ECLI:NL:RBNNE:2019:167

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
18/950007-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs in drugszaken

Op 22 januari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van handel in en aanwezigheid van drugs. De verdachte, geboren in 1981, werd bijgestaan door advocaat mr. J.B. Pieters, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk telen, verkopen en aanwezig hebben van cocaïne en amfetamine in de periode van 1 januari 2013 tot en met 9 februari 2016, alsook het opzettelijk aanwezig hebben van hennep op 9 februari 2016. Tijdens de zitting op 4 december 2018 werd het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 14 maanden eiste.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs tegen de verdachte niet wettig en overtuigend was. De verklaringen van getuige [getuige 1] en het zogenoemde kasboek, dat door deze getuige was bijgehouden, werden niet als voldoende bewijs beschouwd. De rechtbank stelde vast dat er geen ander bewijs was dat de verklaringen van [getuige 1] ondersteunde, en dat de getuigenverklaring op zichzelf onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. Ook de amfetamine die in de tuin van de verdachte was aangetroffen, kon niet als bewijs dienen, omdat de verdachte niet kon worden aangetoond dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid ervan.

Met betrekking tot de hennep, die in de vorm van spacecake was aangetroffen, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat deze meer dan 30 gram hennep bevatte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en gelastte de teruggave van de in beslag genomen mobiele telefoon aan de verdachte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 22 januari 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/950007-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 januari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de
periode van 1 januari 2013 tot en met 9 februari 2016, in de gemeente Emmen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt,
verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft
gehad,
- een hoeveelheid cocaïne en/of
- een hoeveelheid amfetamine,
zijnde cocaïne en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) in de zin van
artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 09 februari 2016 in de gemeente Emmen opzettelijk aanwezig
heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 47,95 gram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep, zijnde hennep een middel in de zin
van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst
II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, alsmede onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen mobiele telefoon en de
drugsgerelateerde goederen. Hij acht ten aanzien van feit 1 het medeplegen van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 september 2015 bewezen. Hij acht het wettig en overtuigend bewijs geleverd op grond van de belastende verklaringen van [getuige 1] , in combinatie met het zogenoemde kasboek en de opgenomen (OVC)gesprekken. Daarnaast heeft verdachte 2 kilogram speed (amfetamine) in een kast in zijn tuin aanwezig gehad, welke bestemd was voor drugshandel. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde acht de officier van justitie het aanwezig hebben van bijna 50 gram hennep bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het onder 1 als 2 ten laste gelegde. Verdachte ontkent deze feiten. Ten aanzien van feit 1 is alleen belastend bewijs van [getuige 1] aanwezig, terwijl steunbewijs ontbreekt. Verdachte ontkent dat hij degene is die cocaïne heeft gekocht en onder de afkorting [afkorting] in het kasboek voorkomt. Daarnaast had verdachte geen wetenschap dat er amfetamine in een kast in zijn tuin was neergelegd. Met betrekking tot feit 2 kan, door het onderbreken van (nader) onderzoek, niet worden bewezen dat de aangetroffen spacecake meer dan 30 gram hennep bevatte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht zowel het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 1

Over het bewijs in deze zaak
met betrekking tot cocaïnemerkt de rechtbank het volgende op.
Kasboek
Verdachte kwam onder de aandacht van de politie naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek, uitgevoerd in 2015, waarbij grootschalige invoer en (internationale) handel in drugs door vijf verdachten is onderzocht, het zogenoemde Maggiora I-onderzoek. Bij de huiszoekingen in dat onderzoek heeft de politie op 18 september 2015 in de woning van [medeverdachte] , hoofdverdachte in het Maggiora I-onderzoek, een laptop in beslag genomen, die eigendom was van [getuige 1] , medeverdachte in dit Maggiora I-onderzoek. In die laptop is een digitaal bestand aangetroffen dat in het onderzoek "het kasboek" is gaan heten en dat de rechtbank hierna ook met die term zal aanduiden. [getuige 1] heeft daarover verklaard dat het kasboek de - uitsluitend door hem bijgehouden - administratie bevat van de handel in drugs in Nederland van [medeverdachte] . De personen die daarin zijn opgenomen namen grotendeels in dealerhoeveelheden drugs af van [medeverdachte] . Het ging daarbij voornamelijk om cocaïne. In gevallen waarin deze personen het verschuldigde bedrag voor de afgenomen drugs niet direct betaalden, maar dit op krediet kochten, werden zij door [getuige 1] opgenomen in dit "kasboek", zodat er een overzicht was van welke personen nog bedragen schuldig waren aan [medeverdachte] .
[getuige 1] heeft in 38 verklaringen een toelichting gegeven over de drugshandel.
Op 1 augustus 2017 is [getuige 1] veroordeeld voor zijn aandeel in de drugshandel.
Bewijs
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring is de verklaring van één getuige onvoldoende. Er zal minimaal nog één ander bewijsmiddel beschikbaar moeten zijn. De getuigenverklaring en dat andere bewijsmiddel moeten afkomstig zijn van verschillende bronnen. Als het gaat om verklaringen wordt als bron beschouwd de persoon die de verklaring heeft afgelegd. Het kasboek werd uitsluitend door [getuige 1] bijgehouden. Het kasboek en de verklaringen van [getuige 1] waarin hij het gebruik van dit kasboek toelicht, moeten daarom worden beschouwd als zijnde afkomstig van dezelfde bron.
Er is in het geval van verdachte niet meer bewijs dan het kasboek en de verklaringen van [getuige 1] . Weliswaar bevinden zich in het dossier (OVC)-gesprekken met of over verdachte, maar uit de gesprekken kan onvoldoende worden afgeleid dat deze betrekking hebben op (het dealen van) cocaïne of amfetamine. Ook de verklaring van [getuige 2] , de vriendin van verdachte, kan niet als steunbewijs dienen nu zij enkel aangeeft dat verdachte wel [verdachte] wordt genoemd, maar de verklaring verder geen concrete informatie inhoudt.
Er is dus slechts bewijs aanwezig gebaseerd op de verklaring van één getuige en dit is onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen.
De op 6 februari 2016 in een kast in de tuin gevonden amfetamine kan evenmin als steunbewijs dienen voor het onder 1 ten laste gelegde, gelet op hetgeen daarover hierna wordt overwogen en gelet op het feit dat degenen met wie verdachte deze handel gepleegd zou hebben, zich al sedert oktober 2015 in voorlopige hechtenis bevonden.
Over het bewijs in deze zaak
met betrekking tot amfetaminemerkt de rechtbank het volgende op.
Bij een doorzoeking op 9 februari 2016 zijn in een kast in de tuin van verdachtes woning zakken met in totaal bijna 2 kilogram amfetamine aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar wisselende verklaringen afgelegd over een ontmoeting kort voor het aantreffen van de drugs met een onbekend gebleven persoon (ene " [naam 1] " of " [naam 2] ") die een tas met speed (amfetamine) bij zich had en die aan verdachte had gevraagd of verdachte deze voor hem wilde bewaren (waarop, aldus verdachte in alle verklaringen hierover, hij ontkennend heeft geantwoord), maar het enkel aantreffen van de tas met amfetamine in de tuinkast levert onvoldoende bewijs op voor het (opzettelijk) aanwezig hebben. De tas met de amfetamine werd namelijk aangetroffen in een kast die stond in een voor een ieder vrij toegankelijke tuin, zoals niet alleen verdachte maar ook zijn vriendin heeft verklaard. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat verdachte zich bewust was of bewust moest zijn van het feit dat er amfetamine in die bewuste tuinkast aanwezig was.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het hem onder 1 ten laste gelegde en komt derhalve niet toe aan een beoordeling van de betrouwbaarheid van het kasboek en de verklaringen van [getuige 1] .
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde, het aanwezig hebben van ongeveer 47,95 gram, in ieder geval meer dan 30 gram, hennep het volgende. De rechtbank acht, door het ontbreken van nader onderzoek, niet bewezen dat de bij verdachte aangetroffen zogenaamde spacecake meer dan 30 gram hennep bevatte. Het totaal gewicht van de cake was weliswaar 47,95 gram, maar onduidelijk is of er meer dan 30 gram hennep als ingrediënt in de aangetroffen cake zat verwerkt, hetgeen de rechtbank ook onwaarschijnlijk acht gelet op de via de openbare kennisbronnen te verkrijgen receptuur.

Inbeslaggenomen goederen

Ten aanzien van de inbeslaggenomen verdovende middelen zal de rechtbank geen beslissing nemen, nu verdachte ter terechtzitting afstand heeft gedaan van deze goederen.
De rechtbank zal, gelet op de vrijspraak van het ten laste gelegde, de inbeslaggenomen mobiele telefoon aan verdachte teruggeven.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen:

- mobiele telefoon (Iphone 5).
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2019.