade. De rechtbank is van oordeel, gelijk aan de officier van justitie en de raadsman hebben betoogd, dat verdachte en de medeverdachte samen, ieder voor de helft, aansprakelijk zijn voor de geleden immateriële schade. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2018. Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Omdat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering op grond van artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering geacht te zijn gericht tegen zijn ouders de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2]. De ouders zijn daarom aansprakelijk voor betaling van het toegewezen bedrag.
De rechtbank zal niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de vordering geacht wordt gericht te zijn tegen de ouders van verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 92 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
90 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te Groningen;
2. dat veroordeelde wordt verplicht zich onder behandeling van een instantie zoals Accare FJP of De Evenaar te stellen,
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te Groningen opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
een werkstraf voor de duur van 60 uren.De werkstraf moet binnen 6 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 26 april 2019.
Ten aanzien van 18/840003-19
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt de ouders van verdachte, heer [naam 1] en mevrouw [naam 2], mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 250,00(zegge: tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2018.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt voornoemde ouders van verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A. Jongsma en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2019.