ECLI:NL:RBNNE:2019:1623

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
18/830002-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling met voorbedachte raad, veroordeling mishandeling

Op 19 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1995, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad en mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 1 januari 2018 te Hoogkerk, waar de verdachte de aangever, [slachtoffer], meerdere keren met gebalde vuist in het gezicht zou hebben geslagen. Tijdens de zitting op 8 april 2019 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. W. Schoo, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. van 't Oever-Grootkarzijn.

De officier van justitie stelde dat de verdachte met opzet en kracht had geslagen, wat zou kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel. De verdediging betwistte echter dat er sprake was van opzet op zwaar letsel en stelde dat de verdachte niet geoefend was in kickboksen, waardoor zijn slagen niet als wapens konden worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, maar dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte en de aangever, alsook op de medische informatie die geen zwaar letsel aantoonde.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 60 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de impact op het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830002-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 april 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Schoo, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van 't Oever-Grootkarzijn.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te Hoogkerk, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade aan een persoon, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) met kracht en/of gebalde vuist in/tegen het gezicht (ter hoogte van de slaap) van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te Hoogkerk, in de gemeente Groningen, al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld door (meermalen en/of met kracht en/of gebalde vuist) in/tegen het gezicht (ter hoogte van de slaap) van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde, een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad, kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte meerdere harde, gerichte vuistslagen tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] heeft gegeven, hetgeen zij heeft afgeleid uit de aangifte van [slachtoffer] en de zich in het dossier bevindende WhatsApp-gesprekken. Dergelijke klappen tegen het hoofd, een kwetsbaar onderdeel van het lichaam, kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Daarbij heeft de officier van justitie ook meegewogen dat verdachte ten tijde van het delict meerdere keren per week aan kickboks training deed. Met betrekking tot de ten laste gelegde voorbedachte raad heeft de officier van justitie gesteld dat uit de WhatsApp-gesprekken die vóór en na het incident zijn gevoerd, kan worden opgemaakt dat verdachte boos was en aangever [slachtoffer] bewust apart heeft genomen om hem een lesje te leren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het opzet van verdachte niet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat verdachte twee vuistslagen heeft gegeven, duidt niet op dit opzet. Daar komt bij dat verdachte op dat moment geen geoefende kickbokser was, zodat zijn vuisten niet als wapens kunnen worden aangemerkt. De handelingen van verdachte leveren een mishandeling op, het subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft gesteld dat voorbedachte raad niet kan worden bewezen, omdat het dossier voor dit bestanddeel van de tenlastelegging te weinig aanknopingspunten bevat. Uit de WhatsApp-berichten kan niet worden afgeleid dat verdachte planmatig bezig is geweest om aangever een paar beste beuken te geven.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] meermalen met gebalde vuist tegen het gezicht heeft geslagen. De rechtbank acht op echter niet bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt dat het een algemene ervaringsregel is dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is. Niet iedere klap tegen het hoofd zal echter tot zwaar lichamelijk letsel kunnen leiden. Dat in de onderhavige zaak zodanig gericht en met kracht is geslagen dat de kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel aanwezig was, is uit de afgelegde verklaringen niet op te maken. De opmerking van verdachte dat hij het slachtoffer "in mekaar heeft gestompt" is te algemeen om conclusies uit te kunnen trekken aangaande de kracht en gerichtheid van het gebruikte geweld. Er is bovendien geen sprake van letsel waarin aanwijzingen kunnen worden gevonden voor de aard van het gebruikte geweld. Aangever had geen zichtbaar letsel en uit de medische informatie blijkt dat, ondanks subjectieve klachten van aangever, geen sprake was van oogheelkundige afwijkingen of afwijkingen aan het gehoor.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 08 april 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 januari 2018, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R018011-TRYLLINGUR d.d. 29 mei 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is af te leiden dat sprake is van 'voorbedachte raad'. Hoewel in het feit dat verdachte twee weken voordien in een groepsapp de woorden heeft geuit 'Geloof me [slachtoffer] gaat janken' een aanwijzing zou kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, acht de rechtbank niet wettig bewezen dat verdachte die nacht bewust op zoek is gegaan naar aangever [slachtoffer] met het vooropgezette plan om [slachtoffer] in het gezicht te stompen. Verder blijkt niet dat verdachte voordat hij de klappen gaf voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2018 te Hoogkerk, in de gemeente Groningen, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met gebalde vuist tegen het gezicht (ter hoogte van de slaap) van die [slachtoffer] te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 51 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer, en daarnaast een werkstraf van 120 uur.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met een gevangenisstraf zoals gevorderd door de officier van justitie voldoende wordt gestraft. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte zijn leven goed op orde heeft en dat rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte twee maanden met een enkelband heeft rondgelopen, hetgeen een vrijheid beperkende maatregel is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aangever [slachtoffer] tijdens een nieuwjaarsfeest mishandeld door hem meerdere keren tegen het gezicht te stompen. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte al langere tijd kwaad was op [slachtoffer] , omdat deze bij de politie een belastende verklaring tegen verdachte en een vriend van hem zou hebben afgelegd. Toen hij [slachtoffer] daar die avond op wilde aanspreken, kwam het tot het bewezenverklaarde geweld. Verdachte, die ten tijde van de mishandeling onder invloed van alcohol was, heeft met zijn gewelddadig handelen niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar heeft hem ook angstig gemaakt voor mogelijke verdere repercussies. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring komt naar voren hoeveel impact het gebeuren op aangever heeft gehad en nog steeds heeft. Door zijn handelen heeft verdachte daarnaast anderen angst ingeboezemd: twee getuigen durfden uit vrees voor represailles van verdachte geen verklaring bij de politie af te leggen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw geweld te plegen.
Anderzijds houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis reeds twee maanden een elektronische enkelband heeft gedragen. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij binnenkort vader wordt en zijn verantwoordelijkheid wil nemen. Hij is bereid de schade van het slachtoffer te vergoeden en zich aan een eventueel contactverbod te houden. De reclassering geeft aan dat verdachte zijn leven goed op orde heeft en ziet geen grond voor reclasseringstoezicht of andere gedragsinterventies.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer verbinden. De rechtbank is van oordeel dat kan worden volstaan met deze straf. De straf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de poging zware mishandeling en de voorbedachte raad niet bewezen acht.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 46,89 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering goed is onderbouwd en geheel kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot

een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 21 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde:
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] .
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.546,89(zegge: vijftienhonderdzesenveertig euro en negenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.546,89 (zegge: vijftienhonderdzesenveertig euro en negenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 46,89 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2019.
Mr. Van Sloten en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.