Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[verdachte] ,
Tenlastelegging
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
Rechtbank Noord-Nederland
Op 22 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978, die beschuldigd werd van het opzettelijk verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne. De zaak is behandeld in het kader van het onderzoek naar grootschalige drugshandel, het zogenaamde Maggiora I-onderzoek, waarbij de verdachte in verband werd gebracht met de hoofdverdachte en medeverdachte [medeverdachte]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 september 2015 betrokken was bij de drugshandel, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het verkopen van cocaïne en het medeplegen daarvan, omdat hiervoor onvoldoende bewijs aanwezig was.
De rechtbank heeft de verklaringen van getuige [getuige] als belastend beschouwd, maar heeft ook de betrouwbaarheid van deze verklaringen kritisch beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [getuige] niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen zonder aanvullend bewijs. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het vervoeren, verstrekken en aanwezig hebben van cocaïne, en heeft hem veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de persoon van de verdachte en zijn eerdere strafblad, en heeft besloten dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit binnen de proeftijd van twee jaar.