ECLI:NL:RBNNE:2019:1255

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
C19/125828 / KG ZA 19-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over straat- en contactverbod tegen gedaagde wegens bedreiging en stalking

In deze zaak vorderden Gasunie Transport Services B.V. en [eiser] een straat- en contactverbod tegen [gedaagde] vanwege bedreigingen en stalking. De rechtbank Noord-Nederland, onder leiding van mr. J. de Vroome, oordeelde dat de gestelde feiten en omstandigheden voldoende waren om de gevorderde maatregelen te rechtvaardigen. De procedure begon met een dagvaarding op 5 maart 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 maart 2019. De rechtbank stelde vast dat [gedaagde] in het verleden al strafrechtelijk was veroordeeld voor bedreiging van een medewerker van Gasunie, wat de ernst van de situatie onderstreepte.

De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] onrechtmatig handelde door [eiser] en medewerkers van Gasunie te bedreigen en lastig te vallen. Ondanks de ontkenning van [gedaagde] dat hij iemand had bedreigd, waren de bewijsstukken overtuigend. De rechtbank legde een contactverbod op voor de duur van twee jaar, met een dwangsom bij overtreding. De voorzieningenrechter vond het noodzakelijk om de veiligheid van [eiser] en zijn gezin te waarborgen, gezien de eerdere bedreigingen en de aanhoudende intimidatie door [gedaagde].

Het vonnis werd op 28 maart 2019 uitgesproken, waarbij [gedaagde] ook werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht werden, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/125828 / KG ZA 19-22
Vonnis in kort geding van 28 maart 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GASUNIE TRANSPORT SERVICES B.V.,
gevestigd te Groningen,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M. Kremer te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna Gasunie, [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 5 maart 2019;
  • de door [gedaagde] op 11 en 12 maart 2019 ingebrachte producties;
  • de mondelinge behandeling van 14 maart 2019;
  • de pleitnota van Gasunie en [eiser] ;
  • de overige in het geding gebrachte producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gasunie heeft in 2007 toestemming gekregen van de eigenaar van de door [gedaagde] gepachte gronden om een gasleiding aan te leggen in de door [gedaagde] gepachte gronden, welke in 2009 is aangelegd. [gedaagde] is door Gasunie als gebruiker benaderd in verband met een eventueel door de Gasunie te betalen schadeloosstelling.
[eiser] heeft namens Gasunie [gedaagde] bezocht en hem de vergoedingssystematiek van het vergoedingssysteem uiteengezet. In dat kader is door Gasunie [gedaagde] een voorschot ad € 25.000,00 voldaan.
2.2.
Op 1 april 2010 heeft de heer [naam] , medewerker grondzaken van de Gasunie, (hierna te noemen: [naam] ) aangifte gedaan van bedreiging met de dood door [gedaagde] op het hoofdkantoor van de Gasunie aan de Concourslaan 17 te Groningen. [gedaagde] is naar aanleiding van deze aangifte strafrechtelijk veroordeeld. Gasunie heeft in verband met de bedreigingen van [naam] door [gedaagde] diverse beveiligingsmaatregelen getroffen, waaronder een camera aan de privéwoning van [naam] .
2.3.
[gedaagde] heeft in de periode 2010 - 2016 bij de (gemachtigde van de) Gasunie aanspraak meermalen aanspraak gemaakt op een (aanvullend) bedrag voor de door [gedaagde] gestelde geleden schade. [gedaagde] heeft in verband daarmee onder meer meermalen het kantoor van de gemachtigde van Gasunie bezocht, het hoofdkantoor van de Gasunie aan de Concourslaan 17 te Groningen en een kantoor van de Gasunie in Deventer. Daarnaast heeft [gedaagde] ter zake diverse brieven aan de directeur van de Gasunie geschreven, waarin de directeur persoonlijk aansprakelijk wordt gesteld en wordt gedreigd te publiciteit te zoeken. Ook neemt [gedaagde] telefonisch contact op met [eiser] op zijn privéadres.
2.4.
In de door [gedaagde] bij dagvaarding van 16 december 2016 aangespannen procedure, met zaaknummer / rolnummer C/18/172983 HA ZA 16-299, heeft de rechtbank [gedaagde] bij mondeling vonnis van 24 mei 2017 - kort gezegd - toegelaten tot het bewijs. In dat kader heeft [gedaagde] [eiser] als getuige laten horen. De gemachtigde van Gasunie de rechtbank heeft in verband met de verwachte problemen- zonder resultaat - verzocht om [eiser] buiten aanwezigheid van [gedaagde] te horen.
2.5.
De rechtbank heeft in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/18/172983 HA ZA 16-299 bij vonnis van 28 februari 2018 de vorderingen van [gedaagde] afgewezen.
2.6.
Nadien heeft [gedaagde] herhaalde malen [eiser] onder meer als volgt schriftelijk benaderd:
In een brief van 11 april 2018 schrijft [gedaagde] aan [eiser] :
“ (…) Je kon je niet herinneren voor de rechtbank of je ook met een plantenkweker had gebeld (…) Ik weet precies wat wij hebben afgesproken en daar houd ik je aan. Dus het is oppassen geblazen voor je (…) En laat je niet gebruiken door die Kremer advocaat (…) En laat dit zo blijven voor je eigen veiligheid. Mijn advies is laat je niet door die Gasunie voor de kar spannen (…) Laat dit zo dan krijg je geen last dus pas op en hang geen lulverhalen op want ik weet je te vinden als het moet dus slaap lekker (…) ”.
en vervolgens op 10 juli 2018:
“Beste [eiser] je wordt bedankt dat je de politie op mij hebt afgestuurd. (…) Jij kan je verklaring ten allen tijden herroepen om je vrij te pleiten anders ben ik genoodzaakt om de schade die ik door jouw toedoen lijdt op jou te verhalen (…) Wat een schijtbak [eiser] als je rustig wilt leven moet je geen lulverhalen ophangen want knoop dit goed in je oren, je hebt met mijn bedrijfsvoering niks te maken en onzinnige verhalen komen je duur te staan (…)”
en op 20 december 2018:
“ (…) en daar kom je absoluut niet onder uit om dit te leveren want anders weet je wat je te wachten staat (...) maar ik reken met deze kerels af ... met of zonder de rechtbank (...) ik sta inmiddels onder doktersbehandeling (...) jij bent dus gewaarschuwd (…)”
en op 31 december 2018:
“ (…) [eiser] met dergelijke oplichters laatje je in maar ik heb vrienden die hebben geen rechtbank nodig om met dergelijke oplichters af te rekenen en voor je eigen veiligheid kun je beter niet met dergelijke witte boorden criminelen inlaten lijkt mij (…)”.
2.7.
Op 28 december 2018 heeft Gasunie op verzoek van [eiser] en in verband met de bedreigingen door [gedaagde] een beveiligingscamera opgehangen bij het privéadres van [eiser] .
2.8.
Op 3 januari 2019 heeft [eiser] bij de politie aangifte gedaan van stalking door [gedaagde] op zijn privéadres.

3.Het geschil

3.1.
Gasunie en [eiser] vorderen dat de voorzieningenrechter van de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] zal verbieden om vanaf 24 uur na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis op enigerlei wijze - anders dan via een advocaat - contact op te nemen met [eiser] en/of zijn gezinsleden en met personeel of directieleden van Gasunie;
alsook;
2. [gedaagde] zal verbieden om zich vanaf 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis te bevinden dan wel op te houden in dat deel van de Havenstraat te Erica, dat is gelegen tussen de hoek met de Meineszstraat en de hoek met de Heemskerkstraat, met machtiging van [eiser] om de naleving van dit verbod zo nodig te bewerkstelligen met hulp van de sterke arm van politie en justitie;
3. [gedaagde] zal verbieden om zich vanaf 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis te bevinden dan wel op te houden op de Concourslaan te Groningen, met machtiging van Gasunie om de naleving van dit verbod zo nodig te bewerkstelligen met hulp van de sterke arm van politie en justitie;
4. zal bepalen dat [gedaagde] bij iedere overtreding van het onder 1 en/of 2 en/of 3 gegeven verbod telkens, ter keuze van Gasunie en [eiser] , hetzij een dwangsom van € 1.000,00 aan Gasunie en [eiser] zal verbeuren hetzij voor de duur van 48 uur in gijzeling kan worden genomen;
5. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
Gasunie en [eiser] stellen dat [gedaagde] jegens hen onrechtmachtig handelt door de wijze waarop [gedaagde] jegens (de medewerkers van) Gasunie en [eiser] (en zijn gezin) heeft gedragen. Gasunie en [eiser] stellen dat uit de overgelegde producties blijkt dat [gedaagde] reeds langer tijd (medewerkers van) Gasunie, waaronder de heer [naam] en [eiser] en de directie van Gasunie (schriftelijk) lastig valt en bedreigd, als ook de gemachtigde van de Gasunie en dat [gedaagde] in verband met de aangifte van de heer [naam] van bedreiging door [gedaagde] strafrechtelijk is veroordeeld.
Voorts is gesteld dat ook [eiser] aangifte heeft gedaan bij de politie aangifte gedaan van stalking door [gedaagde] en dat hij zich in verband met bedreiging door [gedaagde] meerdere malen tot de politie heeft gewend, maar dat de politieagent tot [eiser] zich had gewend te kennen had gegeven dat hij niets voor hem kon doen.
3.3.
[gedaagde] voert aan dat [eiser] en Gasunie niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat hij ter zake niet door de deurwaarder betekende dagvaarding heeft ontvangen en dat hij niet voor ontvangst heeft getekend. Voorts voert [gedaagde] aan dat hij geen zaken heeft gedaan met Gasunie Transport Services B.V., maar met de Gasunie N.V., hetgeen met zich brengt dat hij door de verkeerde partij is gedagvaard. In dat verband is ook aangevoerd dat door [eiser] , die zich door Gasunie laat gebruiken, en de gemachtigde van Gasunie ter zake bedrog wordt gepleegd en dat hiervan melding is gemaakt bij minister Grapperhaus.
[gedaagde] voert verder aan dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 februari 2018, waarbij zijn vorderingen tegen de Gasunie zijn afgewezen. Daarnaast heeft hij een klacht heeft ingediend bij de Deken over mr. H.J. Kremer en is bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is een beklagprocedure ex artikel 12 Sv aanhangig gemaakt. [gedaagde] wijst er op dat hij eenmaal per jaar naar het kantoor gaat van de Gasunie om daar een stuitingsbrief af te leveren.
[gedaagde] voert verder aan dat er bedrog is gepleegd door medewerkers van de Gasunie en dat hij - kort gezegd - afspraken heeft gemaakt die door de Gasunie moeten worden nagekomen. [gedaagde] betwist dat hij iemand heeft bedreigd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter passeert de stelling van [gedaagde] dat Gasunie en [eiser] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard vanwege het feit dat de dagvaarding niet correct zou zijn betekend, nu hiervan niet is gebleken.
4.2.
Ook de stelling van [gedaagde] dat hij door de verkeerde partij is gedagvaard zal worden gepasseerd. In dit verband is van belang dat ter zitting nader is toegelicht dat het weliswaar juist is dat [gedaagde] destijds afspraken heeft gemaakt met de Gasunie N.V., maar dat, zoals ook in procedure bij de Rechtbank Noord-Nederland in de conclusie van antwoord van 22 februari 2017 is aangegeven, alle rechten en verplichtingen van uit hoofde van het geschil tussen Gasunie N.V. en [gedaagde] bij splitsingsakte van 31 december 2013 zijn overgegaan op de besloten vennootschap Gasunie Transport Services B.V.. Daarmee staat vast dat [gedaagde] niet door de verkeerde partij is gedagvaard.
4.3.
Voorts wordt overwogen dat het spoedeisend belang van Gasunie en [eiser] bij de ingestelde vorderingen is niet betwist en dit, gelet op de vorderingen, voldoende vaststaat.
4.4.
Ten aanzien van het gevorderde straat- en contactverbod worden het navolgende overwogen.
Een gebiedsverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke en ernstige feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is. [gedaagde] heeft de door Gasunie en [eiser] gestelde onrechtmatige gedragingen, die nader zijn onderbouwd met stukken, niet gemotiveerd betwist. Hij ontkent slechts dat hij iemand heeft bedreigd.
Uit hetgeen is gesteld komt naar voren dat [gedaagde] ten opzichte van de Gasunie en haar medewerkers, in het bijzonder [eiser] en zijn gezin, onrechtmatig heeft gehandeld door hen langdurig (schriftelijk) te bedreigen en lastig te vallen.
Ook staat vast dat [gedaagde] in reeds een eerder stadium (strafrechtelijk) is veroordeeld voor bedreiging van een andere medewerker van de Gasunie.
De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagde] zijn grieven tegen de Gasunie en [eiser] , zoals hij deze ter zitting heeft verwoord, in de (hoger beroep) procedure aan de orde kan stellen en dat het niet aangaat om buiten deze procedure om medewerkers van de Gasunie en [eiser] (en daarmee zijn gezin) schriftelijk en verbaal lastig te vallen met zijn grieven. Voorts is ter zitting gebleken dat, ondanks een stopgesprek met [gedaagde] en de begeleiding van een wijkagent, [gedaagde] lijkt te volharden in zijn gedrag ten opzichte van de (medewerkers van de) Gasunie. Gelet hierop is het voorstelbaar dat [eiser] weinig vertrouwen heeft in de toezegging van [gedaagde] ter zitting dat hij [eiser] niet meer zal benaderen.
4.6.
Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het door Gasunie en [eiser] gevorderde contact- en gebiedsverbod op zijn plaats. Het gevorderde contact- en gebiedsverbod zal worden toegewezen, met dien verstande dat in verband met de eisen van proportionaliteit de verboden voor duur van twee jaar zullen worden opgelegd. Dit in verband met de verwachting dat de hoger beroepsprocedure tussen de Gasunie en [gedaagde] nog enige tijd in beslag zal nemen.
Het gevorderde met betrekking tot de sterke arm zal worden afgewezen, omdat deze machtiging ingevolge de artikelen 556 lid 1 en 557 Rv overbodig is.
4.7.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor of gerechtvaardigd is om aan [gedaagde] de verboden als gevorderd op te leggen, op straffe van lijfsdwang. Daartoe wordt overwogen dat ingevolge artikel 587 Rv een rechter een vonnis slechts uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaart, indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt. Dit brengt met zich dat toepassing van lijfsdwang als ultimum remedium wordt beschouwd en er eerst aanleiding bestaat een dergelijke veroordeling uit te spreken als een ander dwangmiddel geen uitkomst biedt.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat vooralsnog niet aan het hiervoor gestelde criterium is voldaan, zodat de gevorderde veroordeling uitvoerbaar bij lijfsdwang zal worden afgewezen. In dit verband is nog van belang dat [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat hij [eiser] niet meer lastig zal vallen.
Daarnaast is [gedaagde] ter zitting uitgelegd dat het niet noodzakelijk is om eenmaal per jaar op het kantoor van de Gasunie te verschijnen om persoonlijk zijn stuitingsbrief te overhandigen, maar dat het versturen van aan de Gasunie gerichte stuitingsbrief per post volstaat en er dus geen noodzaak bestaat om het kantoor van de Gasunie te bezoeken.
Er bestaat evenwel aanleiding om een dwangsom op te leggen, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en beperkt als bepaald in de beslissing. De hoogte van de dwangsom zal in verband met het feit dat [gedaagde] een AOW-uitkering geniet worden gematigd.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gasunie en [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 91,44
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.368,44
4.10.
De niet betwiste gevorderde wettelijke rente, als ook de niet betwiste gevorderde nakosten, zullen eveneens worden toegewezen als bepaald in het dictum.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] om vanaf 24 uur na betekening van dit vonnis op enigerlei wijze - anders dan via een advocaat - contact op te nemen met [eiser] en/of zijn gezinsleden en met personeel of directieleden van Gasunie,
5.2.
verbiedt [gedaagde] om zich vanaf 24 uur na betekening van dit vonnis te bevinden dan wel op te houden in dat deel van de Havenstraat te Erica, dat is gelegen tussen de hoek met de Meineszstraat en de hoek met de Heemskerkstraat,
5.3.
verbiedt [gedaagde] om zich vanaf 24 uur na betekening van dit vonnis te bevinden dan wel op te houden op de Concourslaan te Groningen,
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] bij iedere overtreding van de hiervoor in het dictum onder 1 en/of 2 en/of 3 gegeven verboden telkens een dwangsom van € 250,00 per keer verbeurt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,00,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Gasunie en [eiser] tot op heden begroot op € 1.368,44, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de dag van betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.type: K.W.