ECLI:NL:RBNNE:2019:172

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
18/930206-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling verdachte voor het verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne

Op 22 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978, die beschuldigd werd van het opzettelijk verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne. De zaak is behandeld in het kader van het onderzoek naar grootschalige drugshandel, het zogenaamde Maggiora I-onderzoek, waarbij de verdachte in verband werd gebracht met de hoofdverdachte en medeverdachte [medeverdachte]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 september 2015 betrokken was bij de drugshandel, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het verkopen van cocaïne en het medeplegen daarvan, omdat hiervoor onvoldoende bewijs aanwezig was.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuige [getuige] als belastend beschouwd, maar heeft ook de betrouwbaarheid van deze verklaringen kritisch beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [getuige] niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen zonder aanvullend bewijs. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het vervoeren, verstrekken en aanwezig hebben van cocaïne, en heeft hem veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de persoon van de verdachte en zijn eerdere strafblad, en heeft besloten dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit binnen de proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930206-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 januari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 06 december 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de
periode van 1 januari 2013 tot en met 18 september 2015, in de gemeente
Staphorst, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt,
verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft
gehad, een hoeveelheid cocaïne,
zijnde cocaïne (telkens) een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en
als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Hij acht het medeplegen van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 september 2015 bewezen. Hij acht het wettig en overtuigend bewijs geleverd op grond van de belastende verklaringen van [getuige] , in combinatie met het zogenoemde "kasboek" en de opgenomen (OVC)gesprekken. De officier van justitie verwijst met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige] naar het door deze rechtbank op 1 augustus 2017 in de zaak tegen [medeverdachte] gewezen vonnis. In dat vonnis heeft de rechtbank die verklaringen (grotendeels) betrouwbaar geacht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er te weinig wettig bewijs in het dossier aanwezig is. Er zijn weliswaar belastende verklaringen van [getuige] , maar aan de betrouwbaarheid ervan wordt getwijfeld. Het is volgens de raadsvrouw tevens onduidelijk in welke periode het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden. Daarnaast is volgens haar geen sprake van medeplegen van dealen, maar haalde verdachte alleen soms cocaïne voor eigen of gezamenlijk gebruik met anderen.
Oordeel van de rechtbank
Over het bewijs in deze zaak merkt de rechtbank het volgende op.
Kasboek
Verdachte kwam onder de aandacht van de politie naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek, uitgevoerd in 2015, waarbij grootschalige invoer en (internationale) handel in drugs door vijf verdachten is onderzocht, het zogenoemde Maggiora I-onderzoek. Bij de huiszoekingen in dat onderzoek heeft de politie op 18 september 2015 in de woning van [medeverdachte] , hoofdverdachte in het Maggiora I-onderzoek, een laptop in beslag genomen, die eigendom was van [getuige] , medeverdachte in dit Maggiora I-onderzoek. In die laptop is een digitaal bestand aangetroffen dat in het onderzoek "het kasboek" is gaan heten en dat de rechtbank hierna ook met die term zal aanduiden. [getuige] heeft daarover verklaard dat het kasboek de - uitsluitend door hem bijgehouden - administratie bevat van de handel in drugs in Nederland van [medeverdachte] . De personen die daarin zijn opgenomen namen grotendeels in dealerhoeveelheden drugs af van [medeverdachte] . Het ging daarbij voornamelijk om cocaïne. In gevallen waarin deze personen het verschuldigde bedrag voor de afgenomen drugs niet direct betaalden, maar dit op krediet kochten, werden zij door [getuige] opgenomen in dit "kasboek", zodat er een overzicht was van welke personen nog bedragen schuldig waren aan [medeverdachte] .
[getuige] heeft in 38 verklaringen een toelichting gegeven over de drugshandel.
Op 1 augustus 2017 is [getuige] veroordeeld voor zijn aandeel in de drugshandel.
Bewijs
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring is de verklaring van één getuige onvoldoende. Er zal minimaal nog één ander bewijsmiddel beschikbaar moeten zijn. De getuigenverklaring en dat andere bewijsmiddel moeten afkomstig zijn van verschillende bronnen.
Verdachte staat vermeld in het kasboek. In het kasboek is vermeld dat het om een weedschuld gaat.
Nog daargelaten de vraag of de verklaring van [getuige] en het kasboek niet dienen te worden beschouwd als afkomstig te zijn van één en dezelfde bron, is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het zogenoemde kasboek in dit dossier geen rol speelt. Immers verdachte’s naam komt in het kasboek wel voor, maar slechts ten aanzien van een – niet tenlastegelegde – hoeveelheid weed.
Naast de verklaringen van [getuige] is sprake van aanvullend bewijs in de vorm van drugs gerelateerde (OVC)gesprekken over verdachte, onder andere dat er 50,00 voor " [verdachte] " is, waarmee, aldus [getuige] , verdachte werd bedoeld. Gezien dit steunbewijs komt de rechtbank toe aan de vraag of de verklaringen van [getuige] betrouwbaar zijn.
De verdediging heeft onder andere aangevoerd dat aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige] wordt getwijfeld.
De officier van justitie heeft betoogd dat het kasboek en de verklaringen van [getuige] wel betrouwbaar zijn. Hij heeft daartoe verwezen naar het vonnis van deze rechtbank gewezen in de zaak van de hoofdverdachte [medeverdachte] van 1 augustus 2017 (ECLI:NL:RBNNL:2017:2946). De officier van justitie heeft hierbij gewezen op het feit dat de rechtbank in dit vonnis de vraag of de verklaringen van [getuige] betrouwbaar zijn, grotendeels bevestigend heeft beantwoord.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank moet thans over de zaak van deze verdachte oordelen en beschikt daarbij niet over de door de rechtbank in het vonnis van [medeverdachte] genoemde bewijsmiddelen die voor de "betrouwbaarheidstoetsing" zijn gebruikt, aangezien het dossier Maggiora I niet is gevoegd bij het dossier van verdachte [verdachte] . Ten aanzien van verdachte is een specifiek op deze verdachte toegesneden dossier samengesteld. In dit dossier bevindt zich een beperkt deel van het dossier Maggiora I, waaronder niet de veroordelende vonnissen die zijn gewezen in Maggiora I. Vanzelfsprekend zal de rechtbank in de zaak van verdachte slechts tot een oordeel kunnen komen op basis van de zich in het dossier van deze verdachte bevindende stukken. De rechtbank moet zich per verdachte een zelfstandig oordeel vormen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige] in deze zaak en daarmee over het kasboek. Een enkele verwijzing naar het vonnis van [medeverdachte] , zoals de officier van justitie doet in zijn requisitoir, is niet voldoende om te oordelen dat de verklaringen betrouwbaar zijn. De betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige] is immers vastgesteld in een andere kamer, bij een andere verdachte en op basis van een ander (veel omvangrijker) dossier. Nog daargelaten dat het betreffende vonnis niet aan het dossier is toegevoegd, en evenmin zoals de officier van justitie van mening lijkt te zijn een feit van algemene bekendheid is, is een vonnis op zichzelf geen bewijsmiddel waar het gaat om het rechterlijk oordeel dat daarin is vervat.
De betrouwbaarheid moet dus separaat in deze zaak worden beoordeeld.
In dit geval gaat de rechtbank uit van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige] . De inhoud is namelijk te verifiëren omdat verdachte -evenals [getuige] - ook heeft verklaard over betrokkenheid van verdachte bij moneytransfers uit Zweden, over het bestaan van een weedschuld en over het gebruik van methanol (ten behoeve van radiografisch bestuurde auto's).
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, voorzover het betreft het vervoeren, verstrekken en aanwezig hebben van cocaine, overeenkomstig de bekennende verklaring van verdachte. De rechtbank zal verdachte van het verkopen van cocaïne en het medeplegen vrijspreken, nu daarvoor onvoldoende aanknopingspunten in het dossier aanwezig zijn.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 6 december 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende: Ik heb cocaïne gekocht bij [medeverdachte] en [getuige] . Ik haalde eenmaal in de één à twee weken. Ik kocht voor mezelf of haalde cocaïne op voor gezamenlijk gebruik met anderen. Ik word door [getuige] ook wel [verdachte] genoemd.
2. Uit het naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland met nummer 03DRW14013-MAGGIORA d.d. 14 juni 2016 (het PV), blijkt het volgende.
Op 18 september 2015 is tijdens een zoeking van team Maggiora in de woning van een verdachte aan [straatnaam] te Meppel een laptop van het merk Lenovo, type G50-70 in beslag genomen. Deze laptop is onderzocht door het Team Digitale Expertise Noord Nederland. Op de digitale bestanden zijn lijsten met getallen, hoeveelheden, bedragen, namen en initialen aangetroffen. Deze bestanden zijn door de verbalisanten aangeduid als ‘het kasboek’. [1] Door de belastingdienst/FIOD is een analyse gemaakt van de bestanden. [2] In het kasboek staan onder de naam [verdachte] , tabblad: inkomsten 2: € 1.500. [3]
Een verdachte in het onderzoek, [getuige] , is over het kasboek gehoord door de verbalisanten en heeft -zakelijk weergegeven- verklaard dat het zijn laptop betreft en dat hij het kasboek beheerde. Hij heeft uitleg gegeven over de getallen, namen en afkortingen die in het kasboek zijn opgenomen. Het betreft de administratie, aldus [getuige] , waarbij het gaat om afnemers van drugsdie het verschuldigde bedrag voor de door verdachte geleverde drugs niet gelijk betaalden. In het kasboek staan de bedragen opgenomen die de verschillende afnemers van drugs nog aan verdachte verschuldigd zijn voor de leveringen door verdachte. [getuige] heeft ten aanzien van een aantal in het kasboek vermelde afnemers aangegeven welke drugs, in welke hoeveelheden en met welke frequentie door ieder van hen werden gekocht en afgenomen. [4] [getuige] verklaart dat verdachte [verdachte] uit Staphorst als [verdachte] [5] in het kasboek staat voor een schuld van 1.500 euro.
[getuige] herkent [verdachte] van een getoonde foto van verdachte [verdachte] . [6] [getuige] verklaart [7] tevens dat verdachte meer een gebruiker is. [getuige] was een goede vriend van [medeverdachte] . Door wat problemen in de handel is hij in de min komen te staan bij [medeverdachte] . Verdachte haalde nooit veel coke, 10 gram, 20 gram, 5 gram.
Verdachte [verdachte] verklaart in een verhoor [getuige] en [medeverdachte] te kennen [8] . Hij kocht weleens cocaïne bij een dealer. [9] Verdachte heeft er niet aan verdiend. Het waren vriendendiensten. Alles wat verdachte verhandelde was voor vrienden. Verdachte verklaart meermalen bij [getuige] een paar grammetjes coke te hebben gekocht. [10] Hij denkt voor het laatst in 2015 coke te hebben gehaald bij [getuige] of [medeverdachte] in Meppel. [11]

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen, in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 september 2015, in Nederland, opzettelijk heeft verstrekt, vervoerd en aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft indien er -ondanks de bepleite vrijspraak- een veroordeling mocht volgen gepleit voor het geheel voorwaardelijke straf, niet zijnde een gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en hetgeen de raadsvrouw van verdachte ter terechtzitting heeft aangevoerd.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verstrekken, vervoeren een aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne. Dit is een harddrug. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, in 2015 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen terzake van overtreding van de Opiumwet. De rechtbank betrekt tevens bij de strafbepaling dat verdachte niet heeft gedeald, maar relatief kleine hoeveelheden cocaïne heeft gekocht voor eigen of gezamenlijk gebruik met anderen. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat het oudere feiten betreffen en verdachte thans zijn leven op orde lijkt te hebben.
Vanwege voormelde overwegingen is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een voorwaardelijke taakstraf dient te worden opgelegd voor de duur van 30 uren. Deze voorwaardelijke straf dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat hij zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 30 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, niet zal worden ten uitvoer gelegd, ten zij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2019.

Voetnoten

1.pag. 52 e.v. en 55 e.v. van het PV
2.pag. 88 e.v.
3.pag. 65
4.pag. 71.e.v.
5.pag. 72
6.pag. 123
7.pag. 222
8.pag 174 e.v.
9.pag 185
10.pag. 191
11.pag 206 e.v.