Conclusie / beantwoording
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van voertuig 1 (Seat, kenteken [kenteken] ). De bestuurder van voertuig 1 is [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats]. De bestuurder van voertuig 1 reed vrijwel zeker met een aanmerkelijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid, hij hield niet zoveel mogelijk rechts en door het inzetten van een noodremming werd zijn voertuig onbestuurbaar, waardoor hij het voertuig dat hem naderde niet kon ontwijken. Er ontstond een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval, waarbij aan een ander, de bestuurster van voertuig 2 (Renault, kenteken [kenteken] ), lichamelijk letsel werd toegebracht. De bestuurster van voertuig 2 is [slachtoffer] . Bovendien verkeerde de bestuurder van voertuig 1 onder invloed van alcoholhoudende drank, hetgeen later bleek uit een ingesteld onderzoek hiernaar.
2.2.1Wegsituatie
Het verkeersongeval vond plaats op 19 april 2017 op de Leegeweg, gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Hoogkerk in de gemeente Groningen. Het verkeersongeval had plaatsgevonden nabij de inrit naar perceel [nummer] . De Leegeweg loopt van de Noodweg naar de Kerkstraat en is bestemd voor verkeer in beide richtingen.
Het ongeval vond gezien de oorspronkelijke rijrichting van voertuig 1, merk Seat, plaats op een recht weggedeelte. De rijbaan heeft een breedte van circa 3.80 meter en is niet verdeeld in rijstroken. Naast de rijbaan ligt aan beide zijden van de rijbaan een suggestiestrook. De totale wegbreedte, inclusief de suggestiestroken bedraagt ongeveer 6.60 meter.
4.1.2Onderzoek snelheid voertuig 1
Als minimale aanvangssnelheid werd een snelheid van 85 kilometer per uur berekend. Bij de genoemde minimale aanvangssnelheid van 85 kilometer per uur legt voertuig 1 ongeveer 23,6 meter per seconde af. Met de bij de berekening gehanteerde remvertraging van 6 m/s2 en met behulp van de hiervoor geldende formules kan worden vastgesteld dat de stopafstand bij deze snelheid ca. 70 meter is. Het reactiepunt van de bestuurder van voertuig 1 lag op ca. 39 meter voor het botspunt (afstand in reactietijd 23,6 meter en remblokkeerspoor tot botspunt ongeveer 15 meter). Hierbij wordt door ons, verbalisanten, opgemerkt dat de stopafstand bij 50 km/h, onder dezelfde omstandigheden, ca. [nummer] meter is.
Uit vorenstaande blijkt dat de bestuurder van de Seat, indien deze zich had gehouden aan de ter plaatse geldende maximum snelheid, zijn voertuig onder dezelfde omstandigheden voor het botspunt tot stilstand had kunnen brengen, dan wel naar rechts had kunnen uitwijken en mogelijk hiermee een aanrijding had kunnen voorkomen.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 14 september 2017, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
V: De aanrijding vond plaats op de Leegeweg. Reed jij vaker deze route?
A: Ja.
Met betrekking tot de hierboven weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft op 19 april 2017 als bestuurder van een Seat in de gemeente Groningen over de Leegeweg gereden, komende uit de richting van de Noodweg. Alvorens verdachte die avond in de auto is gestapt, moet hij een aanzienlijke hoeveelheid alcohol genuttigd hebben. Het alcoholgehalte in het bloed van verdachte bedroeg ten tijde van het bloedonderzoek 1,94 mg/ml.
Uit het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse is gebleken dat het een rechte weg betrof met suggestiestroken aan weerszijden van de weg. Er waren geen uitzicht belemmerende omstandigheden. De (weers) omstandigheden waren goed. Het weer en de weg waren droog. Uit tegenovergestelde richting kwam een Renault de verdachte tegemoet rijden. De bestuurster van de Renault was voornemens een voor haar links gelegen inrit in te rijden. Bij het naderen van de inrit van haar woning gelegen aan de Leegeweg [nummer], liet de bestuurster de auto vaart minderen. Zij sorteerde voor en bevond zich met haar voertuig over de denkbeeldige wegas. Zij deed haar richtingaanwijzer aan. Uit het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse is gebleken dat verdachte met hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur, te weten 85 kilometer per uur, aan kwam rijden. Met deze snelheid is verdachte de Renault genaderd terwijl hij daarbij niet tijdig vaart minderde en onvoldoende rechts hield. Verdachte heeft, toen hij de Renault door zijn hoge snelheid veel te laat had opgemerkt, een noodremming ingezet. De wielen van zijn voertuig blokkeerden waardoor het voertuig onbestuurbaar werd. Verdachte is vervolgens met zijn auto frontaal op de Renault gebotst. De bestuurster van de Renault raakte ten gevolge van het ongeval gewond. Zij heeft een zwaar gekneusde borstkas, een gekneusde neus en een gekneusde knie opgelopen.
Aan verdachte is primair overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 ten laste gelegd. Of er sprake is van schuld aan het ontstane verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit betekent dat in het algemeen niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, kan niet worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Uitgaande van deze beoordelingsmaatstaven en de feiten in dit geval oordeelt de rechtbank als volgt. De verdachte had de Renault redelijkerwijs kunnen en moeten zien. De Leegeweg is een smalle, niet in rijstroken verdeelde rechte weg. Er waren geen uitzicht belemmerende obstakels en de weersomstandigheden waren niet dusdanig dat deze het zicht van de verdachte beperkten. De Renault moet dus tijdig zichtbaar zijn geweest voor een oplettende bestuurder die met gepaste snelheid aan komt rijden. Daar komt bij dat verdachte de Leegeweg kende en dat hij daar regelmatig reed. Hij had bedacht moeten zijn op de aanwezigheid van tegenliggende verkeersdeelnemers op deze weg. Dit geldt nog sterker omdat het om één rijbaan voor verkeer in twee rijrichtingen gaat, zonder belijning. Desondanks moet worden vastgesteld dat de verdachte de voorsorterende Renault niet tijdig heeft opgemerkt. Verdachte reed met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan en hield onvoldoende rechts waardoor hij niet in staat was zijn snelheid tijdig aan te passen en de Renault te ontwijken. Uit de verklaring bij de politie en gelet op de geneeskundige verklaring van de huisarts blijkt dat het slachtoffer ten gevolge van het ongeval zodanig lichamelijk letsel opgelopen dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden, in elk geval haar werk, is ontstaan.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat de bestuurster van de Renault, doordat zij zich met de auto op de weghelft van verdachte bevond, zelf veroorzaker van het ongeval is geweest. De rechtbank overweegt dat in zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van een slachtoffer, schuld aan de zijde van verdachte niet opheft. In uitzonderlijke gevallen kan dit anders zijn, doch de rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich in het onderhavige geval in elk geval niet voordoet nu uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat verdachte bij gepaste snelheid tijdig had kunnen stoppen dan wel naar rechts uitwijken.
De raadsvrouw heeft tevens aangevoerd dat niet met zekerheid gesteld kan worden dat verdachtes ‘alcoholpercentage’ boven de wettelijke toegestane hoeveelheid heeft gelegen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit bloedonderzoek is gebleken dat verdachte een alcoholpromillage van 1,94 mg/ml had. Het niet onderbouwde verweer van de raadsvrouw dat de inname van een zeer geringe hoeveelheid alcohol - namelijk twee eenheden - tot dit promillage kan hebben geleid, omdat verdachte een levertransplantatie heeft ondergaan en medicijnen gebruikt, kan de rechtbank niet volgen. Dit verweer wordt daarom verworpen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.