ECLI:NL:RBNNE:2019:1596
Rechtbank Noord-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beslissing inzake bezwaarschriften DNA in strafzaak met verkeersdelicten
Op 17 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beschikking gegeven in de zaak van klager, die eerder was veroordeeld tot 120 uren taakstraf voor het medeplegen van het opzettelijk versperren van een openbare landweg en het wederrechtelijk dwingen van een ander. De officier van justitie had bepaald dat klagers celmateriaal moest worden afgenomen voor DNA-onderzoek, wat leidde tot een bezwaarschrift van klager. Dit bezwaarschrift was ingediend op 8 februari 2019 en richtte zich tegen de afname en verwerking van het DNA-profiel. De rechtbank heeft de zaak behandeld in raadkamer op 27 maart 2019.
De verdediging voerde aan dat de afname van celmateriaal niet gerechtvaardigd was, omdat het misdrijf niet van dien aard was dat DNA-onderzoek van betekenis kon zijn voor de opsporing. De officier van justitie daarentegen stelde dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-V) vereist dat DNA wordt afgenomen van veroordeelden voor zware misdrijven, en dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat DNA-onderzoek wel degelijk van belang kon zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten.
De rechtbank oordeelde dat de aard van de gepleegde misdrijven, die niet typisch zijn voor situaties waarin DNA-onderzoek gebruikelijk is, een uitzondering op de regel rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat DNA-onderzoek een rol van betekenis had kunnen spelen in de opsporing van de feiten waarvoor klager was veroordeeld. Bovendien werd er geen recidivegevaar vastgesteld dat de afname van DNA rechtvaardigde. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, waarmee de beslissing van de officier van justitie werd bevestigd.