ECLI:NL:RBNNE:2019:1424

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
18/730186-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, diefstal, verduistering en verlaten plaats ongeval met bijzondere voorwaarden

Op 4 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling, diefstal, verduistering en het verlaten van de plaats van een ongeval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 190 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk. De bijzondere voorwaarden van de voorwaardelijke straf omvatten een meldplicht bij de reclassering, een klinische en ambulante behandeling, een alcohol- en drugsverbod, en een contactverbod met het slachtoffer.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn buurman, die in een rolstoel zit, wat resulteerde in pijn en letsel voor het slachtoffer. Daarnaast heeft hij de huissleutels van een andere buurman gestolen, een personenauto verduisterd en is hij na een aanrijding de plaats van het ongeval verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een bipolaire stoornis en verminderd toerekeningsvatbaar is, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.

Tijdens de zittingen op 23 november 2018, 11 december 2018 en 21 maart 2019 is de zaak behandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, maar heeft wel een aantal feiten bewezen verklaard, waaronder de mishandeling en verduistering. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder de poging tot zware mishandeling en brandstichting, omdat het bewijs daarvoor ontbrak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730186-18
ad informandum gevoegd parketnummer 18/730186-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de FPA te Franeker.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 november 2018, 11 december 2018 en 21 maart 2019.
Verdachte is ter terechtzitting van 21 maart 2019 verschenen, bijgestaan door mr G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 21 maart 2019 vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair:
hij op of omstreeks 19 augustus 2018 te Makkum, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1], die in een rolstoel zat, met een geschoeide voet in het gezicht, althans tegen het hoofd, of in zijn buik, in elk geval tegen het lichaam, heeft getrapt of geschopt en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 19 augustus 2018 te Makkum, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, [slachtoffer 1], die in een rolstoel zat, heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een geschoeide voet in het gezicht, althans tegen het hoofd, of in zijn buik, in elk geval tegen het lichaam, te trappen of te schoppen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te stompen en/of te slaan;
2.
primair:
hij op of omstreeks 2 augustus 2018 te Makkum, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (huis)sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2]/[benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair:
hij op of omstreeks 2 augustus 2018 te Makkum, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, opzettelijk en wederrechtelijk (huis)sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2]/[benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft weggemaakt, door die sleutels (tijdelijk) buiten het bereik van de rechthebbende te brengen;
3.
primair:
hij op of omstreeks 2 augustus 2018 te Makkum, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, opzettelijk brand heeft gesticht in een schuurtje (bij een woning perceel [straatnaam], aldaar) door een brandende sigaret in aanraking te brengen met (een) ontvlambare en/of ontplofbare stof(fen) afkomstig uit een tankje van een buitenboordmotor, in elk geval open vuur in aanraking te brengen met (een) ontvlambare en/of ontplofbare stof(fen) en/of (een) brandba(a)r(e) voorwerp(en), ten gevolge waarvan dat schuurtje geheel of gedeeltelijk is
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning bij dat schuurtje, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair:
hij op of omstreeks 2 augustus 2018 te Makkum, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân,, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam een tankje van een buitenboordmotor zodanig in een schuurtje (behorend bij een woning perceel [straatnaam], aldaar) aanwezig heeft gehad dat zich daar (een) ontvlambare en/of ontplofbare stof(fen) kon(den) vormen/ophopen en (vervolgens) die schuur met een brandende sigaret is binnengelopen, in elk geval open vuur in aanraking heeft gebracht met (een) ontvlambare en/of ontplofbare stof(fen) en/of (een) brandba(a)r(e) voorwerp(en), ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat er een ontploffing, in elk geval brand, is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor die schuur en/of die woning, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen ontstond;
4.
primair:
hij op of omstreeks 6 augustus 2018 te Heerenveen, (althans) in de gemeente Heerenveen, opzettelijk een personenauto (merk Citroen, kleur grijs), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3]/[benadeelde partij 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten voor het maken van een proefrit, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair:
hij op of omstreeks 6 augustus 2018 te Heerenveen, (althans) in de gemeente Heerenveen, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Citroen, kleur grijs), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3]/[benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft weggemaakt, door die auto (tijdelijk) buiten het bereik van de rechthebbende te brengen;
5.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, op/aan de Overijsselseweg, op of omstreeks 6 augustus 2018, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 4]) letsel en/of schade was toegebracht;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair, 2. primair,
3. primair en 5. ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 4. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat verdachte de auto wederrechtelijk wilde toe-eigenen. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar de uitspraken ECLI:NL:HR:2015:1771 en ECLI:NL:HR:2015:57 van de Hoge Raad.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair, 2. primair en subsidiair, 3. en 4. ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Verdachte droeg die dag sandalen en kon door zijn pijnlijke voet niet veel kracht zetten. De raadsman is dan ook van mening dat er onvoldoende bewijs aanwezig is voor poging zware mishandeling. Wel is er wettig en overtuigend bewijs voor een eenvoudige mishandeling, zodat het onder 1. subsidiair kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de sleutels gepakt. Vervolgens heeft verdachte gezegd waar hij de sleutels had neergelegd en is hij weggegaan. Op grond hiervan is de raadsman van mening dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de sleutels heeft weggenomen en dat uit het handelen van verdachte niet kan worden afgeleid dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever de sleutels niet terug kon vinden.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Uit het dossier blijkt dat er geen indicatie was voor een vermoeden van brandstichting. Daarnaast zijn er geen getuigen die hebben waargenomen dat verdachte brand heeft gesticht. De brandweer heeft tegen verdachte gezegd dat er door een openstaand benzinetankje gasvorming in het hokje was ontstaan. Verdachte is nietsvermoedend met zijn sigaret het hok ingelopen, waardoor er een steekvlam is ontstaan. Het was een ongeluk. Er is geen sprake van opzet.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Verdachte ging een proefrit maken. Er zijn geen duidelijke afspraken gemaakt over wanneer de auto moest worden teruggebracht. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte de auto wederrechtelijk wilde toe-eigenen.
De raadsman is van mening dat het onder 5. ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ook kan het ad-info gevoegde feit worden meegenomen, omdat verdachte dit feit erkent.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1. primair en 3. primair en subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.

1. primair

Uit de verklaring van verdachte en de verklaring van getuige [getuige] leidt de rechtbank af dat verdachte de aangever éénmaal heeft geslagen tegen het hoofd en éénmaal heeft geschopt tegen het lichaam. Uit het dossier valt niet af te leiden met welke kracht verdachte zou hebben geslagen of geschopt.
De rechtbank is van oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet uit het dossier valt af te leiden dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen door de gedragingen van verdachte. De rechtbank acht op grond daarvan het onder 1. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen.

3. primair en subsidiair

Aan verdachte is onder 3. primair ten laste gelegd dat hij opzettelijk brand heeft gesticht. Verdachte ontkent dit. Over het ontstaan van de brand is geen rapport opgemaakt. Nu uit het dossier niet blijkt hoe de brand is ontstaan, acht de rechtbank het onder 3. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Voorts is aan verdachte onder 3. subsidiair de culpoze variant van brandstichting ten laste gelegd. Voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht dient sprake te zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid bij verdachte. Niet reeds elke onvoorzichtigheid leidt dus tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte verwijtbaar onvoorzichtig of onoplettend heeft gehandeld. De rechtbank acht ook het onder 3. subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht het onder 1. subsidiair, het onder 2. primair, het onder 4. primair en het onder 5. ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1. subsidiair

1. De door verdachte ter zitting van 21 maart 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 19 augustus 2018 te Makkum [slachtoffer 1] een tik gegeven tegen zijn hoofd. [slachtoffer 1] zit in een rolstoel.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met fotobijlage) d.d. 19 augustus 2018, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018225996 d.d. 3 september 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik doe aangifte van mishandeling door [verdachte] op 19 augustus 2018 te Makkum. Ik voelde pijn in mijn hoofd door de klappen. Ik zit in een rolstoel.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
20 augustus 2018, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige]:
Op 19 augustus 2018 zag ik dat [verdachte] mijn achterbuurman [slachtoffer 1] tegen het hoofd sloeg en in de buik schopte.

2. primair

1. De door verdachte ter zitting van 21 maart 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 2 augustus 2018 te Makkum de sleutels van [slachtoffer 2] uit de voordeur gepakt en in mijn zak gestopt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 augustus 2018, opgenomen op pagina 35 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018225996 d.d. 3 september 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 2 augustus 2018 in Makkum zag ik dat [verdachte] mijn huissleutels in zijn broekzak deed. [verdachte] zei tegen mij: "ik houd deze sleutels". Vervolgens verliet [verdachte], met mijn huissleutels in zijn broekzak, mijn woning.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte de huissleutels van aangever in zijn zak heeft gestopt. Hij heeft over de sleutels beschikt, alsof hij de eigenaar was en de sleutels op zodanige wijze aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. De verklaring van verdachte dat hij de sleutels in de woning van aangever heeft achtergelaten acht de rechtbank ongeloofwaardig, omdat deze verklaring geen enkele ondersteuning vindt in het dossier.

4. primair en 5.

1. De door verdachte ter zitting van 21 maart 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 6 augustus 2018 zag ik bij een garage in Heerenveen een mooie Citroën personenauto staan. Ik wilde toeren in die auto. Ik heb mij super vermaakt. Ik ben met de auto in Harlingen geweest en in Pingjum. Vervolgens heb ik in Leeuwarden getankt en een vriend opgepikt. Daarna ben ik naar het ziekenhuis gereden om mijn verband te verwisselen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 augustus 2018, opgenomen op pagina 67 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018225996 d.d. 3 september 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3]:
Ik doe aangifte van diefstal danwel verduistering. Op 6 augustus 2018 verscheen er bij [benadeelde partij 2] in Heerenveen een man die een proefrit wilde maken in een personenauto van het merk Citroën. De man legitimeerde zich als [verdachte]. De man vertelde dat hij ongeveer een kwartiertje weg zou zijn. Tot op heden is de auto niet terug gebracht. Inmiddels is ons bekend dat er met de auto een aanrijding is veroorzaakt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met fotobijlage) d.d. 7 augustus 2018, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van aangever [slachtoffer 4]:
Ik doe aangifte van verlaten plaats ongeval welke heeft plaats gevonden op 6 augustus 2018 op de Overijsselseweg in Leeuwarden. Mijn auto werd aangereden door de bestuurder van een Citroën C2. Ik ben uitgestapt en heb de man gezegd dat hij mij moest volgen voor het afhandelen van de schade. De bestuurder reed een stukje achter mij aan, maar haalde mij vervolgens in en ik zag dat hij mij probeerde te ontlopen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
3 september 2018, opgenomen op pagina 97 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant]:
Op de door aangever [slachtoffer 4] gemaakte foto's herken ik de mij ambtshalve bekende verdachte [verdachte].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft de personenauto meegekregen voor het maken van een proefrit. Hij had de auto dan ook in eerste instantie rechtmatig onder zich. Voor bewezenverklaring van wederrechtelijke toe-eigening is nodig het zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester te beschikken. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte na het meekrijgen van de auto zich als eigenaar is gaan gedragen en niet als iemand die een proefrit maakt. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte verschillende plaatsen is gaan bezoeken, hij is gaan tanken en hij de auto heeft gebruikt om naar het ziekenhuis te gaan. De rechtbank acht dan ook verduistering van de personenauto wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. subsidiair, het onder 2. primair, het onder 4. primair en het onder 5. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
subsidiair:
hij op 19 augustus 2018 te Makkum, [slachtoffer 1], die in een rolstoel zat, heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een geschoeide voet tegen het lichaam te schoppen en die [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan.
2.
primair:
hij op of omstreeks 2 augustus 2018 te Makkum, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (huis)sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2]/[benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
primair:
hij op 6 augustus 2018 te Heerenveen, opzettelijk een personenauto, merk Citroen, kleur grijs, toebehorende aan [slachtoffer 3]/[benadeelde partij 2], en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten voor het maken van een proefrit, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
5.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden te Leeuwarden, aan de Overijsselseweg, op 6 augustus 2018, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander, te weten [slachtoffer 4] schade was toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair mishandeling;
2. primair diefstal;
4. primair verduistering;
5. overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij zich kan verenigen met de conclusie van de psycholoog dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde, nu hij het ten laste gelegde heeft gepleegd in zijn manische periode, in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische rapportage d.d. 4 februari 2019, opgemaakt door psychiater C.J.F. Kemperman. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een bipolaire stoornis, manisch-depressiviteit.
De psychiater komt tot de conclusie dat verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde door zijn stoornis werden beïnvloed. Op grond van zijn manische toestandsbeeld bestond bij verdachte een verhoogd activiteitenniveau met een eufore stemming en een afname van remmingen. Mede daardoor deed verdachte dingen die hij normaal niet zo snel deed. Dit leidt tot het advies om de onder 1. tot en met 4. ten laste gelegde feiten in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Over het onder 5. ten laste gelegde kan geen uitspraak worden gedaan, omdat verdachte dit feit ontkent.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen, neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde hem in verminderde mate kan worden toegerekend. Nu het onder 5. ten laste gelegde op dezelfde dag is gepleegd als het onder 4. ten laste gelegde, zal de rechtbank dit feit ook in verminderde mate aan verdachte toerekenen.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, met voorafgaand een klinische behandeling, een drugs- en alcoholverbod en meewerken aan middelencontrole, meewerken aan medicatiedepot, meewerken aan dagbesteding, een vestigingsverbod voor Makkum en een contactverbod met aangever [slachtoffer 1]. Voorts heeft de officier van justitie een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren gevorderd, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het voorarrest dient te worden verdisconteerd met de taakstraf.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de door verdachte ondergane voorlopige hechtenis en daarnaast een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren. De raadsman heeft zich verzet tegen een vestigingsverbod in Makkum.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, dat hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten: mishandeling, diefstal, verduistering en verlaten plaats ongeval. Verdachte was boos, omdat zijn honden in beslag waren genomen. Deze boosheid heeft hij onder andere gericht op zijn buren. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn buurman, die in een rolstoel zit. Zijn buurman heeft daardoor pijn en letsel opgelopen. De verdachte heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze buurman. Daarnaast heeft verdachte van een andere buurman de huissleutels gestolen. Door het wegnemen van de huissleutels heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht. Voorts heeft verdachte zich bij een garagebedrijf voorgedaan als een klant die een proefrit met een personenauto wilde maken, terwijl hij helemaal niet van plan was om deze auto te kopen. Verdachte heeft zich deze auto toegeëigend en is met deze auto gaan toeren. Nadat hij tijdens deze rit tegen een andere auto is aangereden en hij schade had veroorzaakt, heeft verdachte bovendien de plaats van het misdrijf verlaten.
Zowel de reclassering als de psychiater hebben over verdachte gerapporteerd. Uit deze rapportages blijkt onder meer het volgende. Verdachte zijn voorgeschiedenis vermeldt meer dan 30 jaar bestaande psychiatrische problemen. Verdachte is gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis. In een depressieve fase komt verdachte tot weinig en trekt hij zich terug. In een manische fase is hij eufoor en gaat hij veel ondernemen. In die fase lijken de ten laste gelegde feiten te hebben plaats gevonden. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, een drugs- en alcoholverbod met middelencontrole, meewerken aan medicatiedepot en dagbesteding en een vestigingsverbod voor de plaats Makkum.
De officier van justitie heeft een forse voorwaardelijke straf geëist, met daarnaast een taakstraf. De rechtbank is van oordeel dat, in het algemeen bij een feit als dit een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank is echter van oordeel dat er, mede gelet op het advies van de reclassering en de psychiater, bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om daarvan af te wijken.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het advies van de reclassering en de psychiater en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts blijkt uit het advies van de psychiater dat, hoewel de psychische stoornis van verdachte van duurzame aard is, behandeling inmiddels heeft geresulteerd in een betekenisvolle reductie van de problemen. Geadviseerd wordt dan ook om voort te gaan met de behandeling zoals de GGZ Friesland verdachte adviseert. De rechtbank zal dan ook geen taakstraf opleggen, omdat een taakstraf de behandeling van verdachte zal doorkruisen. Om die reden hecht de rechtbank meer belang aan het voortzetten van de klinische behandeling, met aansluitend ambulante behandeling, om de kliniek in de gelegenheid te stellen de behandeling van verdachte af te ronden. Het afronden van de behandeling zal met name zien op het instellen van medicatie. Verdachte werkt inmiddels vrijwillig mee aan het medicatiedepot. De rechtbank acht een periode van maximaal drie maanden toereikend voor het afronden van de klinische behandeling. Aansluitend kan verdachte dan ambulant worden behandeld.
Gelet op het voorgaande en het advies van de reclassering en de psychiater, ziet de rechtbank aanleiding voor het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, met een proeftijd van drie jaren. Aan deze voorwaardelijke straf zal de rechtbank de door de psychiater en reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, echter met uitzondering van het gedeelte dat ziet op het innemen van medicijnen en het medicatiedepot. Een dergelijke voorwaarde zou immers een verkapte vorm van dwangmedicatie betekenen. Daarnaast zal de rechtbank de geadviseerde bijzondere voorwaarde van een terugkeer c.q. vestigingsverbod in Makkum niet opleggen. Een vestigingsverbod betekent een ernstige inbreuk op het grondrecht van verdachte om zich vrijelijk te bewegen en te wonen waar hij wil. De rechtbank wil niets afdoen aan de ernst van de feiten maar is van oordeel dat deze niet het opleggen van zo’n vergaande maatregel rechtvaardigen. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een contactverbod op te leggen met het slachtoffer [slachtoffer 1], zoals gevorderd door de officier van justitie.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 300, 310, 321 en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeersweg 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair en onder 3. primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair, 2. primair, 4. primair en 5. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 190 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 60 dagen voorwaardelijk, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland, op het adres Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich gedurende de proeftijd blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
2. dat veroordeelde zijn behandeling bij GGZ Friesland, afdeling FPA (De Riepel) of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, gedurende maximaal de eerste drie maanden van de proeftijd zal voortzetten, of zoveel korter als de behandelaren of Reclassering Nederland noodzakelijk achten, en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich gedurende zijn proeftijd, aansluitend aan zijn klinische behandeling, onder behandeling zal stellen van GGZ Friesland, Forensisch FACT of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener of de reclassering aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn bipolaire stoornis;
4. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd mee zal werken aan het realiseren en in stand houden van een passende vorm van dagbesteding, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die door of namens de reclassering aan hem zullen worden gegeven;
6. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met de heer [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Koelman, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr H.G. Punt, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2019.
Mr. Punt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.