ECLI:NL:RBNNE:2019:1597
Rechtbank Noord-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beslissing inzake bezwaarschriften DNA in strafzaak met verkeersdelicten
Op 17 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen de afname en verwerking van DNA van een veroordeelde. De klager was eerder veroordeeld tot 120 uren taakstraf voor het medeplegen van het opzettelijk versperren van een openbare landweg en het wederrechtelijk dwingen van een ander. De officier van justitie had op basis van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden bepaald dat het celmateriaal van klager moest worden afgenomen voor DNA-analyse. Klager diende hiertegen bezwaar in, stellende dat de afname niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van strafbare feiten, gezien de aard van de gepleegde misdrijven.
De rechtbank oordeelde dat de Wet DNA-V voorschrijft dat DNA moet worden afgenomen van veroordeelden voor zware misdrijven, tenzij er uitzonderingen van toepassing zijn. De verdediging voerde aan dat de aard van de misdrijven van klager, die vooral verkeersgerelateerd waren, niet wezenlijk bijdroegen aan de opsporing door middel van DNA. De officier van justitie daarentegen stelde dat de wetgever een systeem van ruime afname van DNA heeft beoogd en dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat DNA-onderzoek wel degelijk van belang kon zijn voor de opsporing van andere misdrijven.
Na beoordeling van de argumenten kwam de rechtbank tot de conclusie dat de uitzondering voor DNA-afname niet van toepassing was in dit geval. De rechtbank oordeelde dat de aard van de gepleegde misdrijven niet zodanig was dat DNA-afname niet van betekenis zou zijn voor de opsporing. Bovendien werd op basis van het strafblad van klager vastgesteld dat er eerder sprake was van misdrijven waarbij DNA-onderzoek relevant kon zijn. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift van klager ongegrond, waarmee de afname en verwerking van zijn DNA werd bevestigd.