2.2Beoordeling overige feiten
De rechtbank gaat ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde, op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen,uit van het volgende.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank overweegt dat uit de aangiftes in het dossier blijkt dat de modus operandi in veel van de zaken op essentiële punten overeenkomsten vertoont. De modus operandi komt erop neer dat medeverdachte [medeverdachte 1], telkens accentloos Nederlands sprekend, belde naar bedrijven - veelal kleine ondernemers - uit het hele land. Meestal stelde medeverdachte [medeverdachte 1] zich voor als [naam 1], maar hij gebruikte ook vergelijkbare namen zoals [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 7] of [naam 8]. Hij vertelde telkens aan de aangever dat hij werkzaam was als (gerechts)deurwaarder en/of dat hij werkzaam was bij een rechtbank of bij justitie. Vervolgens vertelde hij dat het bedrijf van de aangever een factuur niet had betaald en dat er om die reden beslag was of zou worden gelegd op de bankrekening van hun onderneming. Hij vertelde dat deze beslaglegging en de daaropvolgende gerechtelijke procedure kon worden afgewend als het bedrijf direct geld zou overboeken. Het geldbedrag dat moest worden overboekt betrof telkens een aanzienlijk hoger bedrag dan het bedrag van de zogenaamde openstaande factuur en diende volgens het verhaal als borgstelling. Medeverdachte [medeverdachte 1] vertelde dat het verschil tussen het overgeboekte bedrag en het bedrag van de openstaande factuur na controle binnen een paar uur zou worden teruggestort. Hij hield de aangever aan de lijn totdat het geld door middel van een of meerdere spoedoverboekingen via internetbankieren was overgeboekt, terwijl hij vertelde welke handelingen de aangever moest verrichten.
De rechtbank acht deze modus operandi zodanig specifiek dat deze als bewijs kan worden gebruikt.
Aangever [slachtoffer 1] is gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer].Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft dit telefoonnummer in een tapgesprek op het nummer [telefoonnummer], waarvan de rechtbank bewezen acht dat dit bij hem in gebruik was,versleuteld doorgegeven.De rechtbank acht om die reden bewezen dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 1].
Aangever [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van oplichting gepleegd op 27 oktober 2015 en heeft via de zakelijke rekening van zorgboerderij ‘[benadeelde partij]’ een totaalbedrag van €5.500,00 gestort op twee verschillende bankrekeningen ten name van Rechtbank Amsterdam. Een bedrag van € 2.750,00 op het rekeningnummer [rekeningnummer] en een bedrag van € 2.750,00 op het rekeningnummer [rekeningnummer].
Uit onderzoek is gebleken dat voornoemde bankrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam staat van [getuige], en dat aangever [slachtoffer 1] op 27 oktober 2015 een bedrag van € 2.750,00 heeft overgemaakt op dit bankrekeningnummer ten name van Rechtbank Amsterdam.
[getuige] is hierover als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij op 24 oktober 2015 door een man, genaamd [verdachte] (hierna: [verdachte]), is benaderd met de vraag of hij zijn pinpas mocht lenen. Hij moest wat geld gestort hebben op een rekening en zou dit er vervolgens weer af halen door te pinnen. [getuige] zou hiervoor € 1.500,00 krijgen van [verdachte]. [getuige] heeft toen zijn pinpas en bijbehorende pincode afgegeven aan [verdachte] en zag vervolgens dat er op 27 oktober 2015 een bedrag van € 2.750,00 was gestort op zijn bankrekening. Dit bedrag was er in 9 verschillende keren, door geldopnames op de Grote Markt te Groningen, weer afgehaald. Uit de verklaring blijkt verder dat [getuige] wekelijks telefonisch contact had met [verdachte], waarbij [verdachte] het nummer [telefoonnummer] gebruikte.
De rechtbank is van oordeel dat [getuige] bij de politie een gedetailleerde en daarmee geloofwaardige verklaring heeft afgelegd. Een verklaring bovendien waarmee hij zichzelf strafrechtelijk heeft belast. De rechtbank zal om deze redenen de verklaring van [getuige] bij haar beoordeling als uitgangspunt nemen.
[getuige] is nader bevraagd door de politie over het telefoonnummer [telefoonnummer] dat bij [verdachte] in gebruik zou zijn, waarbij is gevraagd of de gebruiker van dit nummer ook een avatar/foto op WhatsApp had. [getuige] toonde vervolgens de foto die door de gebruiker van het telefoonnummer voor WhatsApp werd gebruikt. Deze foto is als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen gevoegd.
Dat verdachte de persoon is die ten tijde van het ten laste gelegde gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer], vindt steun in de verklaring van aangever [slachtoffer 4]. Uit deze verklaring blijkt dat zij persoonlijk begeleider is van [naam 9] en dat die [naam 9] haar eind oktober 2015 heeft verteld dat er een jongen bij hem was gekomen, genaamd [verdachte]. Deze [verdachte] maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer]. Bij de aangifte van [slachtoffer 4] is een foto gevoegd die deze [verdachte] gebruikte als profielfoto op WhatsApp en voor Facebook. Deze foto is als bijlage 1 gevoegd bij de aangifte.De rechtbank overweegt dat deze foto identiek is aan de foto die door [getuige] is getoond aan de politie en dat de manspersoon op deze foto grote overeenkomsten vertoont met verdachte. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de persoon is geweest die [getuige] heeft bewogen tot afgifte van zijn bankpas en pincode.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte het bankrekeningnummer van [getuige] na verwerving - direct of indirect - aan [medeverdachte 1] heeft doorgegeven, het gestorte bedrag van de bankrekening heeft gepind of heeft laten pinnen en dit geld (geheel of gedeeltelijk) heeft overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 1].
De rechtbank overweegt daartoe dat:
- het bankrekeningnummer van [getuige] ten tijde van het storten van het geldbedrag door [slachtoffer 1], bij verdachte bekend was; het bankrekeningnummer, de pinpas en bijbehorende pincode van deze bankrekening zijn immers enkele dagen voor overboeking van het geldbedrag in bezit gekomen van verdachte;
- meerdere getuigen hebben verklaard over de modus operandi van ene ‘[verdachte]’ of ‘[verdachte]’, die hen vroeg om hun bankrekeningnummer, bankpas en pincode ter beschikking te stellen met een beloning in het vooruitzicht,terwijl deze modus operandi overeenkomt met de modus operandi in onderhavige zaak;
- verdachte ten tijde van zijn aanhouding in het bezit was van een mobiele telefoon met imei-nummer [nummer], welk nummer overeenkomt met het telefoontoestel waarin de simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer] werd gebruikt;
- het telefoonnummer [telefoonnummer] wordt genoemd in een tapgesprek (waaraan onder andere medeverdachte [medeverdachte 1] deelnam) als het nummer van de jongen die ‘plastic dingen’ (de rechtbank begrijpt: pinpassen) regelt;
- onder verwijzing naar hetgeen hierover ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde wordt overwogen, voldoende vast is komen te staan dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer].
De rechtbank heeft bij vonnis van 19 oktober 2018 bewezen geacht dat medeverdachte [medeverdachte 1] de persoon is geweest die [slachtoffer 1] heeft opgelicht. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] dat dit moet worden aangemerkt als medeplegen van oplichting, maar is van oordeel dat het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als medeplichtigheid. Verdachte heeft de oplichting van [slachtoffer 1] immers mogelijk en gemakkelijk gemaakt door [medeverdachte 1] middelen (de bankpas) en inlichtingen (het bankrekeningnummer en de pincode) te verschaffen en hulp te bieden. Daarbij heeft verdachte zowel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die [slachtoffer 1] zou worden opgelicht, als bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarbij behulpzaam zou zijn. Aldus is voldaan aan het voor medeplichtigheid vereiste dubbele opzet.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan oplichting dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het bereid vinden van de houder(s) van bankrekeningnummer [rekeningnummer] voor het storten door [slachtoffer 1] van het bedrag van € 2.750,-, en/of het doorgeven van dit bankrekeningnummer aan [medeverdachte 1]. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank overweegt dat uit de aangiftes in het dossier blijkt dat de modus operandi in veel van de zaken op essentiële punten overeenkomsten vertoont. De modus operandi komt erop neer dat medeverdachte [medeverdachte 1], telkens accentloos Nederlands sprekend, belde naar bedrijven - veelal kleine ondernemers - uit het hele land. Meestal stelde medeverdachte [medeverdachte 1] zich voor als [naam 1], maar hij gebruikte ook vergelijkbare namen zoals [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 7] of [naam 8]. Hij vertelde telkens aan de aangever dat hij werkzaam was als (gerechts)deurwaarder en/of dat hij werkzaam was bij een rechtbank of bij justitie. Vervolgens vertelde hij dat het bedrijf van de aangever een factuur niet had betaald en dat er om die reden beslag was of zou worden gelegd op de bankrekening van hun onderneming. Medeverdachte [medeverdachte 1] vertelde dat deze beslaglegging en de daaropvolgende gerechtelijke procedure kon worden afgewend als het bedrijf direct geld zou overboeken. Het geldbedrag dat moest worden overboekt betrof telkens een aanzienlijk groter bedrag dan het bedrag van de zogenaamde openstaande factuur en diende volgens het verhaal als borgstelling. Medeverdachte [medeverdachte 1] vertelde dat het verschil tussen het overgeboekte bedrag en het bedrag van de openstaande factuur na controle binnen een paar uur zou worden teruggestort. Hij hield de aangever aan de lijn totdat het geld door middel van een of meerdere spoedoverboekingen via internetbankieren was overgeboekt, terwijl hij vertelde welke handelingen de aangever moest verrichten.
De rechtbank acht deze modus operandi zodanig specifiek dat deze als bewijs kan worden gebruikt.
Aangever [slachtoffer 2] is gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer].Ten aanzien van dit telefoonnummer geldt dat aangever [slachtoffer 5], werkzaam bij [instantie], heeft verklaard dat zij twee keer is gebeld door een persoon die probeerde haar geld te laten overboeken. Op 9 oktober 2015 is zij gebeld vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer] door een persoon die zich voordeed als [naam 3], gerechtelijke deurwaarder van de rechtbank Amsterdam.Enkele weken later, op 4 november 2015, is zij gebeld vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer]door iemand die zich [naam 1] noemde.[slachtoffer 5] heeft verklaard dat [naam 3] en [naam 1] dezelfde persoon zijn.[slachtoffer 5] heeft het gesprek van 9 oktober 2015 gefilmd en verbalisanten hebben de stem van de persoon op de opname herkend als de stem van medeverdachte [medeverdachte 1].Daarnaast blijkt uit tapgesprekken tussen [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 1] vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer] belde naar [medeverdachte 2].
Op basis van deze gegevens acht de rechtbank bewezen dat medeverdachte [medeverdachte 1] gebruikmaakte van het telefoonnummer [telefoonnummer].
Aangever [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van oplichting gepleegd op 2 november 2015 en heeft een geldbedrag van € 2.650,00 gestort op het bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam 9] ra.
Uit onderzoek is gebleken dat voornoemde bankrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam staat van [naam 9].
[slachtoffer 4], de persoonlijk begeleider van [naam 9] (hierna: [naam 9]), heeft verklaard dat [naam 9] haar had verteld dat ergens eind oktober 2015 een jongen, genaamd [verdachte], bij hem was gekomen. Deze [verdachte] vroeg of hij het bankpasje van [naam 9] mocht gebruiken zodat hij geld op de rekening van [naam 9] kon laten storten en het er dan met het bankpasje van [naam 9] weer af kon halen. [naam 9] zou daarvoor als beloning een bedrag van € 750,00 krijgen. [naam 9] heeft toen zijn bankpasje aan [verdachte] gegeven. Op afschriften van de bankrekening van [naam 9] met bankrekeningnummer [rekeningnummer] zag [slachtoffer 4] vervolgens dat er door [slachtoffer 2] op 2 november 2015 een bedrag van € 2.650,00 was bijgeschreven. Ook bleek uit de afschriften dat dezelfde dag een totaalbedrag van
€ 1.450,00 was afgeschreven, door pintransacties met de pas van [naam 9] bij een betaalautomaat in Groningen. Daarnaast had [naam 9] tegen haar gezegd dat deze [verdachte] gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer].
Onder verwijzing naar hetgeen met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde over de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de persoon is geweest die [naam 9] heeft bewogen tot afgifte van zijn bankpas en pincode.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte het bankrekeningnummer van [naam 9] na verwerving - direct of indirect - aan medeverdachte [medeverdachte 1] heeft doorgegeven, het gestorte bedrag van de bankrekening heeft gepind en dit geld (geheel of gedeeltelijk) heeft overgedragen aan [medeverdachte 1]. De rechtbank overweegt daartoe dat:
- het bankrekeningnummer van [naam 9], in de periode dat het geldbedrag door [slachtoffer 2] op deze rekening is gestort, bij verdachte bekend was; het bankrekeningnummer, de pinpas en bijbehorende pincode van deze bankrekening zijn immers in de periode van de overboeking in bezit gekomen van verdachte;
- meerdere getuigen hebben verklaard over de modus operandi van ene ‘[verdachte]’ of ‘[verdachte]’, die hen vroeg om hun bankrekeningnummer, bankpas en pincode ter beschikking te stellen met een beloning in het vooruitzicht,terwijl deze modus operandi overeenkomt met de modus operandi in onderhavige zaak;
- verdachte ten tijde van zijn aanhouding in het bezit was van een mobiele telefoon met imei-nummer [nummer], welk nummer overeenkomt met het telefoontoestel waarin de simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer] werd gebruikt;
- het telefoonnummer [telefoonnummer] wordt genoemd in een tapgesprek (waaraan onder andere medeverdachte [medeverdachte 1] deelnam) als het nummer van de jongen die ‘plastic dingen’ (de rechtbank begrijpt: pinpassen) regelt;
- onder verwijzing naar hetgeen hierover ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde wordt overwogen, voldoende vast is komen te staan dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer].
De rechtbank heeft bij vonnis van 19 oktober 2018 bewezen geacht dat medeverdachte [medeverdachte 1] de persoon is geweest die [slachtoffer 2] heeft opgelicht. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] dat dit moet worden aangemerkt als medeplegen van oplichting, maar is van oordeel dat het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als medeplichtigheid. Verdachte heeft de oplichting van [slachtoffer 2] immers mogelijk en gemakkelijk gemaakt door [medeverdachte 1] middelen (de bankpas) en inlichtingen (het bankrekeningnummer en de pincode) te verschaffen en hulp te bieden. Daarbij heeft verdachte zowel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die [slachtoffer 2] zou worden opgelicht, als bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarbij behulpzaam zou zijn. Aldus is voldaan aan het voor medeplichtigheid vereiste dubbele opzet.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan oplichting dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het bereid vinden van de houder(s) van het bankrekeningnummer waarop door [slachtoffer 3] een bedrag van € 3.500,00 zou zijn gestort en/of het doorgeven van dit bankrekeningnummer aan [medeverdachte 1] en/of anderszins medeplichtig is geweest aan de oplichting van [slachtoffer 3]. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde en overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer 6] heeft aangifte gedaan van een poging tot oplichting gepleegd op 12 november 2015. Uit de aangifte blijkt dat zij die dag op haar zakelijke mobiele telefoon, met telefoonnummer [telefoonnummer], werd gebeld door een onbekend nummer. Ze hoorde een manspersoon zeggen dat hij [naam 2] heette en een medewerker was van Flanderijn Gerechtsdeurwaarders Heerenveen. De man gaf aan dat [slachtoffer 6] een bedrag van € 1.281,00 moest storten op het bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam 2], om te voorkomen dat haar woning ontruimd zou worden. Uit de aangifte blijkt verder dat hier nadien nog contact over is geweest via de e-mail en dat het bedrag uiteindelijk niet is overgemaakt door [slachtoffer 6].
Uit onderzoek is gebleken dat voornoemde bankrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam staat van [naam 2].
[naam 2] is hierover als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij begin november 2015 met een man, genaamd [verdachte], had afgesproken in het stadspark te Groningen. [verdachte] vroeg hem of hij wat wilde verdienen. [verdachte] gaf aan dat hij geld binnen zou krijgen van zijn bedrijf. [naam 2] zou achthonderd euro krijgen als hij zijn beide pinpassen en pincodes zou afgeven. [naam 2] heeft vervolgens de beide pinpassen die op zijn naam stonden (een ING- en een Rabobankpas) en pincodes aan [verdachte] gegeven.
De door voornoemde [verdachte] gehanteerde modus operandi komt overeen met de modus operandi van ene ‘[verdachte]’ of ‘[verdachte]’, waarover meerdere getuigen hebben verklaard. Ook aan hen zou zijn gevraagd om hun bankrekeningnummer, bankpas en pincode ter beschikking te stellen met een beloning in het vooruitzicht.
Onder verwijzing naar hetgeen hierover met betrekking tot het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de persoon is geweest die [naam 2] heeft bewogen tot afgifte van zijn bankpassen en bijbehorende pincodes.
Verdachte is op 29 maart 2016 aangehouden. Bij zijn aanhouding is onder hem een mobiele telefoon van het merk Samsung met imei-nummer [nummer], in beslag genomen.
Dit imei-nummer komt overeen met het telefoontoestel waarin de simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer] werd gebruikt.Door de politie is nader onderzoek gedaan naar de contacten van dit telefoonnummer. Uit dit onderzoek blijkt dat er met dit telefoonnummer (meerdere malen) contact is geweest met contacten die te linken zijn aan verdachte, waaronder [naam 10] (de broer van verdachte), [naam 11] (de zus van de ex van verdachte), [naam 12] (de vader van de ex van verdachte) en [getuige] (die met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft verklaard dat verdachte de persoon is aan wie hij zijn bankpas had uitgeleend). Ook is op 12 november 2015 met dit telefoonnummer contact geweest met aangever [slachtoffer 6] op het telefoonnummer [telefoonnummer], en op 17 en 18 november 2015 met voornoemde [naam 2].
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wijzen zodanig op de betrokkenheid van verdachte bij het delict, dat van hem een redelijke verklaring mag worden verlangd om die betrokkenheid te weerleggen. Verdachte heeft zich echter op zijn zwijgrecht beroepen en heeft derhalve de verlangde verklaring niet willen geven, hoewel hij daartoe wel in de positie verkeerde. Dat betrekt de rechtbank in het nadeel van verdachte bij haar selectie en waardering van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 6] gepoogd heeft te bewegen tot afgifte van € 1.281,00. De rechtbank acht niet bewezen dat er bij de poging tot oplichting sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met een ander en zal verdachte om die reden van het onderdeel medeplegen in de tenlastelegging vrijspreken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair.
[medeverdachte 1] op 27 oktober 2015 in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd [slachtoffer 1], heeft bewogen tot de afgifte van 2.750 euro,
hebbende die [medeverdachte 1], met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- informatie omtrent het/de te benaderen bedrijf en/of organisatie gezocht via internet, en/of
- naar genoemde persoon gebeld, die bij een/dat bedrijf en/of organisatie was betrokken, en/of (vervolgens) (telefonisch) jegens die persoon
- zich gepresenteerd onder een valse naam, te weten [naam 1]/[naam 1], althans een valse naam, en/of
- zich voorgedaan als bonafide medewerker van de rechtbank/justitie, althans als bonafide schuldeiser/schuldinner, en/of
tegen die persoon gezegd
- dat er een (opeisbare) schuld zou zijn ontstaan vanwege een vermelding in een bedrijvengids of telefoongids, althans dat er een schuld zou zijn die direct betaald moest worden om een rechtszaak te voorkomen, en/of
- dat er eerst direct een of meermalen een (groot) bedrag moest worden overgemaakt (bij wijze van borg) en/of dat na controle of aftrek van de schuld het restant (direct) zou worden teruggeboekt, en/of (daarbij)
- die persoon (ook) betalingsinstructies gegeven om (meermalen) via een spoedoverboeking of betaalopdracht onmiddellijk geld over te maken naar een of meer door die [medeverdachte 1] opgegeven bankrekeningnummer(s), en/of
- bij die persoon de indruk en/of vrees gewekt dat er (daardoor) een financieel probleem zou zijn of zou kunnen ontstaan en/of (reputatie)schade zou kunnen ontstaan voor het betrokken bedrijf of de betrokken organisatie van die persoon, en/of
- die persoon geen of onvoldoende gelegenheid gegeven om de juistheid van de claim(s) en/of bewering(en) van die [medeverdachte 1] en/of de juistheid van (de directe opeisbaarheid of het verhaal van) de schuld(en) van die persoon of dat bedrijf of die organisatie te kunnen controleren, en/of
- ( aldus) die persoon telefonisch op indringende en/of dwingende en/of misleidende wijze overvallen en/of overrompeld/overbluft,
waardoor die persoon werd bewogen tot bovenomschreven afgifte,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk die [medeverdachte 1] te assisteren
- bij het bereid vinden van een bankrekeninghouder om die bankrekening aan een ander ter beschikking te stellen, en/of
- bij het vinden en doorgeven en/of gebruiken van een naam met bijbehorende bankrekeningnummer en/of bijbehorende bankpas en/of bijbehorende pincode en/of bijbehorende gegevens om te kunnen internetbankieren met betrekking tot dat bankrekeningnummer, en
- bij het (snel) (kunnen) opnemen en wegsluizen van op dat bankrekeningnummer door die persoon gestort geld en
- aldus faciliterend of als tussenpersoon ten behoeve van die [medeverdachte 1] op te treden;
2 subsidiair.
[medeverdachte 1] op 02 november 2015 in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, een persoon genaamd [slachtoffer 2], heeft bewogen tot de afgifte van 2650 euro,
hebbende die [medeverdachte 1] met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- informatie omtrent het/een te benaderen bedrijf/bedrijven en/of organisatie(s) gezocht via internet, en/of
- naar genoemde persoon gebeld, die bij een/dat bedrijf en/of organisatie was/waren betrokken, en/of (vervolgens) (telefonisch) jegens die persoon
- zich gepresenteerd onder een valse naam, te weten [naam 1]/[naam 1], althans een valse naam, en/of
- zich voorgedaan als bonafide medewerker van een/de rechtbank/justitie, althans als bonafide schuldeiser/schuldinner, en/of tegen die persoon gezegd
- dat er een (opeisbare) schuld zou zijn ontstaan vanwege een vermelding in een bedrijvengids of telefoongids, althans dat er een schuld zou zijn die direct betaald moest worden, en/of
- dat er beslag gelegd was of zou worden gelegd of dat een bankrekening van (het bedrijf of de organisatie van) die persoon zou zijn of worden geblokkeerd en/of gedreigd met (verdere) executie van die beslaglegging of blokkering indien er niet direct zou worden betaald, en/of
- dat er eerst direct een of meermalen een (groot) bedrag moest worden overgemaakt (bij wijze van borg) en/of dat na controle of aftrek van de schuld
het restant (direct) zou worden teruggeboekt, en/of (daarbij)
- die persoon (ook) betalingsinstructies gegeven om (meermalen) via een spoedoverboeking of betaalopdracht onmiddellijk geld over te maken naar een of meer door die [medeverdachte 1] opgegeven bankrekeningnummer(s), en/of
- ( zonodig) die persoon opdracht gegeven om die betaling(en) direct met de bank alsnog te regelen terwijl die [medeverdachte 1] dan telefonisch verbonden wenste te blijven en/of wilde blijven meeluisteren, en/of
- ( aldus) die persoon gedreigd met of gewezen op (de mogelijkheid van) een onmiddellijke beslaglegging of blokkering van bankrekening(en) en/of
verdere executie van een beslaglegging of handhaving van de blokkering als er
niet direct betaald zou worden, en/of (anderszins) onder tijdsdruk gezet,
en/of
- bij die persoon de indruk en/of vrees gewekt dat er (daardoor) een financieel probleem zou zijn of zou kunnen ontstaan en/of (reputatie)schade zou kunnen ontstaan voor het betrokken bedrijf of de betrokken organisatie,
en/of
- die persoon geen of onvoldoende gelegenheid gegeven om de juistheid van de claim(s) en/of bewering(en) van die [medeverdachte 1] en/of de juistheid van (de directe opeisbaarheid of het verhaal van) de schuld(en) van die persoon of dat bedrijf of die organisatie te kunnen controleren, en/of
- tegen die persoon gezegd dat na betaling conform de instructies van die [medeverdachte 1] een beslaglegging of rekeningblokkering zou worden opgeheven of voorkomen of een rechtszaak zou kunnen worden voorkomen, en/of
- ( aldus) die persoon telefonisch op indringende en/of dwingende en/of misleidende wijze overvallen en/of overrompeld/overbluft,
waardoor die persoon werd bewogen tot bovenomschreven afgifte,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk die [medeverdachte 1] te assisteren
- bij het bereid vinden van een bankrekeninghouder om die bankrekening aan een ander ter beschikking te stellen, en/of
- bij het vinden en doorgeven en/of gebruiken van een naam met bijbehorende bankrekeningnummer en/of bijbehorende bankpas en/of bijbehorende pincode en/of bijbehorende gegevens om te kunnen internetbankieren met betrekking tot dat bankrekeningnummer, en
- bij het (snel) (kunnen) opnemen en/of wegsluizen van op die bankrekeningnummer door die persoon gestort geld, en
- aldus faciliterend of als tussenpersoon ten behoeve van die [medeverdachte 1] op te treden;
3.
hij op 12 november 2015 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd [slachtoffer 6], te bewegen tot de afgifte van geld,
met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- informatie omtrent het/een te benaderen bedrijf/bedrijven en/of organisatie(s) heeft gezocht via internet, en/of
- naar genoemd(e) persoon heeft gebeld, die bij een/dat bedrijf en/of organisatie was/waren betrokken, en/of (vervolgens)
(telefonisch) jegens die persoon
- zich heeft gepresenteerd onder een valse naam, te weten [naam 2], althans een valse naam, en/of
- zich heeft voorgedaan als bonafide deurwaarder en/of medewerker van een deurwaarderskantoor en/of incassobureau en/of de rechtbank/justitie, althans als bonafide schuldeiser/schuldinner,
en/of
tegen die persoon heeft gezegd
- dat er een (opeisbare) schuld zou zijn ontstaan vanwege een vermelding in een bedrijvengids of telefoongids, althans dat er een schuld zou zijn die direct betaald moest worden, en/of
- dat er beslag gelegd was of zou worden gelegd of dat een bankrekening van (het bedrijf of de organisatie van) die persoon zou zijn of worden geblokkeerd en/of gedreigd met (verdere) executie van die beslaglegging of blokkering indien er niet direct zou worden betaald, en/of
- dat er eerst direct een of meermalen een (groot) bedrag moest worden overgemaakt (bij wijze van borg) en/of dat na controle of aftrek van de schuld het restant (direct) zou worden teruggeboekt,
en/of (daarbij)
- die persoon (ook) betalingsinstructies heeft gegeven om (meermalen) via een spoedoverboeking of betaalopdracht onmiddellijk geld over te maken naar een of meer door verdachte opgegeven bankrekeningnummer(s), en/of
- ( zonodig) die persoon opdracht heeft gegeven om die betaling(en) direct met de bank alsnog te regelen terwijl verdachte dan telefonisch verbonden wenste te blijven en/of wilde blijven meeluisteren,
en/of
- ( aldus) die persoon heeft gedreigd met of gewezen op (de mogelijkheid van) een onmiddellijke beslaglegging of blokkering van bankrekening(en) en/of verdere executie van een beslaglegging of handhaving van de blokkering als er niet direct betaald zou worden, en/of (anderszins) onder tijdsdruk gezet, en/of
- bij die persoon de indruk en/of vrees gewekt dat er (daardoor) een financieel probleem zou zijn of zou kunnen ontstaan en/of (reputatie)schade zou kunnen ontstaan voor het betrokken bedrijf of de betrokken organisatie,
en/of
- tegen die persoon heeft gezegd dat na betaling conform de instructies van verdachte een beslaglegging of rekeningblokkering zou worden opgeheven of voorkomen of een rechtszaak zou kunnen worden voorkomen,
en/of
- ( aldus) die persoon telefonisch op indringende en/of dwingende en/of misleidende wijze heeft overvallen en/of overrompeld/overbluft,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair. medeplichtigheid aan oplichting;
2 subsidiair. medeplichtigheid aan oplichting;
3. poging tot oplichting.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, indien de werkstraf niet (naar behoren) wordt uitgevoerd, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering van Reclassering Nederland.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om in geval van een bewezenverklaring rekening te houden met het tijdsverloop en de beperkte rol die verdachte bij de uitvoering van de feiten heeft gehad, en derhalve te volstaan met een werkstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van 28 september 2018, het trajectconsult van 15 juni 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting door zogenoemde telefonische acquisitiefraude. Hij heeft aangever gebeld, zich voorgesteld met een valse naam en zich voorgedaan als medewerker van een gerechtsdeurwaarderskantoor. Vervolgens heeft hij aangever onder druk gezet door te dreigen dat, als er niet met spoed een groot geldbedrag overgeboekt zou worden, de woning ontruimd zou worden. Daarnaast heeft verdachte zich tweemaal als medeplichtige aan telefonische acquisitiefraude schuldig gemaakt. Hij heeft daarbij in de hoedanigheid van tussenpersoon geregeld dat anderen hun bankrekening, bankpas en pincode ter beschikking stelden, zodat daarop crimineel geld kon worden gestort. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij hiervoor zwakke en kwetsbare personen heeft uitgekozen, namelijk jongeren met een (licht) verstandelijke beperking.
Door de brutale en uiterst geraffineerde wijze waarop verdachte (en zijn mededader) te werk zijn gegaan, heeft verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Ook heeft hij hierdoor het vertrouwen geschonden dat de maatschappij - ten behoeve van het maatschappelijk en economisch verkeer - mag stellen in de oprechtheid waarmee anderen aan dit verkeer deelnemen.
De door verdachte gepleegde misdrijven zijn zo ernstig dat, naast een werkstraf van aanzienlijke duur, een gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf echter ook rekening met de persoon van verdachte, zoals blijkt uit de over hem opgemaakte rapporten. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van persoonlijkheidsproblematiek in de vorm van narcisme en antisociale trekken. Deze problematiek vormt een risicofactor. De rechtbank acht het dan ook aangewezen om te bepalen dat de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd, zodat als bijzondere voorwaarde gesteld kan worden dat verdachte zich ten tijde van een proeftijd van twee jaren moet melden bij de reclassering. Op deze manier is de reclassering gedurende de proeftijd in de gelegenheid om toezicht uit te oefenen en verdachte - waar nodig - te begeleiden. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient er ook voor om te voorkomen dat verdachte wederom overgaat tot het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het tijdsverloop en met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Alles afwegend acht de rechtbank de straf, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden.
Benadeelde partij
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] (feit 1), tot een bedrag van € 5.500,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] (feit 2), tot een bedrag van € 2.650,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 3] (feit 2), tot een bedrag van € 3.500,- ter vergoeding van materiële schade en € 500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen integraal voor toewijzing vatbaar zijn, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich, in geval van een bewezenverklaring, aan het oordeel van de rechtbank.
t.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat een deel van de gestelde schade, namelijk het door de benadeelde partij op de rekening van [getuige] gestorte bedrag te weten € 2.750,00, een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 oktober 2015.
De rechtbank acht voor wat betreft het resterende gedeelte van de vordering het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal voor dit gedeelte daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
t.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu de gestelde schade reeds door de bank is vergoed.
t.a.v. de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45, 48, 49, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
1. dat de veroordeelde zich na uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland en zich vervolgens blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dit nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te oefenen.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
een taakstraf voor de duur van 120 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 2 maanden zal worden toegepast.
Ten aanzien van 18/830436-16, feit 1 subsidiair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.750,00(zegge: tweeduizend zevenhonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2015, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]te betalen een bedrag van € 2.750,00 (zegge: tweeduizend zevenhonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2015, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 37 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/830436-16, feit 2 subsidiair
Bepaalt dat de benadeelde partijen
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]in de vordering niet-ontvankelijk zijn en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partijen en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Beuker, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2019.