ECLI:NL:RBNNE:2019:170

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
18/930207-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs in drugshandelzaak

Op 22 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van handel in en aanwezigheid van cocaïne en amfetamine. De zaak, geregistreerd onder parketnummer 18/930207-16, volgde op een onderzoek dat begon in 2015 naar grootschalige drugshandel, het zogenaamde Maggiora I-onderzoek. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen, verkopen en aanwezig hebben van deze drugs in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 september 2015.

Tijdens de zitting op 6 december 2018 heeft de officier van justitie veroordeling geëist, met een werkstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met bijzondere voorwaarden. De officier baseerde zijn eis op belastende verklaringen van een getuige, in combinatie met een zogenaamd kasboek en opgenomen gesprekken. De verdachte ontkende echter betrokkenheid bij drugshandel.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De rechtbank merkte op dat de verklaring van de getuige, die het kasboek bijhield, onvoldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. Er was geen ander bewijs dat de verklaringen van de getuige ondersteunde, en de rechtbank concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank kwam niet toe aan een beoordeling van de betrouwbaarheid van het kasboek en de verklaringen van de getuige, omdat het bewijs al niet voldeed aan de vereisten voor een veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930207-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 januari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 06 december 2018.
Verdachte is verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de
periode van 1 januari 2013 tot en met 18 september 2015, in de gemeente
Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt,
verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft
gehad,
- een hoeveelheid cocaïne en/of
- een hoeveelheid amfetamine,
zijnde cocaïne en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) in de zin van
artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur en 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden, een meldplicht bij de VNN en een ambulante behandeling bij de AFPN. De officier van justitie acht het medeplegen van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 september 2015 bewezen. Hij acht het wettig en overtuigend bewijs geleverd op grond van de belastende verklaringen van [getuige], in combinatie met het zogenoemde kasboek en de opgenomen (OVC)gesprekken.
Standpunt van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard niet in drugs te hebben gedeald.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte derhalve vrijspreken.
Over het bewijs in deze zaak merkt de rechtbank het volgende op.
Kasboek
Verdachte kwam onder de aandacht van de politie naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek, uitgevoerd in 2015, waarbij grootschalige invoer en (internationale) handel in drugs door vijf verdachten is onderzocht, het zogenoemde Maggiora I-onderzoek. Bij de huiszoekingen in dat onderzoek heeft de politie op 18 september 2015 in de woning van [medeverdachte], hoofdverdachte in het Maggiora I-onderzoek, een laptop in beslag genomen, die eigendom was van [getuige], medeverdachte in dit Maggiora I-onderzoek. In die laptop is een digitaal bestand aangetroffen dat in het onderzoek "het kasboek" is gaan heten en dat de rechtbank hierna ook met die term zal aanduiden. [getuige] heeft daarover verklaard dat het kasboek de - uitsluitend door hem bijgehouden - administratie bevat van de handel in drugs in Nederland van [medeverdachte]. De personen die daarin zijn opgenomen namen grotendeels in dealerhoeveelheden drugs af van [medeverdachte]. Het ging daarbij voornamelijk om cocaïne. In gevallen waarin deze personen het verschuldigde bedrag voor de afgenomen drugs niet direct betaalden, maar dit op krediet kochten, werden zij door [getuige] opgenomen in dit "kasboek", zodat er een overzicht was van welke personen nog bedragen schuldig waren aan [medeverdachte].
[getuige] heeft in 38 verklaringen een toelichting gegeven over de drugshandel.
Op 1 augustus 2017 is [getuige] veroordeeld voor zijn aandeel in de drugshandel.
Bewijs
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring is de verklaring van één getuige onvoldoende. Er zal minimaal nog één ander bewijsmiddel beschikbaar moeten zijn. De getuigenverklaring en dat andere bewijsmiddel moeten afkomstig zijn van verschillende bronnen. Als het gaat om verklaringen wordt als bron beschouwd de persoon die de verklaring heeft afgelegd. Het kasboek werd uitsluitend door [getuige] bijgehouden. Het kasboek en de verklaringen van [getuige] waarin hij het gebruik van dit kasboek toelicht, moeten daarom worden beschouwd als zijnde afkomstig van dezelfde bron.
Er is in het geval van verdachte niet meer bewijs dan het kasboek en de verklaringen van [getuige]. Weliswaar bevinden zich in het dossier (OVC)gesprekken met of over verdachte, maar uit deze gesprekken kan onvoldoende worden afgeleid dat deze betrekking hebben op cocaïne of amfetamine. Ook het gesprek van verdachte met een politionele informatie inwinner in een café kan niet als steunbewijs dienen, nu er gesproken wordt over een "deal" die in de maak is, hetgeen mogelijk ziet op een (strafbare) voorbereidingshandeling, maar niet is ten laste gelegd. Er is dus slechts bewijs aanwezig gebaseerd op de verklaring van één getuige en dit is onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de hem ten laste gelegde feiten.
De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van de betrouwbaarheid van het kasboek en de verklaringen van [getuige].

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2019.