ECLI:NL:RBNNE:2019:1602
Rechtbank Noord-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beslissing inzake bezwaarschriften DNA in strafzaak met betrekking tot verkeersdelicten
Op 17 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beschikking gegeven in de zaak van klager, die eerder op 9 november 2018 was veroordeeld tot 120 uren taakstraf voor het medeplegen van het opzettelijk versperren van een openbare landweg en het wederrechtelijk dwingen van een ander. De officier van justitie had bepaald dat klagers celmateriaal moest worden afgenomen voor DNA-onderzoek, maar klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is op 8 februari 2019 ingediend en de behandeling vond plaats op 27 maart 2019. De raadsman van klager voerde aan dat het afnemen van celmateriaal niet gerechtvaardigd was, omdat het misdrijf niet van dien aard was dat DNA-onderzoek van betekenis kon zijn voor de opsporing van strafbare feiten. De officier van justitie daarentegen stelde dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-V) vereist dat DNA wordt afgenomen van veroordeelden voor zware misdrijven, en dat er recidivegevaar aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat de aard van de gepleegde misdrijven, namelijk verkeersdelicten, zich verzet tegen de afname van DNA. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat DNA-onderzoek een rol van betekenis had kunnen spelen bij de opsporing van deze misdrijven. Bovendien bleek uit het justitieel documentatieregister dat klager in het verleden slechts eenmaal in aanraking was gekomen met de politie voor een misdrijf waarbij DNA-onderzoek niet relevant was. Daarom verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het afgenomen celmateriaal te vernietigen.