In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord (hierna 'de GI') om vervangende toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige, die ouder is dan twaalf jaar en niet wilsonbekwaam is. De zaak betreft een geschil tussen de ouders van de minderjarige, waarbij de GI verzoekt om verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor de duur van een jaar. De minderjarige, geboren in 2005, is sinds januari 2014 onder toezicht gesteld en is op 15 mei 2017 met spoed uit huis geplaatst. De kinderrechter heeft de zaak gelijktijdig behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds aanwezig zijn en dat er een strijd tussen de ouders is die de ontwikkeling van de minderjarige bedreigt. De GI heeft verzocht om de gedeeltelijke uitoefening van het gezag over de minderjarige toe te kennen aan de GI, specifiek voor de toestemming voor een medische behandeling. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de minderjarige, gezien haar leeftijd, in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen en dat de GI niet kan worden toegewezen in haar verzoek om vervangende toestemming. De ouders zijn in geschil over de opname van de minderjarige in een zorginstelling, en de kinderrechter heeft besloten dat de ouders zich tot de rechtbank moeten wenden om hun geschil voor te leggen.
De kinderrechter heeft de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voorlopig verlengd tot 20 juni 2019, terwijl verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit biedt de ouders de gelegenheid om hun geschil over de opname en ouderschapsbeoordeling aan de rechtbank voor te leggen, zodat er snel duidelijkheid komt over het perspectief van de minderjarige.