ECLI:NL:RBNNE:2019:1564

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
18/830242-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en feitelijke aanranding door piercer en tatoeëerder met recidive

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee verkrachtingen en een feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte, werkzaam als piercer en tatoeëerder in Groningen, heeft zijn slachtoffers, die zich in een afhankelijke positie bevonden, onzedelijk betast tijdens het zetten van een piercing of tatoeage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder, in 2012, door het Gerechtshof is veroordeeld voor aanranding van vrouwen in zijn tattooshop, wat wijst op recidive. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de recidive van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een ambulante behandelverplichting en een meldplicht. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte gedurende 75 maanden niet mag werken als piercer of tatoeëerder. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/830242-18
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/830036-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te P.I. Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 april 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Allersma, advocaat te Haren (Groningen). Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18/830242-18
1.
hij op of omstreeks 21 december 2017 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2000) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, terwijl hij werkzaam als tatoeëerder een taoeage aan het zetten was op het been van die [slachtoffer 1]:
- onverhoeds zijn hand in de (sport)broek van die [slachtoffer 1] gestoken en/of (vervolgens)
- de vagina en/of clitoris van die [slachtoffer 1] betast en/of over de vagina en/of clitoris van die [slachtoffer 1] gewreven
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of
die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 1], aangezien die [slachtoffer 1] minderjarig was en/of aangezien hij, verdachte, voornoemde
handeling(en) (onverhoeds) heeft gepleegd tijdens het zetten van een tatoeage;
2. primair
hij op of omstreeks 12 juni 2018 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], immers heeft hij, verdachte, werkzaam als piercer tijdens het zetten van een piercing in de clitoris van die [slachtoffer 2]:
- de schaamlippen van die [slachtoffer 2] geopend en/of
- onverhoeds zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of (vervolgens) (een) heen en weer gaande beweging(en) met zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] gemaakt en/of de vagina en/of clitoris van die [slachtoffer 2] betast en/of over de vagina en/of clitoris van die [slachtoffer 2] gewreven
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 2], aangezien hij, verdachte, voornoemde handeling(en) (onverhoeds) heeft gepleegd tijdens het zetten van een piercing;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 12 juni 2018 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, werkzaam als piercer tijdens het zetten van een piercing in de clitoris van die [slachtoffer 2]:
- de schaamlippen van die [slachtoffer 2] geopend en/of
- onverhoeds zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of (vervolgens) (een) heen en weer gaande beweging(en) met zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] gemaakt en/of de vagina en/of clitoris van die [slachtoffer 2] betast en/of over de vagina en/of clitoris van die [slachtoffer 2] gewreven
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 2], aangezien hij, verdachte, voornoemde handeling(en) (onverhoeds) heeft gepleegd tijdens het zetten van een piercing;
in de zaak met parketnummer 18/830036-19
primair:
hij op of omstreeks 23 augustus 2018 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], immers heeft hij, verdachte, werkzaam als piercer tijdens het zetten van een piercing in de clitoris van die [slachtoffer 3] onverhoeds zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 3] gebracht en/of (vervolgens) (een) heen en weer gaande beweging(en) met zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 3] gemaakt
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 3], aangezien hij, verdachte, voornoemde handeling(en) (onverhoeds) heeft gepleegd tijdens het zetten van een piercing;
subsidiair:
hij op of omstreeks 23 augustus 2018 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, werkzaam als piercer tijdens het zetten van een piercing in de clitoris van die [slachtoffer 3] onverhoeds zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 3] gebracht en/of (vervolgens) (een) heen en weer gaande beweging(en) met zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 3] gemaakt en/of de vagina en/of clitoris van die [slachtoffer 3] betast
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 3], aangezien hij, verdachte, voornoemde handeling(en) (onverhoeds) heeft gepleegd tijdens het zetten van een piercing.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 18/830242-18 en het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/830036-19.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het feit dat betrekking heeft op aangeefster [slachtoffer 3], ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 18/830036-19, vanwege het ontbreken van bewijs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/830242-18 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 april 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 maart 2018, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017334625 d.d. 14 november 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 oktober 2018, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2].
In de zaak met parketnummer 18/830036-19
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 2 april 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 23 augustus 2018 in mijn tattooshoop [naam] aan de [straatnaam] in Groningen een nieuwe clitpiercing gezet bij [slachtoffer 3].
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 januari 2019, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017334625 d.d. 14 november 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3]:
23 augustus ging ik met een vriendin van mij, [getuige 1], naar de stad. We gingen naar de piercing shop, [naam] aan de [straatnaam] in Groningen. [verdachte] was toen een paar mensen aan het tatoeëren dus duurde het even voordat ik aan de beurt was. Wij gingen in de wachtkamer zitten. Ik ging met [verdachte] mee en vertelde dat het balletje van de piercing er af was gegaan. Dit was een VHC, verticaal clithoed. Hij zou kijken of er zo een nieuwe piercing in kon, maar dat kon dus niet want het gaatje van de piercing was dicht. Hij ging toen de piercing plaatsen. Hij was heel lang bezig met het meten en met een satéprikker om die stipjes te zetten. Ik dacht al wat is dat raar. Ineens ging hij mijn vingeren, met die handschoen. Ik zei 'What the fuck doe jij'. In de tussentijd had mijn vriendin mij ook al een aantal keren gebeld omdat het zo lang duurde, maar mijn telefoon stond op stil dus ik had dat niet gehoord. Toen ik zei 'What the fuck doe jij' zei hij: ja, ik ben met de piercing bezig. Ik heb toen ik klaar was direct mijn broek aan gedaan.
Vraag verbalisanten: Je zegt dat hij jou vingerde, hoe ging dit?
Antwoord: Hij deed eerst dat inkt en hij ging meten. Ik vond het ook al lang duren. Hij ging er in en er uit, met zijn vingers. Hij had toen wel die handschoen aan, dat zag en voelde ik. Ik weet niet met welke hand en ik weet niet met hoeveel vingers. Ik heb er ook niet naar gekeken. Ik wist wel dat het niet klopte. Ik denk iets van vijf tot acht keer, tot ik zei; 'What the fuck doe jij'. Hij stopt heel even met praten. Daarna zei hij: ik ben jou piercing aan het zetten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 februari 2019, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Vraag verbalisanten: Wat kan je ons vertellen over de aangifte van [slachtoffer 3]?
Antwoord: Ik weet dat ze "auw" zei en dat mensen moesten lachen. Toen ze er uit kwam zei ze dat het een vies mannetje was.
Vraag verbalisanten: Hoe lang heb jij ongeveer in de wachtruimte gezeten?
Antwoord: Heel erg lang, ik denk wel drie kwartier. Ik had haar ook wel meerdere keren gebeld, maar ze nam steeds niet op.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 maart 2019, proces-verbaalnummer PL0100-2019018617-10 los toegevoegd aan voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
[slachtoffer 3] was op 23 of 24 augustus 2018 naar Groningen gegaan naar de piercing shop. Ze wilde weer een piercing zetten. Ze heeft meerdere piercings en ze wilde er nu een bij haar geslachtsdeel. Die man heeft haar op een manier betast die ze niet fijn vond. Daarmee kwam ze dus 's avond bij mij, van: ik heb een piercing laten zetten. Ze zei dat ze er heel naar was weggekomen, want de man betastte haar. Toen had ze gezegd: wat ben jij nou aan het doen. Toen had hij zich omgedraaid want hij moest iets pakken. En toen zei hij ja een piercing zetten, maar ze is toen van de bank afgegaan en zei toen ik ga weg. Ze was met een vriendin.
Volgens mij heeft [slachtoffer 3] mij die dezelfde avond verteld. Maar het kan ook een dag later zijn geweest.
[slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij met de vinger bij haar naar binnen was geweest.
[slachtoffer 3] was op het moment dat ze het mij vertelde schrikkerig. Ze zei het is onvoorstelbaar, ik begrijp het niet.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot het bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte tijdens het plaatsen van een 'clitpiercing' met zijn vingers in haar vagina is geweest. Haar verklaring vindt steun in de verklaringen van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2]. [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 3] lang in de behandelkamer bleef en dat zij, toen zij eruit kwam, direct zei 'dat het een vies mannetje was'. [getuige 2] heeft onder meer verklaard dat [slachtoffer 3] kort na het plaatsen van de piercing tegen haar heeft gezegd dat 'hij met de vinger bij haar naar binnen was geweest'.
Verdachte ontkent niet dat hij een nieuwe piercing heeft gezet in de clitoriskap van [slachtoffer 3], maar ontkent wél dat hij met zijn vinger(s) in de vagina van [slachtoffer 3] is geweest. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Allereerst omdat zij geen reden ziet om aan de betrouwbaarheid en juistheid van de aangifte te twijfelen, gelet op de ondersteuning hiervan door de genoemde getuigenverklaringen. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de door [slachtoffer 3] in haar aangifte beschreven feitelijke gang van zaken op meerdere essentiële punten overeenkomt met de feitelijke gang van zaken bij de beide feiten die verdachte wél heeft erkend.
Deze feitelijke gang van zaken past bij de verklaring die verdachte op 24 oktober 2018 bij de politie heeft afgelegd. De juistheid van deze verklaring heeft verdachte ter zitting desgevraagd bevestigd. Deze verklaring van verdachte komt er op neer dat hij tijdens de behandeling in een soort roes komt waarin hij de seksuele handelingen pleegt, dat hij daarmee uit zichzelf niet kan stoppen en dat hij tijdens het verrichten van de seksuele handelingen wacht totdat het slachtoffer hem zegt te stoppen.
De rechtbank constateert dat deze verklaring volledig overeenkomt met de feitelijke gang van zaken waarover niet alleen aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben verklaard, maar ook aangeefster [slachtoffer 3] heeft verklaard.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte ook het in de zaak met parketnummer 18/830036-19 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervoor veroordelen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten 1. en 2. primair in de zaak met parketnummer 18/830242-18 en het primaire ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 18/830036-19 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/830242-18
1.
hij op 21 december 2017 te Groningen, door feitelijkheden [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2000, heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, terwijl hij werkzaam als tatoeëerder een tatoeage aan het zetten was op het been van die [slachtoffer 1]:
- onverhoeds zijn hand in de sportbroek van die [slachtoffer 1] gestoken en vervolgens
- de vagina en clitoris van die [slachtoffer 1] betast en/of over de vagina en clitoris van die [slachtoffer 1] gewreven
en bestaande die feitelijkheden uit het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 1], aangezien die [slachtoffer 1] minderjarig was en aangezien hij, verdachte, voornoemde handelingen onverhoeds heeft gepleegd tijdens het zetten van een tatoeage;
2. primair
hij op 12 juni 2018 te Groningen, door feitelijkheden heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], immers heeft hij, verdachte, werkzaam als piercer tijdens het zetten van een piercing in de clitoriskap van die [slachtoffer 2]:
- de schaamlippen van die [slachtoffer 2] geopend en
- onverhoeds zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en vervolgens heen en weer gaande bewegingen met zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] gemaakt en over de vagina van die [slachtoffer 2] gewreven
en bestaande die feitelijkheden uit het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 2], aangezien hij, verdachte, voornoemde handelingen onverhoeds heeft gepleegd tijdens het zetten van een piercing;
in de zaak met parketnummer 18/830036-19:
primair:
hij op 23 augustus 2018 te Groningen, door feitelijkheden [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], immers heeft hij, verdachte, werkzaam als piercer tijdens het zetten van een piercing in de clitoriskap van die [slachtoffer 3] onverhoeds zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 3] gebracht en vervolgens heen en weer gaande bewegingen met zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 3] gemaakt en bestaande die feitelijkheden uit het overwicht dat hij, verdachte, had op die [slachtoffer 3], aangezien hij, verdachte, voornoemde handelingen onverhoeds heeft gepleegd tijdens het zetten van een piercing.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/830242-18
1. feitelijke aanranding van de eerbaarheid
2. primair verkrachting
in de zaak met parketnummer 18/830036-19:
primair: verkrachting
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 18/830242-18 en het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/830036-19 wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden: 1) een meldplicht bij de reclassering, 2) een ambulante behandeling bij de AFPN te Groningen, of soortgelijke instelling, ook als dat inhoudt het meewerken aan diagnostiek en het innemen van medicijnen;
- ontzetting van het recht om het beroep van tatoeëerder en piercer uit te oefenen voor de duur van 7 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om bij vrijspraak van het feit dat betrekking heeft op aangeefster [slachtoffer 3], voor de twee andere feiten te volstaan met een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Mocht de rechtbank wel tot bewezenverklaring van alle drie feiten komen, dan is een lagere gevangenisstraf passend dan is geëist.
De raadsman heeft voorts verzocht de geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland d.d. 26 maart 2019 en het psychologisch onderzoek door D. Breuker, Forensisch GZ-Psycholoog d.d. 21 januari 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich twee keer schuldig gemaakt aan een verkrachting en eenmaal aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Hij was werkzaam als piercer en tatoeëerder in zijn eigen zaak in Groningen. De slachtoffers kwamen bij hem voor een piercing of een tatoeage. Zij waren als zodanig aan zijn zorg toevertrouwd en bevonden zich tijdens de gepleegde feiten in een afhankelijke positie ten opzichte van verdachte. Zij lagen al dan niet geheel met hun onderlichaam ontkleed op de stoel van verdachte en werden onzedelijk betast tijdens het zetten van een piercing of tatoeage in of nabij de vagina. Bij twee slachtoffers heeft verdachte zijn vingers in de vagina gebracht.
Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de vrouwen in hem hadden. Veelal ondervinden slachtoffers nog geruime tijd nadelige gevolgen van dit soort feiten. Een dergelijk feit zorgt bovendien niet alleen voor de direct betrokkenen, maar ook in de maatschappij voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Er moet immers op vertrouwd kunnen worden dat vrouwen veilig een tatoeage of piercing kunnen laten zetten. Dit vertrouwen heeft verdachte op ernstige wijze beschaamd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Vanwege de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers wordt voor deze feiten in beginsel een langdurige gevangenisstraf opgelegd. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de gepleegde verkrachtingen niet in de zwaarste categorie vallen, omdat er geen geweld is gebruikt.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat verdachte eerder, namelijk in 2012, door het Gerechtshof is veroordeeld voor aanranding van vrouwen die bij hem in de tattooshop kwamen. Er is dus sprake van recidive. De rechtbank houdt er rekening mee dat dit ging om feiten uit 2007 en 2009 en dat het minder vergaande handelingen betrof.
De rechtbank heeft voorts gelet op hetgeen over verdachte is geschreven in het psychologisch rapport. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens door zijn zeer belaste verleden. De psycholoog heeft geadviseerd om de feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over.
Om te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom de sociaal-ethische normen overschrijdt, dient hij adequaat ambulant behandeld te worden. Zeker als hij ooit opnieuw het vak van tatoeëerder of piercer wil uitoefenen, zoals hij zelf ter zitting heeft verklaard, is het van groot belang dat verdachte leert zichzelf te begrenzen in de omgang met (jonge) vrouwen.
Overeenkomstig het reclasseringsadvies en de eis van de officier van justitie verbindt de rechtbank aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden dat verdachte mee zal werken aan ambulante behandeling bij de Ambulante Forensische Polikliniek en aan reclasseringstoezicht. Gelet op de zeer belaste voorgeschiedenis van verdachte acht de rechtbank het in het belang van verdachte en maatschappij dat verdachte snel kan starten met zijn behandeling. Daarom zal de rechtbank een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan is gevorderd door de officier van justitie. Alles overwegend komt de rechtbank tot de oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Om zeker te stellen dat verdachte tijdens zijn onvoorwaardelijke straf en in de vijf jaren daarna niet werkzaam zal zijn als piercer of tatoeëerder, zal de rechtbank hem als bijkomende straf het recht ontzeggen in die beroepen te werken gedurende 75 maanden.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich in de zaak met parketnummer 18/830036-19 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.500 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat de vordering kan worden toegewezen, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op zijn pleidooi tot vrijspraak voor dit feit. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en om die reden niet-ontvankelijk is. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht bij toewijzing termijnbetaling toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/830036-19 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 1.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal, zoals door de raadsman is verzocht, bepalen dat het bedrag van € 1.000,00 moet worden voldaan in vier maandelijkse termijnen van € 250,00 elk.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 31, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/830242-18 onder 1. en 2. primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/830036-19 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 9 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als (algemene) voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 7 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, locatie Groningen, Leonard Sprengerlaan 21. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te oefenen;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd laat behandelen bij de Ambulante Forensische Polikliniek Groningen of een soortgelijke zorgverlener, ook als dat een deeltijdbehandeling en/of dagbehandeling inhoudt, zulks te bepalen door de reclassering. Veroordeelde werkt ook mee aan nadere diagnostiek indien dat noodzakelijk wordt geacht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ontzetde veroordeelde van het recht tot uitoefening van het beroep van piercer en tatoeëerder, zowel als zelfstandige als in loondienst, voor de duur van 75 (vijfenzeventig) maanden.
Ten aanzien van 18/830036-19:
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.000(zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 1.000 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat de veroordeelde het bedrag van de geldboete mag voldoen in 4 gedeelten van € 250 elk. Stelt de termijn voor de betaling van het tweede en de volgende gedeelten op één maand.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Koelman, voorzitter, mr. K. Post en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 april 2019.