Op 19 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1995, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad en mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 1 januari 2018 te Hoogkerk, waar de verdachte de aangever, [slachtoffer], meerdere keren met gebalde vuist in het gezicht zou hebben geslagen. Tijdens de zitting op 8 april 2019 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. W. Schoo, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. van 't Oever-Grootkarzijn.
De officier van justitie stelde dat de verdachte met opzet en kracht had geslagen, wat zou kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel. De verdediging betwistte echter dat er sprake was van opzet op zwaar letsel en stelde dat de verdachte niet geoefend was in kickboksen, waardoor zijn slagen niet als wapens konden worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, maar dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte en de aangever, alsook op de medische informatie die geen zwaar letsel aantoonde.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 60 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de impact op het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte.