ECLI:NL:RBNNE:2019:1779

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
162874
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatieve bevoegdheid van de rechtbank in geval van verhuizing van de vrouw met het kind zonder toestemming van de man

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 17 april 2019, is de relatieve bevoegdheid van de rechtbank aan de orde. De vrouw en de man zijn op 19 december 2014 met elkaar gehuwd en hebben samen een minderjarige. De vrouw is op 16 mei 2018 zonder toestemming van de man met de minderjarige naar haar ouders in Friesland verhuisd. De man heeft hierop een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland voor voorlopige voorzieningen. De vrouw heeft vervolgens op 29 augustus 2018 een verzoekschrift ingediend om vervangende toestemming te vragen voor de verhuizing met de minderjarige.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de minderjarige altijd in Utrecht hebben gewoond en dat de vrouw zonder toestemming van de man is verhuisd. De rechtbank oordeelt dat het verblijf van de minderjarige bij de vrouw van tijdelijke aard was en dat de rechtbank Noord-Nederland niet bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en verwijst de zaak naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.

De beslissing van de rechtbank is genomen in het kader van de echtscheidingsprocedure die aanhangig is bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in overweging genomen bij het nemen van haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/162874 / FA RK 18-1088
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 17 april 2019
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. I.P.J. van den Heuvel-Beerens, kantoorhoudende te Vleuten,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. T.C. Cooman, kantoorhoudende te Utrecht.

1.De procesgang

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift ex artikel 1:253a BW van de vrouw, binnengekomen op 29 augustus 2018;
- een brief van 7 november 2018 van de vrouw
- de akte exceptie van relatieve bevoegdheid, tevens verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de man;
- een brief van 4 april 2019 met bijlagen, van de vrouw.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 april 2019. Partijen en hun advocaten waren daarbij aanwezig. Namens de Raad voor de Kinderbescherming was [naam] aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 19 december 2014 te [plaats] met elkaar gehuwd. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.2.
Bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is de echtscheidingsprocedure aanhangig.

3.De beoordeling

3.1.
In geschil tussen partijen is de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank.
3.2.
Partijen en [minderjarige] hebben als gezin samengewoond en ingeschreven gestaan op het adres van de echtelijke (huur-)woning in [plaats in de provincie Utrecht] . Op 16 mei 2018 is de vrouw is vertrokken naar haar ouders in [plaats in de provincie Friesland] om daar te logeren. Zij heeft [minderjarige] toen meegenomen. De man heeft hiervoor geen toestemming gegeven.
3.3.
Toen bleek dat de vrouw niet meer terugkwam heeft de man op 25 juli 2018 bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex art. 822 Rv ingediend.
3.4.
Na de mondelinge behandeling van het door de man ingediende verzoekschrift heeft de vrouw op 29 augustus 2018 het onderhavige verzoekschrift ingediend, waarin zij onder andere vervangende toestemming vraagt om met [minderjarige] te mogen verhuizen naar de [plaats in de provincie Friesland] .
3.5.
De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft bij beschikking van 30 augustus 2018 voorlopige voorzieningen getroffen en onder meer de minderjarige [minderjarige] aan de man toevertrouwd.
3.6.
De relatieve bevoegdheid van de rechtbank wordt beoordeeld naar het tijdstip van het aanhangig maken van de zaak. Volgens art. 265 Rv is de rechtbank van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, de verblijfplaats van de minderjarige bevoegd. Minderjarigen hebben een afhankelijke woonplaats. Een minderjarige volgt de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent. Oefenen beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uit, doch hebben zij niet dezelfde woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven (art. 1:12 BW). Art. 1:10 lid 1 BW bepaalt dat de woonplaats van een natuurlijke persoon zich bevindt te zijner woonstede en bij gebreke daarvan ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
3.7.
Partijen en [minderjarige] hebben altijd als gezin in [plaats in de provincie Utrecht] gewoond en ingeschreven gestaan. Zij stonden aan het begin van een echtscheidingsprocedure, en de in het kader daarvan (door henzelf of de rechtbank) te nemen beslissingen over de voorlopige toevertrouwing en het definitieve hoofdverblijf van [minderjarige] . Het meenemen van [minderjarige] naar [plaats in de provincie Friesland] heeft zonder toestemming van de man plaatsgevonden en zou een zeer tijdelijk karakter hebben. De vrouw wilde even bij haar ouders logeren om tot rust te komen en zou weer terugkomen. Al deze omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat het verblijf van [minderjarige] bij de vrouw in de periode vanaf 18 mei 2018 tot aan de toevertrouwing van [minderjarige] aan de man van tijdelijke aard was, en niet een feitelijk verblijf in de zin van de wet. Hieruit volgt dat deze rechtbank niet bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
3.8.
De rechtbank zal zich op grond van artikel 270 Rv onbevoegd verklaren van de zaak kennis te nemen en de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart zich onbevoegd van de zaak kennis te nemen;
4.2.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. C. Koopman, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 17 april 2019in tegenwoordigheid van de griffier.
fn: 31