4.5Bij gebrek aan toestemming van [eiser] is de slotsom van het voorgaande dat [gedaagde] de borg terug moet betalen aan [eiser] . Waar [gedaagde] en [naam] inmiddels een betalingsregeling hebben getroffen voor de borg en [naam] dus is gaan betalen, kan [eiser] aanspraak maken op betaling van de borg aan haar. Op dit onderdeel heeft [gedaagde] overigens geen zelfstandig verweer gevoerd.
5. Tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke (handels-)rente heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd zodat de kantonrechter deze vorderingen eveneens zal toewijzen. Waar het gaat om betaling van een geldsom uit een overeenkomsten tussen twee bedrijfsmatige partijen, is de kantonrechter van oordeel dat de wettelijke rente conform
art. 6:119a BW van toepassing is.
6. Waar [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure zoals hierna bij de beslissing is vermeld.
7. [gedaagde] vordert vergoeding van de kosten van achtergelaten schade en herstel van het plafond en de bestrating. [eiser] heeft verweer gevoerd. De kantonrechter overweegt als volgt.
Uit artikel 1 van de indeplaatsstellingsovereenkomst volgt dat [naam] in de plaats van [eiser] is getreden ter zake van de nakoming van de huurovereenkomst en dat alle rechten en verplichtingen zijn overgegaan. Indeplaatsstelling is een vorm van contractsoverneming als bedoeld in art. 6:159 BW. Ook uit lid 2 van dit artikel volgt dat alle rechten en plichten op [naam] zijn overgegaan, voor zover tussen partijen niet anders is bepaald. Dat partijen bij de indeplaatsstelling iets anders hebben afgesproken ten aanzien van plichten tot oplevering of herstel die bij [eiser] zijn blijven liggen, is niet gesteld of gebleken. Dat betekent dat [naam] op grond van de indeplaatsstelling aansprakelijk is voor eventuele gebreken aan het gehuurde, zoals [eiser] ook heeft aangevoerd. Deze vordering van [gedaagde] wijst de kantonrechter af.
8. [gedaagde] vordert tevens vergoeding van € 1.982,72 voor zijn inspanningen bij de indeplaatsstelling. [eiser] heeft verweer gevoerd. De kantonrechter overweegt als volgt.
De toepasselijkheid van de Algemene Bepalingen is door [eiser] niet weersproken. Op grond van art. 13 van deze Algemene Bepalingen kan [gedaagde] als vergoeding voor zijn inspanningen bij de indeplaatsstelling een redelijk bedrag in rekening brengen met als minimum € 500,00 excl. btw. In productie 8 bij zijn antwoord heeft [gedaagde] een specificatie gegeven. Waarom [gedaagde] drie keer naar het gehuurde moest afreizen, is niet voldoende toegelicht. De kantonrechter acht het redelijk dat [gedaagde] één keer aanwezig diende te zijn voor bezichtiging en overleg. Voor het tekenen van de overeenkomst hoeft [gedaagde] niet per se aanwezig te zijn; dit kan ook per post. Een uurtarief van € 50,00 acht de kantonrechter redelijk. Aldus komt de kantonrechter op € 95,24 aan reiskosten en € 400,00 aan uren. De indeplaatsstellingsovereenkomst is dermate kort en standaard dat dit niet veel tijd kan hebben gekost. De kantonrechter rekent daarvoor één uur à € 50,00. Samen komt de vergoeding dan uit op € 545,24 excl. btw. Dit bedrag zal de kantonrechter toewijzen. De wettelijke rente zal de kantonrechter laten ingaan per 1 december 2017.
9. Waar partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de kosten van deze procedure compenseren in die zin dat iedere partij haar eigen kosten dient te dragen.
Beslissing
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te
betalen het bedrag van € 2.994,60, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf
1 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te betalen de buitengerechtelijke kosten ad € 375,00;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiser] tot op heden gevallen, welke kosten worden begroot op € 101,89 voor de dagvaarding, € 476,00 voor het griffierecht en € 350,00 voor het salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis;
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen € 545,24 excl. btw., te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij haar eigen kosten dient te dragen;
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2019.
552 / GJJS