ECLI:NL:RBNNE:2019:1426

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
18/930188-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag, bedreiging en vernieling met bijzondere voorwaarden

Op 4 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, bedreiging met de dood en zware mishandeling van zijn ex-vriendin, alsook van vernieling van een ruit van haar woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 november 2018 in Emmen zijn ex-vriendin in een wurggreep heeft genomen, waardoor zij geen lucht meer kreeg en bewusteloos raakte. Dit gebeurde in de gang van zijn woning, waar ook een getuige aanwezig was die de situatie heeft waargenomen. De verdachte heeft verklaard dat hij de vrouw los moest laten omdat hij bang was dat ze zou sterven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn ex-vriendin zou overlijden, en achtte het opzet op de dood bewezen.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van bedreiging van twee andere slachtoffers, waarbij hij dreigende woorden heeft geuit, en van het opzettelijk vernielen van een ruit van een woonwagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 227 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering, een drugsverbod, en een contactverbod met de slachtoffers. Tevens moet de verdachte een taakstraf van 120 uren verrichten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en verslaving aan alcohol en cocaïne. De uitspraak is gedaan met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/930188-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 maart 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. de Groene, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair:
verdachte op of omstreeks 25 november 2018, te Emmen, (althans) in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] (van achteren) in een houdgreep of wurggreep heeft genomen, althans een van zijn armen om de nek van die [slachtoffer 1] heeft
gedaan/geslagen en/of die [slachtoffer 1] in een (soort van) klem heeft genomen en/of (vervolgens) met zijn beide handen die [slachtoffer 1] bij haar nek/hals/keel heeft vast gegrepen/gepakt en/of haar hals/keel heeft dichtgedrukt en/of dicht gedrukt gehouden en/of de mond en/of neus van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt en/of (daarbij) het hoofd van die [slachtoffer 1] naar beneden en/of tussen haar benen heeft geduwd en/of gehouden, waardoor, die [slachtoffer 1] geen, althans nauwelijks,
adem kon halen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
verdachte op of omstreeks 25 november 2018, te Emmen, (althans) in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die
[slachtoffer 1] (van achteren) in een houdgreep of wurggreep heeft genomen, althans een van zijn armen om de nek van die [slachtoffer 1] heeft gedaan/geslagen en/of die [slachtoffer 1] in een (soort van) klem heeft genomen en/of (vervolgens) met zijn beide handen die [slachtoffer 1] bij haar nek/hals/keel heeft vast gegrepen/gepakt en/of haar hals/keel heeft dichtgedrukt en/of dicht
gedrukt gehouden en/of de mond en/of neus van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt en/of (daarbij) haar hoofd naar beneden en/of tussen haar benen heeft geduwd en/of gehouden, waardoor die [slachtoffer 1] geen, althans nauwelijks, adem kon halen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
verdachte op of omstreeks 10 november 2018, te Emmen, (althans) in de gemeente Emmen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "een paar jaar dan sloop ik ook kankergezicht van jou", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking en/of en/of door die [slachtoffer 3] een of meerdere (whats-)appjes/berichten toe sturen waarin verdachte schreef of vermelde dat hij hen allemaal dood zou maken, althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
verdachte op of omstreeks 21 mei 2018, te Emmen, (althans) in de gemeente Emmen, opzettelijk en wederrechtelijk de (ruit van een) toegangdeur van een woonwagen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnota gemotiveerd betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair en 1. subsidiair ten laste gelegde, omdat opzet niet bewezen kan worden.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het onder 2. en 3. ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, nu deze feiten door verdachte zijn erkend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
(1. primair)
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 november 2018, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018296824 d.d. 24 januari 2019, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb [slachtoffer 1] met mijn rechterarm om haar nek in een houdgreep genomen. Ik moest kracht zetten om haar vast te houden. Toen ik haar ongeveer 2 minuten vast had zei [slachtoffer 1] dat ze geen lucht meer kreeg. [getuige] zei dat ik [slachtoffer 1] los moest laten. Ik voelde dat [slachtoffer 1] slap werd. Ik moest haar wel los laten, want straks is ze dood.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 november 2018, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Tussen het moment dat [slachtoffer 1] zei dat ze geen lucht meer krijgt en het moment dat ik haar los laat zaten ongeveer 20 seconden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met fotobijlage) d.d. 25 november 2018, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
In de nacht van 24 op 25 november 2018 ben ik door [verdachte] mishandeld in zijn woning te Emmen. [verdachte] stond bij mij in de gang en klemde van achteren zijn arm om mijn nek, waardoor hij mij in een houdgreep had. Doordat ik geen lucht meer kreeg, heb ik het bewustzijn verloren. Ik kan mijn nek bijna niet meer bewegen en heb veel pijn. Er zitten brede rode striemen in mijn nek. De foto's die hier van zijn gemaakt, mag u toevoegen aan mijn aangifte.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 6 december 2018, opgenomen op pagina 171 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Op 25 november 2018 te Emmen hoorde ik [slachtoffer 1] twee tot drie keer zeggen: " [verdachte] ik krijg geen lucht". Ik zag dat [verdachte] haar in een houdgreep vasthield. Hij hield haar bij haar keel/nek vast. Ik schreeuwde dat hij haar los moest laten en trok [verdachte] los van haar. Ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond viel. Ze lag stil op de grond. Ik kreeg in de gaten dat ze bewusteloos was. Ik schrok en was bang dat ze dood was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
25 november 2018, opgenomen op pagina 110 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op 25 november 2018 te Emmen hoorde ik [slachtoffer 1] zeggen dat haar ex-vriend [verdachte] haar afgelopen nacht in zijn woning met een nekklem wurgde. Daarop was een andere jonge vrouw tussen beide gesprongen. Zij was door deze verwurging bewusteloos geraakt. Ik zag aan de zijkant en voorzijde van de halstreek van [slachtoffer 1] rode striemen en plekken.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
25 november 2018, opgenomen op pagina 113 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 25 november 2018 te Emmen hoorden wij [verdachte] zeggen dat zijn ex bewusteloos op de grond in de gang had gelegen en dat dit was gekomen omdat hij haar in de houdgreep had vastgehouden.
7. Een schriftelijk stuk te weten een letselrapportage ten behoeve van politie en justitie, opgemaakt en ondertekend op 6 maart 2019 door J. Dekker, forensisch arts bij GGD Drenthe, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
Het letsel kan zijn ontstaan door inwerkende kracht van buiten.
De toegebrachte kracht was in ieder geval voldoende om tijdelijk het bewustzijn te verliezen. Als een omklemming van de keel lang genoeg wordt volgehouden dan kan dit leiden tot de dood door zuurstoftekort, maar druk toepassen aan weerszijden van de keel kan ook leiden tot ontregeling van de aansturing van het hart door gelijktijdige compressie op de slagaders in de hals (met ontregeling van drukreceptoren), waardoor ernstige ritmestoornissen kunnen ontstaan.
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het incident tussen verdachte en aangeefster heeft plaats gevonden in de gang van de woning van verdachte. Daarnaast zou er een incident in de slaapkamer hebben plaats gevonden. Gelet op de verklaring van getuige [getuige] , die zij vlak na het incident bij de politie heeft afgelegd, acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig voor het incident in de slaapkamer.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat niet kan worden bewezen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood danwel op zware mishandeling van aangeefster [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte de intentie had om aangeefster om het leven te brengen of haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom moet de rechtbank beoordelen of sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood (primair) of zwaar lichamelijk letsel (subsidiair) - aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte heeft een arm om de nek van aangeefster geklemd. Hij heeft dit met zodanige kracht gedaan, dat aangeefster geen lucht meer kreeg. Aangeefster zegt ook dat ze geen lucht meer kreeg. Getuige [getuige] roept tegen verdachte dat hij aangeefster los moet laten en, als hij dat niet doet, trekt [getuige] verdachte los van aangeefster. Vervolgens valt aangeefster bewusteloos op de grond. De door verdachte toegebrachte kracht was voldoende om aangeefster het bewustzijn te doen verliezen. In de hals van aangeefster zijn rode striemen en plekken zichtbaar.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster, doordat hij met kracht haar nek heeft omklemd, het leven zou laten, dan wel ernstig gewond zou raken.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte aangeefster pas na 20 seconden los heeft gelaten toen zij zei dat ze geen lucht meer kreeg. Verdachte laat pas los als [getuige] verdachte los trekt. Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer een omklemming van de nek lang genoeg wordt volgehouden, dit kan leiden tot de dood door zuurstoftekort. Verdachte was zich hier naar het oordeel van de rechtbank ook van bewust. Hij heeft tegen de politie gezegd dat hij aangeefster wel los moest laten, want "straks is ze dood".
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door de hals van aangeefster met kracht te omklemmen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster daarbij het leven zou verliezen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1. primair ten laste wettig en overtuigend bewezen.
(2 en 3)
De rechtbank acht het onder 2. en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 maart 2019.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 november 2018, opgenomen op pagina 96 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 2] .
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d.
19 november 2018, opgenomen op pagina 99 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
26 november 2018, opgenomen op pagina 140 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] .
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d.
21 mei 2018, opgenomen op pagina 102 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .
Met betrekking tot het onder 3. ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. In de tenlastelegging staat dat de ruit van de toegangsdeur zou toebehoren aan [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de ruit van de toegangsdeur toebehoorde aan [slachtoffer 3] . Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een ruit van een toegangsdeur van een woonwagen, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, heeft vernield.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair:
verdachte op 25 november 2018, te Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] van achteren in een wurggreep heeft genomen, althans een van zijn armen om de nek van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en die [slachtoffer 1] in een soort van klem heeft genomen waardoor die [slachtoffer 1] geen adem kon halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. verdachte op 10 november 2018, te Emmen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "een paar jaar dan sloop ik ook kankergezicht van jou",
en door die [slachtoffer 3] een whats-appjes toe sturen waarin verdachte schreef dat hij hen allemaal dood zou maken;
3.
verdachte op 21 mei 2018, te Emmen, opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van een toegangsdeur van een woonwagen, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging tot doodslag;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
3. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, waartegen verdediging noodzakelijk was. Aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan.
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat uit het rapport van de psycholoog blijkt dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet gehonoreerd dient te worden, nu het door verdachte gebruikte geweld buitenproportioneel is geweest. Verdachte had het slachtoffer ook buiten de deur kunnen zetten. Bovendien heeft verdachte er zelf voor gezorgd dat het slachtoffer ging flippen door te zeggen dat zijn nieuwe vriendin zwanger was, terwijl verdachte wist dat dit niet waar was.
Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat hij zich kan verenigen met de conclusie van de psycholoog dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank was er door de gedraging van het slachtoffer sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Het slachtoffer is immers begonnen met geweld door verdachte in zijn gezicht te slaan. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank echter van oordeel dat de gekozen gedragingen van verdachte -als verdedigingsmiddel- niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Verdachte had de situatie ook anders op kunnen lossen door het slachtoffer op een andere manier in bedwang te houden of door haar zijn woning uit te zetten.
Ook acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op bovenstaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer(exces).
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op psychologische onderzoeksrapportage d.d. 15 maart 2019, opgemaakt door psycholoog mevrouw N. van der Weegen. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een matig ernstige verstandelijke ontwikkelingsstoornis en aan ernstige stoornissen in het gebruik van alcohol en cocaïne.
De psycholoog komt tot de conclusie dat het verdachte door zijn stoornis ontbreekt aan vaardigheden om met onlustgevoelens om te gaan. Onlustgevoelens worden door verdachte geuit of leiden tot (in ieder geval verbaal) gewelddadig gedrag en hij weet niet hoe hij anders had kunnen handelen. Omdat verdachte in zijn keuzemogelijkheden wordt beperkt door zijn verstandelijke ontwikkelingsstoornis, is de deskundige van mening dat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen, neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde hem in verminderde mate kan worden toegerekend.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf onder de voorwaarden zoals door de reclassering zijn geformuleerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van zijn ex-vriendin. Hoewel het slachtoffer zelf ook een aandeel in de escalatie van de ruzie heeft gehad en tegen de zin van verdachte naar zijn woning is gekomen, heeft verdachte door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft met zijn handelen het leven van een ander in gevaar gebracht en de rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood en met zware mishandeling van zijn ex-partner en haar moeder en heeft hij een ruit van zijn ex-partner vernield. Dit moet voor de aangevers een zeer nare ervaring zijn geweest. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangevers. Daarbij rekent de rechtbank het verdachte aan dat de bedreiging van zijn ex-partner en haar moeder plaats heeft gevonden in de aanwezigheid van zijn minderjarig zoontje.
Uit het documentatieregister blijkt dat verdachte vaker voor een geweldsfeit is veroordeeld.
Zowel de reclassering als de psycholoog hebben over verdachte gerapporteerd. Uit deze rapportage van de psycholoog blijkt onder meer dat verdachte lijdt aan een matig tot ernstige verstandelijke ontwikkelingsstoornis en aan ernstige stoornissen in het gebruik van cocaïne en alcohol. Om de kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten te verkleinen wordt een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf geadviseerd, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een ambulante woonbegeleiding met kortdurende klinische opname, een drugsverbod en middelencontrole, een contactverbod met de slachtoffers en meewerken aan afspraken met De Toegang of soortgelijke instelling.
De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen bij een feit als dit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, op zijn plaats is. De rechtbank is echter van oordeel dat er, mede gelet op het advies van de reclassering en de psycholoog, omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, passend. De rechtbank zal daaraan de gevorderde bijzondere voorwaarden koppelen, echter met uitzondering van het gedeelte dat ziet op het innemen van medicijnen en een eventuele kortdurende klinische opname tijdens de ambulante fase. Een voorwaarde ten aanzien van het innemen van medicijnen zou een verkapte vorm van dwangmedicatie betekenen. Een klinische opname, ook al is deze kortdurend, is een inbreuk op de vrijheid en is als zodanig ter beoordeling slechts voorbehouden aan de rechter en niet aan de reclassering.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 120 uur opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 57, 285, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 227 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland Midden-Noord, Leonard Springerlaan 21 te Groningen en zich gedurende de proeftijd blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, ook indien dit inhoudt het meewerken aan huisbezoeken;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van AFPN of Trajectum, of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener of de reclassering aan te geven, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht gedurende de proeftijd, meewerkt aan ambulante woonbegeleiding vanuit een FACT-team van de AFPN of van Trajectum, of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering;
4. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek;
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol door middel van ademonderzoek (blaastest), om zijn middelengebruik te beheersen;
6. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [slachtoffer 2] (geboren op [slachtoffer 2] 1968) en mevrouw [slachtoffer 1] (geboren [slachtoffer 1] 1997);
7. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, zal meewerken aan afspraken met De Toegang, of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, teneinde het contact met zijn kinderen in goede banen te leiden.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr H.G. Punt, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2019.
Mr. Punt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.