ECLI:NL:RBNNE:2019:1546

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
C/18/190326 / JE RK 19-125
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor medische behandeling van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord (hierna 'de GI') om vervangende toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige, die ouder is dan twaalf jaar en niet wilsonbekwaam is. De zaak betreft een geschil tussen de ouders van de minderjarige, waarbij de GI verzoekt om verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor de duur van een jaar. De minderjarige, geboren in 2005, is sinds januari 2014 onder toezicht gesteld en is op 15 mei 2017 met spoed uit huis geplaatst. De kinderrechter heeft de zaak gelijktijdig behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds aanwezig zijn en dat er een strijd tussen de ouders is die de ontwikkeling van de minderjarige bedreigt. De GI heeft verzocht om de gedeeltelijke uitoefening van het gezag over de minderjarige toe te kennen aan de GI, specifiek voor de toestemming voor een medische behandeling. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de minderjarige, gezien haar leeftijd, in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen en dat de GI niet kan worden toegewezen in haar verzoek om vervangende toestemming. De ouders zijn in geschil over de opname van de minderjarige in een zorginstelling, en de kinderrechter heeft besloten dat de ouders zich tot de rechtbank moeten wenden om hun geschil voor te leggen.

De kinderrechter heeft de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voorlopig verlengd tot 20 juni 2019, terwijl verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit biedt de ouders de gelegenheid om hun geschil over de opname en ouderschapsbeoordeling aan de rechtbank voor te leggen, zodat er snel duidelijkheid komt over het perspectief van de minderjarige.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens : C/18/190326 / JE RK 19/125 en C/18/19115 / JE RK 19/213
datum uitspraak: 12 april 2019

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
die in Groningen is gevestigd,
en die hierna "de GI" wordt genoemd,
die betrekking heeft op

[minderjarige] ,

die op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] is geboren,
en die hierna " [minderjarige] " wordt genoemd.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] ,

die in [woonplaats] woont,
die hierna "de moeder" wordt genoemd,
en voor wie als advocaat optreedt: mr. H.W. de Jong, die kantoor houdt in Leeuwarden,
en

[belanghebbende 2] ,

die in [woonplaats] woont,
die hierna "de vader" wordt genoemd,
en voor wie als advocaat optreedt: mr. A.R.H. Baas, die kantoor houdt in Groningen.

De procedure

De beide procedures zijn ingeleid met verzoekschriften van de GI, die de rechtbank heeft ontvangen respectievelijk op 19 februari 2019 en 1 april 2019. De GI verzoekt de kinderrechter, verkort weergegeven, de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor de duur van een jaar te verlengen. De GI verzoekt de kinderrechter bovendien haar de gedeeltelijke uitoefening van het gezag van de vader toe te kennen.
Op 12 april 2019 heeft de kinderrechter de beide zaak gelijktijdig ter zitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn mevrouw [naam] , die de GI vertegenwoordigt, de moeder, haar advocaat, de vader, zijn advocaat en de heer [naam] , die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad") vertegenwoordigt.
Voorafgaand aan de zitting heeft de kinderrechter met [minderjarige] gesproken.

De feiten

De kinderrechter kan bij de beoordeling van de verzoeken uitgaan van de volgende feiten.
[minderjarige] is nu bijna veertien jaar oud. Zij is in januari 2014 onder toezicht gesteld van de GI in verband met de aanhoudende strijd tussen haar ouders en het vermeende seksueel misbruik van [minderjarige] door haar vader. [minderjarige] is op 15 mei 2017 met spoed uit huis geplaatst. Op dit moment verblijft [minderjarige] in een onderdeel van De Beukenhorst, een kleinschalige zorginstelling waar zorg wordt geboden aan jeugdigen en jongvolwassenen met sociaal emotionele problematiek, ADHD, PDD-nos en aanverwante stoornissen.
Op dit moment is het perspectief van [minderjarige] onduidelijk. De Raad heeft met een verzoekschrift, dat de rechtbank op 18 juli 2018 heeft ontvangen, verzocht om het gezag van de ouders van [minderjarige] te beëindigen. Het onderzoek van de Raad leidde tot de conclusie dat het onmogelijk is in samenwerking te komen met de moeder en stiefmoeder. Hierdoor kwam de benodigde hulpverlening niet van de grond en [minderjarige] werd nog steeds belast met de zaken die betrekking hebben op de strijd tussen de ouders en tussen de moeder en stiefmoeder en de GI. De GI meende toentertijd dat het perspectief van [minderjarige] evenmin bij haar vader lag, zodat haar perspectief kwam te liggen in een residentiële setting (gezinshuis) of in een pleeggezin.
De Raad heeft zijn verzoek gewijzigd met een brief die de rechtbank op 4 september 2018 heeft ontvangen. De Raad verzoekt in die brief alleen het gezag van de moeder te beëindigen. Nadat de zaak ter zitting van 28 september 2018 is behandeld, heeft de Raad zijn verzoek ingetrokken. De daartoe strekkende brief heeft de rechtbank op 21 januari 2019 ontvangen.
De Raad heeft aan de wijziging ten grondslag gelegd, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, dat op basis van nader onderzoek dat is verricht, de stellige wens van [minderjarige] dat haar moeder het gezag behoudt en gezien de leeftijd van [minderjarige] , het niet wenselijk is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd.
Bij beschikking van de kinderrechter van 5 april 2018 zijn de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 20 mei 2018 verlengd en is de beslissing op de langer verzochte duur van de maatregelen aangehouden.
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 mei 2018 zijn beide maatregelen verlengd tot 20 april 2019.

De verzoeken

De GI verzoekt de kinderrechter, verkort weergegeven, om de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van één jaar. Daartoe stelt de GI, samengevat weergegeven, dat aanvankelijk is besloten om [minderjarige] 's perspectief in het gezinshuis te bepalen, zodat zij vanuit een neutrale opvoedomgeving, los van de strijd tussen haar ouders, een positief contact kan opbouwen met haar beide ouders. In lijn met die beslissing is de Raad gevraagd onderzoek te doen naar het gezag en is door de Raad besloten een gezagsbeëindigende maatregel te verzoeken. Dat verzoek is ingetrokken, maar de onderliggende problematiek is daarmee niet gewijzigd. [minderjarige] wordt nog steeds ernstig bedreigd in haar ontwikkeling en haar ouders zijn niet of niet voldoende bereid de zorg te accepteren die nodig is om die ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Er is volgens de GI onderzoek nodig naar de mogelijkheden voor de ouders om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging weer zelf te kunnen nemen. Ouders kunnen en willen die verantwoordelijkheid op dit moment niet nemen. De vader wil dat [minderjarige] weer wordt geplaatst in haar vorige pleeggezin en de moeder wil dat de plaatsing op de Beukenhorst voortduurt en dat wordt onderzocht of [minderjarige] bij haar en haar partner kan worden geplaatst. Volgens de GI is dat laatste ook de duidelijk wens van [minderjarige] . Volgens de GI leidt de strijd over de plaatsing mede tot de onderliggende problematiek; de moeder, stiefmoeder en vader staan lijnrecht tegenover elkaar waardoor [minderjarige] geen onbelast en positief contact met deze, voor haar zo belangrijke, volwassenen kan hebben. [minderjarige] heeft niet de mogelijkheid een eigen beeld over haar vader te vormen. Daardoor wordt zij in haar identiteitsontwikkeling bedreigd.
De GI stelt dat onder deze omstandigheden de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing moeten worden verlengd en dat een ouderschapsbeoordeling van de moeder en stiefmoeder noodzakelijk is om het perspectief van [minderjarige] te bepalen. De GI stelt dat dit onderzoek echter niet mogelijk is, omdat de vader geen toestemming geeft voor de ouderschapsbeoordeling door middel van een psychiatrische gezinsopname (GGZ Drenthe, de Stee Beilen). Moeder, stiefmoeder en [minderjarige] zijn gemotiveerd, vader weigert. De GI verzoekt de kinderrechter daarom om op grond van art. 265e lid 1 sub b BW te bepalen dat het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk, namelijk voor zover het de toestemming voor een medische behandeling betreft waaronder de GI vorenbedoelde opname schaart, wordt toegekend aan de GI.

De standpunten van de belanghebbenden

Het standpunt van de vader
De vader meent dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing moeten worden verlengd en het verzoek van de GI dat strekt de ouderschapsbeoordeling in de Stee mogelijk te maken, af te wijzen.
Het standpunt van de stiefmoeder
De moeder meent dat alle verzoeken moeten worden toegewezen, maar dat als de ouderschapsbeoordeling niet mogelijk wordt gemaakt, de machtiging tot verlening van de uithuisplaatsing moet worden beperkt tot zes maanden.

Het standpunt van de Raad

De Raad heeft de kinderrechter geadviseerd maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen voor de verzochte duur van een jaar. De Raad heeft ten aanzien van het verzoek van de GI om toekenning van het gedeeltelijke gezag zich gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter over de juridische haalbaarheid van dat verzoek en benadrukt dat het belang van [minderjarige] met zich brengt dat aan de hand van die ouderschapsbeoordeling haar perspectief komt vast te staan.

De beoordeling

Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven, om de vraag of de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing moeten worden verlengd en, in samenhang daarmee, of de uitoefening van het gezag over [minderjarige] voor het geven van toestemming voor een medische behandeling aan de GI moet worden overgedragen, een en ander zoals bedoeld in respectievelijk de artikelen 1:255, 1:265c lid 2 en 1:265e lid 1 sub b BW.
Uit de stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de zorgen over de ontwikkelingsbedreiging niet zijn weggenomen. Dit heeft aanvankelijk, gelet op de aanvaardbare termijn, geleid tot een verzoek van de Raad, om het gezag van beide ouders en vervolgens het gezag van de moeder te beëindigen, zodat de ingezette hulpverlening was gericht op het perspectief van [minderjarige] in een gezinshuis of pleeggezin. Doordat het verzoek van de Raad uiteindelijk is ingetrokken, is het perspectief van [minderjarige] op dit moment onduidelijk. [minderjarige] kan op dit moment niet thuis - dat wil zeggen bij haar vader of haar moeder - worden geplaatst.
[minderjarige] wordt nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd door de strijd tussen haar ouders, het niet hebben van onbelast contact met haar beide ouders en de onduidelijkheid over haar (woon)perspectief. Aan deze bedreigingen moet worden gewerkt en dat kan niet buiten het kader van een ondertoezichtstelling. Het verzoek van de GI tot verlenging van die maatregel zal daarom worden toegewezen. Ook is de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] , in het belang van haar verzorging en opvoeding, noodzakelijk.
Vervolgens staat te beoordelen of ook het verzoek van de GI om op grond van art. 1:265e lid 1 sub b BW te bepalen dat het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk, voor zover het de toestemming voor een medische behandeling van [minderjarige] betreft, aan de GI wordt toegekend, moet worden toegewezen.
Dat verzoek is ingegeven door het intrekken van het verzoek tot gezagsbeëindiging door de Raad. Er moet daarom (opnieuw) onderzoek worden gedaan naar het perspectief van [minderjarige] . De GI wil via een psychiatrische gezinsopname (GGZ Drenthe, De Stee in Beilen) hierover duidelijkheid krijgen. [minderjarige] , haar moeder en stiefmoeder zijn gemotiveerd voor deze opname. Haar vader vindt echter dat het voldoende duidelijk is dat [minderjarige] niet bij haar moeder kan wonen en geeft daarom geen toestemming voor de gezinsopname. De vader ervaart dat die opname bovendien de therapeutische behandeling van [minderjarige] door Accare onderbreekt. De vader meent dat het belangrijk is dat die behandeling juist wordt voortgezet.
Uit het voorgaande volgt dat tussen de beide ouders, die samen het gezag over [minderjarige] uitoefenen, een geschil bestaat. Eén van hen geeft toestemming voor de opname, de ander wil die toestemming niet geven.
De GI kan voor zover het gaat om een medische behandeling van een minderjarige die noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden, en de gezagsouder(s) die toestemming niet geven, vervangende toestemming vragen aan de kinderrechter op de voet van art. 1:265h BW. In deze zaak zou een op art. 1:265h BW gebaseerd verzoek waarschijnlijk niet met succes kunnen worden gedaan. Daarvoor is redengevend dat een klinische opname gericht op een ouderschapsbeoordeling in het algemeen niet noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid af te wenden, zoals op grond van dit artikel wel is vereist. Dat hetgeen dat in het algemeen geldt in de zaak van [minderjarige] anders ligt, is gesteld noch gebleken.
De GI heeft haar verzoek ook niet gebaseerd op art. 1:265h BW, maar op art. 1:265e lid 1 sub b BW. Die bepaling maakt het mogelijk dat de kinderrechter bepaalt dat het gezag over een minderjarige gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de GI, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter kan dat in het door de GI bedoelde geval doen als blijkt dat het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige jonger dan twaalf jaar of van de minderjarige van twaalf jaar of ouder, die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
Voor zover bij de toepassing van dit artikel al kan worden aangenomen dat de klinische opname een medische behandeling betreft, geldt dat [minderjarige] ouder is dan twaalf jaar en wel in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen bij de opname, zoals de GI ook met zoveel woorden ter zitting heeft bevestigd. De GI baseert zich ook op die waardering: [minderjarige] wil de opname graag.
Mede gelet op de inbreuk die de toepassing van art. 1:265e lid 1 sub b BW met zich mee brengt op het recht op gezinsleven zoals art. 8 EVRM dat beschermt, kan in een zodanig geval geen vervangende toestemming worden gegeven.
De ouders zullen in een zodanig geval op de voet van art. 1:253a BW zich tot de rechtbank moeten wenden om hun geschil aan de rechtbank voor te leggen.
Het voorgaande betekent dat de kinderrechter niet anders kan dan het verzoek van de GI om het gezag gedeeltelijk te mogen uitoefenen, af te wijzen.
Ter zitting is door alle betrokkenen onderkend dat die beslissing zich niet verhoudt met het belang van [minderjarige] dat zo snel mogelijk duidelijk wordt waar haar perspectief ligt en of in dat verband juist wel of wellicht niet een opname in de Stee passend en geboden is.
Daarom is afgesproken dat de advocaten maandag 15 september a.s. namens de ouders de rechtbank schriftelijk zullen verzoeken - onder verwijzing naar deze procedure en met vermelding van de afspraak dat hun verzoeken gevoegd zullen worden behandeld met deze procedure - op de voet van art. 1:253a BW een beslissing te nemen op het voorliggende geschil over de opname en ouderschapsbeoordeling. De advocaten worden verzocht hun verhinderdata voor de komende drie weken door te geven, zodat voor zover mogelijk een behandeling ter zitting kan worden bepaald binnen deze korte termijn van drie weken.
De kinderrechter zal gelet op al het voorgaande in het dictum van deze beschikking nog geen definitieve beslissingen nemen. De kinderrechter zal voorlopig totdat nader is beslist - ervan uitgaande dat de voortgezette behandeling in tijdsbestek van enkele weken zal plaatsvinden - de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing verlengen en iedere verdere beslissing aanhouden.

De beslissing

De kinderrechter
verlengt
voorlopigen daarom totdat nader is beslist de ondertoezichtstelling van
[minderjarige]tot uiterlijk 20 juni 2019,
verlengt
voorlopigen daarom totdat nader is beslist de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige]in een 24-uurs voorziening tot 20 juni 2019,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 april 2019.