ECLI:NL:RBNNE:2019:1629

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
18/830235-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 19 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 24 september 2018 opzettelijk brand heeft gesticht in een woning in Westerwolde. De verdachte, geboren in 1966 en thans verblijvende in de Forensische Verslavingskliniek, heeft tijdens het verhoor gedetailleerd verklaard hoe hij de brand heeft aangestoken door open vuur in aanraking te brengen met een kussen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van vormverzuim en dat de bekennende verklaringen van de verdachte rechtmatig waren verkregen. De officier van justitie concludeerde tot bewezenverklaring van de brandstichting, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van een verhoorsituatie zonder rechtsbijstand. De rechtbank verwierp dit verweer en achtte de bekennende verklaringen geloofwaardig, ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 211 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling in een zorginstelling. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en de kans op recidive, en legde de straf deels voorwaardelijk op om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830235-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
thans verblijvende in de Forensische Verslavingskliniek (FVK) Piet Roordakliniek te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 april 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. O.R.R. Hetterscheidt, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van 't Oever-Grootkarzijn.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 september 2018 te [pleegplaats], gemeente Westerwolde, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [straatnaam] door open vuur in aanraking te brengen met een kussen en/of vulling van een kussen, althans een brandbare stof, ten gevolge waarvan die woning en/of één of meer goederen in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (de inventaris van ) voornoemde woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij de bekennende verklaring die verdachte heeft afgelegd geloofwaardig acht. Verdachte heeft deze verklaring op verschillende momenten tegenover verschillende personen afgelegd. Bovendien past de bekennende verklaring van verdachte bij andere bewijsmiddelen in het dossier. Aan deze verklaring moet daarom meer geloof worden gehecht dan aan de verklaring van verdachte, dat hij is overvallen door gemaskerde mannen en daarna merkte dat er brand was uitgebroken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat de eerste bekennende verklaring van verdachte tegenover verbalisant [verbalisant] op basis van artikel 359a lid 1 sub b van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moet worden uitgesloten van het bewijs omdat verdachte niet is gewezen op zijn recht op rechtsbijstand door een advocaat, terwijl er op dat moment sprake was van een verhoorsituatie. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van
21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN9293, dienen ook de belastende verklaringen die verdachte vervolgens op 2 oktober 2018 op het politiebureau en later bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, van het bewijs te worden uitgesloten.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat, zelfs als de bekennende verklaring van verdachte voor het bewijs wordt gebezigd, er onvoldoende ondersteunende bewijsmiddelen voorhanden zijn. De raadsman heeft daartoe gewezen op de omstandigheden waaronder verdachte de bekennende verklaringen heeft afgelegd. Verdachte was op dat moment zeer angstig en wanhopig en had geen eten en onderdak. Zijn bekentenis was een overduidelijke schreeuw om aandacht. Er zijn meerdere getuigen die hebben verklaard dat verdachte zou hebben gezegd dat hij zijn woning in brand zou steken, maar in de vele alcoholdeliriums die verdachte doormaakte heeft hij dingen gezegd die hij niet meende. Dit is geen bewijs dat hij daadwerkelijk het huis in de brand heeft gestoken. Verdachte heeft, toen hij achter het brandende huis werd aangetroffen door getuige [getuige 1], direct aan deze getuige verklaard dat hij door drie mannen overvallen en knock-out geslagen was. Toen hij bij kennis kwam, waren de mannen weg en stond het huis in brand. Dit alternatieve scenario is op basis van zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen zeer aannemelijk te achten. Het is heel goed mogelijk dat verdachte, toen hij dronken was, een prostituee niet heeft willen betalen dan wel vervelend heeft gedaan. Of dat iemand anders uit de buurt van verdachte schoon genoeg had van zijn gedrag. Met als gevolg dat hij uiteindelijk door drie gasten met bivakmutsen bezocht is die hem een lesje wilden leren.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de bekennende verklaring van verdachte tegenover verbalisant [verbalisant] moet worden uitgesloten van het bewijs, overweegt de rechtbank het volgende. Uit het proces-verbaal dat verbalisant [verbalisant] heeft opgemaakt, kan worden afgeleid dat geen sprake was van een verhoorsituatie. De verbalisant heeft geen gerichte vragen gesteld met betrekking tot het strafbare feit en er was daarom geen aanleiding om verdachte op het recht op bijstand van een advocaat te wijzen. De rechtbank is daarom van oordeel dat van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv geen sprake is. Voorafgaand aan de bekennende verklaringen die verdachte nadien op het politiebureau en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, is verdachte telkens in de gelegenheid gesteld een advocaat te raadplegen en is hem de in artikel 29, tweede lid, Sv bedoelde mededeling gedaan dat hij niet verplicht is tot antwoorden. Deze verklaringen zijn op een rechtmatige manier tot stand gekomen en kunnen daarom voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 oktober 2018, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier en opgenomen op pagina 122 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018252353/2018258991 d.d. 11 december 2018, inhoudende als verklaring van verdachte:
U vraagt mij hoe ik brand heb gesticht. In het kussen zat van dat witte spul en dat heb ik met een aansteker aangestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 oktober 2018 met bijlage, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van opzettelijke brandstichting van de woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats]. Gisteren, 1 oktober 2018, kreeg ik een sms van [verdachte]. Hij schreef in dit berichtje dat hij bij de politie is en dat hij bekend heeft dat hij onze woning in de brand heeft gestoken.
Opmerking verbalisant: Ik lees het berichtje op de telefoon van aangeefster. Ik heb hier een foto van gemaakt en deze wordt als bijlage bij dit verhoor gevoegd.
Bijlage: "Heb bekend zit bij politie heel veel sorry alles is voor jou ook mijn pension bij achmea waarom geen hulp gekregen kan je opet vergeten sorry schat".
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor
d.d. 2 oktober 2018, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Mijn vader zei tegen mij dat hij wel zelfmoord wilde plegen. Hij zei dat veel vaker, in de weken daarvoor ook. Toen zei hij tegen mij: "Ik steek dat huis wel in de fik. Dan ben ik er niet meer en dan hebben jullie alles." Op 24 september 2018 heb ik hem gebeld om 17:51 uur. Hij verbrak de verbinding omdat hij boos was. Toen heb ik hem teruggebeld. Dat was om 17:57 uur. Toen hebben we een gesprek gehad van 10 minuten. Weer verbrak hij de verbinding. Ik kreeg om 17:45 uur het volgende sms'je van hem: "Alles is van jullie beide ik ben weg".
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 november 2018, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van een verbalisant van het Team Forensische Opsporing:
Mij werd gevraagd om vast te stellen of er een relatie gelegd kan worden tussen het door de verdachte geschetste scenario met betrekking tot de brand en het door mij ter plaatse aangetroffen brandbeeld.
Verdachte [verdachte] geeft op drie verschillende momenten aan dat de brand is ontstaan door het aansteken van wit spul uit een kussen/plukken voering uit de bank.
De woonkamer met de zich daarin bevindende inboedel was zeer zwaar verbrand. Stucwerk van wanden en plafond had door de hitte losgelaten en werd op de vloer, op of tussen overige
brandrestanten aangetroffen. Aan de opritzijde waren alle ruiten kapot. Van de inboedel werden slechts de lage delen aangetroffen. Vastgesteld werd dat er twee banken, een tafel en twee kasten in de woonkamer hadden gestaan. Daarnaast werden de restanten van lampen aangetroffen. Naast de aangetroffen restanten van lampen werden er nabij de restanten van een kastje, de restanten van een kleine televisie aangetroffen.
Het door de verdachte omschreven proces met betrekking tot de brand past in een scenario waarbij in de woonkamer van het object een brandbeeld was ontstaan, zoals door mij tijdens het forensisch brandonderzoek was aangetroffen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bekennende verklaring van verdachte. Verdachte heeft zowel tegenover de politie als tegenover de rechter-commissaris, beide malen in bijzijn van zijn advocaat, gedetailleerd uitgelegd hoe hij de brand heeft gesticht. De manier waarop verdachte de brand naar eigen zeggen heeft gesticht past ook in het brandbeeld zoals aangetroffen door het team forensische opsporing van de politie. Uit de verklaringen van verdachte wordt ook duidelijk dat hij, toen hij de brand stichtte, een einde aan zijn leven wilde maken. Deze verklaring past bij de verklaring van zijn dochter, [getuige 2], dat verdachte in de aanloop naar de brand heeft gezegd: "Ik steek dat huis wel in de fik. Dan ben ik er niet meer en hebben jullie alles" en bij het sms-bericht dat zij enkele uren voor de brand van verdachte kreeg waarin stond: "Alles is van jullie beide ik ben weg". Zijn bekennende verklaring past ook bij het sms-bericht dat verdachte naar zijn ex-echtgenote stuurde, waarin hij zijn excuses aanbiedt.
Het later door verdachte geschetste alternatieve scenario, waarin de brand zou zijn gesticht door onbekende mannen met bivakmutsen, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Deze verklaring van verdachte is - in tegenstelling tot zijn eerdere bekentenis - weinig gedetailleerd en wordt niet ondersteund door concrete informatie in het dossier. Zo heeft de getuige [getuige 1], toen verdachte tegen hem zei dat hij door drie personen knock out was geslagen, geen verwondingen bij hem gezien.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 september 2018 te [pleegplaats], gemeente Westerwolde, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [straatnaam] door open vuur in aanraking te brengen met een kussen of vulling van een kussen, ten gevolge waarvan die woning en goederen in die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor (de inventaris van) voornoemde woning te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 211 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren. Bij het bepalen van de hoogte van de straf is de officier van justitie ervan uitgegaan dat verdachte tot zijn schorsing 154 dagen in voorarrest heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die niet langer duurt dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft gesteld dat de positieve vooruitgang die verdachte tot nu heeft gemaakt, teniet wordt gedaan als verdachte opnieuw de gevangenis in moet.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering en de gedragsdeskundigen, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de woonkamer van zijn woning brand gesticht. Door het optreden van de brandweer is voorkomen dat de woning geheel is verwoest, maar aan de woonkamer is grote schade ontstaan. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen zeer kwalijk. Brandstichting is een ernstig strafbaar feit, dat niet alleen materiële schade veroorzaakt, maar ook leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft ook gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 22 januari 2019, opgemaakt door drs. G.J.A.M. Bakkeren, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 24 januari 2019, opgemaakt door drs. E.M. van Engers, GZ-psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De ziekelijke stoornis van de geestvermogens wordt door de psychiater omschreven als een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken, een ernstige alcoholverslaving en mogelijk ook het syndroom van Korsakov. De psychiater stelt dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline, narcistische en afhankelijke kenmerken. De psycholoog geeft in zijn rapport aan dat er overeenstemming is over de diagnostiek. Beide deskundigen hebben gerapporteerd dat ten tijde van het ten laste gelegde alle aandoeningen aanwezig waren en hebben de rechtbank geadviseerd verdachte het ten laste gelegde, indien bewezen geacht, in verminderde mate toe te rekenen. Beide gedragsdeskundigen achten de kans op herhaling hoog als verdachte niet intensief klinisch wordt behandeld.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Reclassering Nederland heeft meerdere rapportages omtrent verdachte opgesteld. Het rapport van 26 februari 2019 vermeldt, zakelijk weergegeven:
De persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn problematisch en zorgelijk te noemen. Er is onverwerkt leed van zijn scheiding, van een ongeluk op zijn werk en van diverse rugoperaties die maken dat hij niet kan werken, hetgeen hij graag doet. Voorts is er sprake van fors alcoholgebruik waarbij verdachte zich (seksueel) grensoverschrijdend kan opstellen naar zijn directe (woon-)omgeving. Er is sprake van instabiliteit op het gebied van relaties, wonen, alcoholgebruik, gedrag en ook inzicht.
In het rapport van 2 april 2019 zet de reclassering uiteen dat met de klinische behandeling is gestart. Van gedragsverandering kan nog niet worden gesproken en verdachte toont zich weinig gemotiveerd voor de behandeling, maar conformeert zich voldoende. De reclassering acht het van belang dat de ingezette behandeling wordt gecontinueerd en afgerond. Toezicht is van belang om verdachte extern te kunnen blijven motiveren en uiteindelijk het zelfinzicht en probleembesef te vergroten. De reclassering acht de kans op recidive en letselschade (ook gevaar voor verdachte zelf) hoog, als verdachte zich in een vergelijkbare situatie bevindt als in de periode voorafgaand aan zijn aanhouding, waarbij hij veel alleen (thuis) is, de dagbesteding ontbreekt, de grote gebeurtenissen van de laatste jaren onverwerkt blijven en verdachte opnieuw gaat drinken. Binnen een klinische setting en indien verdachte behandeltrouw is, zullen de risico's afnemen.
De reclassering heeft de rechtbank bij een veroordeling geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke strafdeel overeenkomt met de preventieve hechtenis, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, een alcoholverbod en een locatieverbod. Tevens heeft de reclassering dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden en het toezicht geadviseerd, zodat de huidige behandeling niet wordt onderbroken. De reclassering heeft daarbij tevens gewezen op de grote kans op terugval in alcoholgebruik met risico's voor verdachte zelf of anderen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal de straf deels voorwaardelijk opleggen, enerzijds teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen en anderzijds om daaraan de bijzondere voorwaarden te koppelen, zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is zich aan die voorwaarden te houden. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden, waarbij de rechtbank opmerkt dat verdachte in totaal 156 dagen in voorarrest heeft gezeten.
De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er -gelet op de inhoud van voornoemde rapportages in samenhang met het gepleegde feit- ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 209 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich zal houden aan de gemaakte afspraken met de reclassering en zich zal melden bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zich -in ieder geval gedurende zes maanden- zal laten behandelen in de Piet Roorda Kliniek te Zutphen of een soortgelijke klinische forensische zorginstelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling; het innemen van medicijnen zoals bijvoorbeeld Refusal of een vergelijkbaar middel kan onderdeel zijn van de behandeling; voorts dient de veroordeelde zijn medewerking te verlenen aan nader onderzoek naar eventuele aanwezigheid van Korsakov;
3. dat de veroordeelde, in het geval de reclassering een overgang naar een resocialisatieafdeling, gepaste ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, meewerkt aan indicatiestelling en plaatsing;
4. dat de veroordeelde zich na de klinische behandeling, indien en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig vindt, ambulant zal laten behandelen door een nader door de reclassering (in overleg met de kliniek) te bepalen (forensische) zorginstelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling; het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
5. de veroordeelde zal geen alcohol gebruiken en zal meewerken aan controle op dit alcoholverbod, waarbij de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen (bloed-, urine- of ademonderzoek) en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van bovengenoemde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank stelt verder als bijzondere voorwaarde:
5. dat de veroordeelde zal zich niet binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Westerwolde bevinden, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt, waarbij het openbaar ministerie toeziet op handhaving van dit locatieverbod.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2019.
Mr. Van Sloten en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.