Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procesgang
2.De feiten
3.De beoordeling
4.De beslissing
woensdag 17 april 2019in tegenwoordigheid van de griffier.
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 17 april 2019, is de relatieve bevoegdheid van de rechtbank aan de orde. De vrouw en de man zijn op 19 december 2014 met elkaar gehuwd en hebben samen een minderjarige. De vrouw is op 16 mei 2018 zonder toestemming van de man met de minderjarige naar haar ouders in Friesland verhuisd. De man heeft hierop een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland voor voorlopige voorzieningen. De vrouw heeft vervolgens op 29 augustus 2018 een verzoekschrift ingediend om vervangende toestemming te vragen voor de verhuizing met de minderjarige.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de minderjarige altijd in Utrecht hebben gewoond en dat de vrouw zonder toestemming van de man is verhuisd. De rechtbank oordeelt dat het verblijf van de minderjarige bij de vrouw van tijdelijke aard was en dat de rechtbank Noord-Nederland niet bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en verwijst de zaak naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.
De beslissing van de rechtbank is genomen in het kader van de echtscheidingsprocedure die aanhangig is bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in overweging genomen bij het nemen van haar beslissing.