ECLI:NL:RBNNE:2019:1370

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
164417
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder in het kader van de ziekte van Huntington en de impact op de ontwikkeling van de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder over haar drie kinderen, die bij de vader wonen. De moeder lijdt aan de erfelijke en progressieve ziekte Chorea van Huntington, wat haar in staat stelt om de zorg en opvoeding van de kinderen niet adequaat uit te voeren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de kinderen een ernstig verstoord beeld van hun moeder hebben en zij niet in staat is om bij hen aan te sluiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen, niet is voldaan aan het tweede vereiste van artikel 1:266 lid 1 BW, dat vereist dat de ouder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank heeft de positie van de moeder als ouder met gezag in stand gehouden, omdat een gezagsbeëindiging niet alleen de moeder verder naar de achtergrond zou duwen, maar ook een negatief signaal naar de kinderen zou uitzenden. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder betrokken blijft bij het leven van de kinderen en dat er gewerkt moet worden aan verbetering van de onderlinge verhoudingen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaakgegevens : C/17/164417 / FA RK 18-1456
datum uitspraak: 20 februari 2019 (bij vervroeging)
beschikking van de meervoudige kamer
in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Leeuwarden,
betreffende
[naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [kind 1]
,
[naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [kind 2] ,
[naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [kind 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling),
gevestigd te Amsterdam,
[naam] ,hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
[naam] ,hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 30 november 2018, ingekomen bij de griffie op 4 december 2018.
1.2
Op 15 januari 2019 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- namens de moeder, mr. B.G. Kooi,
- namens de Raad, de heer [naam] ,
- namens de GI, mevrouw [naam] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de minderjarigen [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] ,
- de vader.

2.2. De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het gezamenlijk gezag over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] .
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 26 februari 2015 is de ondertoezichtstelling van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] uitgesproken. Sinds 9 maart 2016 verblijven [kind 2] en [kind 3] met een machtiging van de kinderrechter, bij de andere ouder met gezag, te weten de vader. Deze maatregelen duren nog steeds voort. [kind 1] woonde na de echtscheiding van de ouders al bij de vader.

3.Het verzoek

3.1
De Raad heeft verzocht om het ouderlijk gezag van de moeder over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] te beëindigen.
3.2
Ter motivering van het verzoek heeft de Raad het volgende aangevoerd. Bij de moeder is sprake van de erfelijke en progressieve ziekte Chorea van Huntington. De ziekte zorgt ervoor dat de moeder zowel fysiek als emotioneel achteruitgaat. De moeder woont op dit moment (nog) zelfstandig en ontvangt driemaal per dag intensieve begeleiding. In het Raadsonderzoek is slechts beperkt zicht verkregen op het huidig functioneren van de moeder. Dit komt omdat de moeder de aangeboden hulpverlening vanuit de Huntington Poli naast zich neerlegt en de Huntington Poli daardoor ook geen actueel beeld van de moeder kan schetsen.
3.3
De progressieve ziekte van de moeder en het daardoor veranderde gedrag van de moeder is voor de kinderen zeer ingrijpend. De moeder kan onvoorspelbaar zijn in haar gedrag omdat zij vanuit emotie reageert. De relatie tussen de kinderen en de moeder is (mede daardoor) in de afgelopen jaren steeds meer en ernstiger onder druk komen te staan en uiteindelijk heeft het er in geresulteerd dat de kinderen steeds minder tot geen omgang willen met de moeder. Het is een grote zorg dat de kinderen een ernstig verstoord beeld hebben van de moeder, nu zij een belangrijk hechtingsfiguur voor hen is. Uit het Raadsonderzoek is duidelijk naar voren gekomen dat de kinderen 'last' ervaren van het feit dat de moeder gezagsbeslissingen over hen kan en mag nemen. De kinderen geven aan dat zij dit niet kan vanwege haar ziekte en hebben daarom een sterke wens dat het gezag van de moeder wordt beëindigd.
3.4
De vraag of het ouderlijk gezag van de moeder over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] beëindigd dient te worden, heeft de Raad voor een dilemma gesteld. Van doorslaggevend belang is geweest dat de moeder geruime tijd niet meer in staat is om de zorg en opvoeding van de kinderen op zich te nemen en dat zij ook bij beslissingen die in dat kader genomen moeten worden, feitelijk geen rol (meer) heeft. Het lukt de moeder niet meer om aan te sluiten bij de kinderen en om in te schatten wat zij nodig hebben. Gezien het ziektebeeld van de moeder zal hierin geen verandering meer komen. Het perspectief van de kinderen ligt bij de vader en in de huidige situatie neemt de vader de beslissingen over de kinderen. Hoewel de moeder deze beslissingen niet tegenwerkt, constateert de Raad ook dat het de moeder door haar ziekte onvoldoende lukt om bij de kinderen aan te sluiten en dat zij handelingen verricht die niet in het belang van de kinderen zijn. Als voorbeeld benoemt de Raad dat de moeder zonder toestemming geld opgenomen heeft van de bankrekening van [kind 1] .
3.5
Een gezagsbeëindigende maatregel van de moeder zal de zorgen rondom het contact tussen de moeder en de kinderen niet wegnemen. De emotionele belasting van de kinderen (o.a. zorgen over de moeder, teleurstelling, onbegrip, gekwetst en verdriet) zal voorts blijven bestaan doordat de gezondheid van de moeder steeds verder achteruit zal gaan. Desondanks ziet de Raad wel in dat het de kinderen rust en duidelijkheid zal bieden wanneer de moeder geen belangrijke gezagsbeslissingen over hen kan en mag nemen. Deze rust en duidelijkheid kan er voor zorgen dat er meer ruimte en veerkracht bij de kinderen ontstaat. Hoewel de Raad zich realiseert dat het risico bestaat dat bij een beëindiging van het gezag van de moeder de kinderen bevestigd worden in hun idee dat hun moeder niets meer over hen te zeggen heeft en zij geen contact meer willen/hoeven te hebben, heeft de Raad benadrukt dat het wel degelijk in het belang is van de kinderen dat er contact bestaat tussen moeder en de kinderen. Binnen de ondertoezichtstelling dient hierop de focus te liggen. Aangezien de echtscheidingsstrijd tussen de ouders een complexe factor is, dient de gezinsvoogd zich in deze situatie stevig te positioneren, de kinderen te stimuleren in het contact met de moeder en te zorgen voor een fijne en passende wijze omgang met de moeder. Te meer nu dit de vader onvoldoende lukt.

4.Het standpunt van de GI4.1 De GI heeft ter zitting te kennen geven dat zij het dilemma van de Raad ten aanzien van het onderhavige verzoek, goed kan begrijpen. Meerdere keren heeft de GI getwijfeld of zij de Raad zouden verzoeken om onderzoek te verrichten naar een gezagsbeëindigende maatregel. Het is voor de GI duidelijk dat de moeder gezien haar ziekte steeds verder achteruitgaat en dat zij haar ouderlijk gezag daardoor niet adequaat meer kan uitoefenen. De gebeurtenis van 30 november 2017, waarbij de moeder zonder toestemming geld van de bankrekening van [kind 1] heeft gehaald en de gevoelens die dit bij de kinderen opriep, is voor de GI doorslaggevend geweest om de Raad onderzoek te laten verrichten naar een gezagsbeëindigende maatregel.

4.2
Het is binnen de ondertoezichtstelling zeer moeilijk gebleken om de omgang tussen de moeder en de kinderen op de rit te krijgen. De omgang verloopt wisselend. De moeder heeft niet-haalbare ideeën en wensen ten aanzien van de omgang. Ook doet zij beloftes aan de kinderen die veelal niet waargemaakt kunnen worden. Zo wilde de moeder de kinderen een fiets geven. De zorgen hierover worden voorafgaand aan de omgang met de moeder besproken, maar dat weerhoudt de moeder er niet van om de kinderen dingen te beloven die zij niet kan waarmaken. Daar komt bij dat de kinderen merken dat het de moeder niet meer lukt om aansluiting bij hen te vinden, vergeet de moeder veel en vervalt zij in herhaling. De kinderen kunnen slechts tot een bepaalde hoogte worden aangestuurd/gestimuleerd om omgang met de moeder (te blijven) hebben. Een complicerende factor hierin is de houding van de vader. Dat er door de rechtbank meerdere malen een omgangsregeling met dwangsom is opgelegd, heeft hierin geen verandering gebracht.
4.3
Zeer recent zijn er twee nieuwe gezinsvoogden betrokken. Hopelijk kunnen zij zich meer positioneren en ervoor zorgen dat de omgang tussen de moeder en de kinderen plaats blijft vinden.

5.5. Het standpunt van de moeder

5.1
Namens de moeder is het volgende aangevoerd. Het staat buiten kijf dat de moeder niet in staat is om de dagelijkse zorg voor de kinderen uit te oefenen, dat het perspectief van de kinderen bij de vader ligt en dat de vader alle beslissingen over de kinderen neemt. Een beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder, zal hierin feitelijk gezien geen verschil maken. De overheersende angst van de moeder is met name gelegen in het feit dat door beëindiging van haar gezag er mogelijk geen omgang meer zal gaan plaatsvinden en zij geheel buiten beeld zal raken. Op dit moment is de situatie zo dat de kinderen sinds augustus 2018 al geen contact/omgang meer hebben gehad met de moeder. Dit is voor de moeder ontzettend verdrietig. Ondanks dat er onlangs bij beschikking van 11 januari 2019 een omgangsregeling is bepaald (zonder dwangsom) waarbij [kind 1] eens per kwartaal omgang heeft met de moeder en [kind 2] en [kind 3] eens per maand, verwacht de advocaat dat dit, gezien het verleden, wederom niet gaat plaatsvinden.
5.2
Verder is het zeer zorgelijk dat er ontzettend veel ruis op de lijn lijkt te zijn. De moeder ontvangt driemaal per dag hulpverlening van Eigen Regie en op dit moment vindt de moeder dat genoeg. De moeder mijdt geen zorg. De gezinsvoogd heeft aangegeven dat de moeder geld heeft opgenomen van de bankrekening van [kind 1] . Dit berust op een misverstand, maar bovendien staat de moeder onder bewind en kan zij niet zelfstandig geld opnemen. Verder heeft de moeder enkel aangegeven dat zij een andere fiets wilde kopen, maar was de vader in de veronderstelling dat dit een nieuwe fiets zou zijn. Een nieuwe fiets is nooit aan de orde geweest. Ook heeft de moeder een verjaardagskaart verzonden, maar deze zou nooit zijn ontvangen. Door de gebrekkige communicatie worden de kinderen teleurgesteld en gekwetst. Het is de vraag in hoeverre dit te verwijten valt aan de moeder.
5.3
Hoe begrijpelijk het advies van de Raad ook is, in die zin dat het belangrijk is dat bij beëindiging van het gezag van de moeder de gezinsvoogd een neutrale, stimulerende en eenduidige rol zal moeten spelen: in de praktijk blijkt niets van die rol. De moeder heeft al geruime tijd geen contact met de gezinsvoogd en het is al jaren geleden dat de gezinsvoogd bij de moeder op bezoek is geweest. De rechtbank heeft dat onlangs nog bevestigd in de beschikking van 11 januari 2019. In die beschikking oordeelde de kinderrechter dat de kinderen door de vader en de gezinsvoogd (te veel) gesteund worden in het aangeven van hun grenzen in het contact met de moeder. Er lijkt daarmee onvoldoende oog te zijn voor wat dat voor hen betekent op de langere termijn. Er dient professionele hulpverlening ingeschakeld te worden, die de kinderen begeleidt en hen voorbereidt in het ziekteproces van de moeder.

6.De beoordeling

6.1
De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
6.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind moeten bij het nemen van een beslissing tot gezagsbeëindiging de belangen van het kind voorop staan.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van dit geval, het gezag van de moeder niet beëindigd dient te worden en overweegt daartoe het volgende.
6.4
De ouders zijn al langere tijd met elkaar verwikkeld in een (juridische) strijd die voortkomt uit echtscheidingsproblematiek. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader. Deze maatregelen hebben vooralsnog niet kunnen voorkomen dat de omgang tussen de moeder en de kinderen fors onder druk staat waarbij al gedurende langere tijd geen contact tussen de moeder en de kinderen heeft plaatsgevonden. De rechtbank deelt de zorg van de Raad dat de kinderen een ernstig verstoord beeld hebben van de moeder, nu zij een belangrijk hechtingsfiguur voor hen is.
6.5
Daar komt bij dat de moeder kampt met de erfelijke en progressieve ziekte Chorea van Huntington. De ziekte zorgt ervoor dat de moeder zowel fysiek als emotioneel achteruitgaat. De progressieve ziekte van de moeder en het zien dat haar gedrag daardoor verandert, is voor de kinderen zeer ingrijpend. De moeder kan onvoorspelbaar zijn in haar gedrag omdat zij vanuit emotie reageert. Mede als gevolg van haar ziekte is de moeder niet voldoende in staat om bij de kinderen aan te sluiten. De relatie tussen de kinderen en de moeder is (ook daardoor) in de afgelopen jaren steeds ernstiger onder druk komen te staan.
6.6
De rechtbank is het met de Raad eens dat sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen.
6.7
Van een gezagsbeëindigende maatregel kan enkel dan sprake zijn wanneer de ouder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Blijkens de memorie van toelichting heeft de wetgever bij artikel 1:266 lid 1 onder a BW aansluiting gezocht bij het vereiste van artikel 1:255 lid 1 onder b BW (betreffende de ondertoezichtstelling). Artikel 1:255 lid 1 onder b BW bepaalt dat (kort gezegd) de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen als er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging én de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders die het gezag uitoefenen binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn om de verzorging en opvoeding te dragen.
6.8
Uit de memorie van antwoord blijkt voorts dat, indien een kind bij zijn ouders woont en er geen noodzaak is tot een uithuisplaatsing, is voldaan aan het vereiste van artikel 1:255 lid 1 onder b BW omdat de ouders dan hun kind verzorgen en opvoeden. De ondertoezichtstelling kan dan doorlopen tot het meerderjarig worden van het kind (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 32015, nr. 3, pagina 34 respectievelijk 23).
6.9
In de onderhavige situatie zijn de kinderen weliswaar uithuisgeplaatst, maar bij een ouder die het gezag uitoefent en die de kinderen zelf verzorgt en opvoedt. In die zin is aldus aan het vereiste van artikel 1:255 lid 1 onder b BW voldaan en voldoet de situatie aldus nog steeds aan de grond voor een ondertoezichtstelling. Hieruit volgt dat aan het tweede vereiste van artikel 1:266 lid 1 onder a BW niet is voldaan en dat het gezag op die grond niet kan worden beëindigd.
6.1
Dit zou slechts anders kunnen zijn wanneer het gezamenlijk gezag dan wel de uitvoering daarvan zodanig belastende conflicten of problemen oplevert voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor hun ontwikkeling. Indien daarbij de handelwijze van een van de ouders dermate belastend is voor de kinderen en in strijd met hetgeen van een verantwoordelijke opvoeder mag worden verwacht dat daardoor voor het kind een onveilige of beschadigende opvoedingssituatie ontstaat en daarin niet binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn voldoende verbetering valt te verwachten, kan onder omstandigheden ook aan de tweede voorwaarde zijn voldaan. Daarvan is in onderhavige situatie geen sprake.
6.11
De problemen waar de kinderen tegenaan lopen en die een ernstige bedreiging vormen voor hun ontwikkeling komen naar het oordeel van de rechtbank niet voort uit het gezamenlijk gezag of de uitvoering daarvan. Dit blijkt ook uit het feit dat de ondertoezichtstelling volgens de Raad dient te worden gehandhaafd; ook als de vader het eenhoofdig gezag zou hebben. Het feit dat de moeder geld heeft opgenomen van de bankrekening van [kind 1] moet naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als een eenmalig incident dat volgens de moeder berust op een misverstand. Niet te verwachten is dat zoiets nogmaals zal gebeuren. Hoewel dit vervelend zal zijn geweest voor [kind 1] , is de rechtbank van oordeel dat aan dit incident niet een dusdanig gewicht moet worden toegekend dat dit een grote rol zou moeten spelen bij een oordeel over een gezagsbeëindiging.
6.12
De conclusie is dat de Rechtbank het verzoek tot gezagsbeëindiging van moeder zal afwijzen nu niet is voldaan aan het tweede vereiste van artikel 1:266 lid 1 onder a BW.
6.13
Los van de juridische overwegingen acht de rechtbank het van belang dat de positie van de moeder als ouder met gezag in stand blijft. De vrees van de moeder dat zij nog meer naar de achtergrond verdwijnt als haar gezag zou worden afgenomen is begrijpelijk, gezien alle onderlinge verhoudingen. Bovendien zou er van een gezagsbeëindiging geen goed signaal uitgaan naar de kinderen. Het zou ten onrechte bepaalde gevoelens die bij de kinderen leven, bevestigen; bijvoorbeeld dat de problemen die er spelen worden opgelost door het gezag bij de moeder weg te nemen. Het is belangrijk dat de moeder zoveel mogelijk betrokken blijft bij het leven van de kinderen en met de Raad spreekt de rechtbank de hoop uit dat een nieuwe gezinsvoogd kan bijdragen aan een verbetering van de onderlinge verhoudingen. De vader zou zich moeten beseffen dat hij hierin als vader ook een positieve rol kan spelen en daarbij een bijdrage kan leveren aan het welzijn van zijn kinderen. Ter zitting is nog aan de orde geweest dat de omgangsmomenten met de moeder voor de kinderen makkelijker en vertrouwd zouden moeten verlopen, bijvoorbeeld doordat dezelfde personen het bezoek begeleiden en er ruimte kan zijn voor evaluatie van de bezoeken. Mogelijk dat de gezinsvoogd hierop kan toezien.
Tot slot hecht de rechtbank er aan te herhalen en te benadrukken wat de kinderrechter in haar beschikking van 11 januari 2019 overwoog.
"
De kinderen lijken door hun vader en de jeugdzorgwerker te worden gesteund in het aangeven van hun grenzen in het contact met de moeder, zonder dat zij daarin worden begrensd. Er lijkt onvoldoende oog te zijn voor de vraag wat het voor de kinderen op langere termijn kan betekenen als zij zich nu min of meer afkeren van hun moeder en van haar vervreemden. Hierbij valt te denken aan spijt- en schuldgevoelens ten aanzien van gemiste momenten, die nooit meer kunnen worden ingehaald."

7.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. de Jong, voorzitter, en mrs. S.M. Barkhuijsen-Venselaar en J.E. Bruning, beiden lid van de kamer, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.W. Tijms als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden