ECLI:NL:RBNNE:2019:1251

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
165997 RK 19-225
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opheffing lijfsdwang in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van lijfsdwang, ingediend door verzoeker in het kader van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker had op 19 maart 2019 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om de gijzeling op te heffen die was opgelegd wegens onbetaalde alimentatie aan de gerekwestreerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet had voldaan aan de voorwaarden van artikel 288 van de Faillissementswet, die eisen dat er eerst een poging tot schuldbemiddeling moet zijn gedaan met alle schuldeisers. Verzoeker had slechts een aanbod gedaan aan de gerekwestreerde, wat niet voldeed aan de vereisten voor een algeheel minnelijk traject. De rechtbank oordeelde dat de schulden van verzoeker nog niet waren gestabiliseerd en dat de opheffing van de lijfsdwang niet kon worden toegewezen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, waarbij ook werd opgemerkt dat de opheffing van de lijfsdwang niet kan worden uitgesproken binnen het kader van artikel 287b van de Faillissementswet. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter H.J. Idzenga.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
[.]
zaaknummer / rekestnummer: 165997 RK 19/225
beschikking van 26 maart 2019
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende aan de [adres] ,
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan door mevrouw I.J. Zuidema,
werkzaam als schuldhulpverlener bij Zuidweg & Partners
filiaal houdende te Drachten,
hierna te noemen: Zuidweg,
tegen
[verweersters] ,
gerekwestreerde,
bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda,
werkzaam als advocaat bij Van Beilen + Rauwerda Advocaten te Leeuwarden,
postadres: Postbus 1274,
te (8900 CG) Leeuwarden.

1.De procedure

1.1.
Op 19 maart 2019 is door verzoeker een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend tezamen met een verzoek ex artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet (Fw). Mr. M.R. Rauwerda heeft op 21 maart 2018 een aantal producties overgelegd. Uit de door partijen overgelegde processtukken blijkt dat zij op 18 november 2014 een overeenkomst hebben gesloten in verband met door verzoeker aan [verweersters] te betalen alimentatie. Bij beschikking van 19 april 2017 van de rechtbank zijn partijen veroordeeld tot nakoming van de tussen hen op 18 november 2014 gemaakte afspraken. In verband met niet-nakoming van verzoeker van deze beschikking heeft [verweersters] een kort geding tegen verzoeker aangespannen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [verweersters] bij vonnis van 31 oktober 2018 verlof verleend om de beschikking van 19 april 2017 ten uitvoer te leggen door middel van lijfsdwang en verzoeker in gijzeling te doen nemen totdat verzoeker de gehele vordering inzake alimentatie jegens [verweersters] heeft voldaan. Verzoeker heeft niet voldaan aan hetgeen hij krachtens het vonnis van 31 oktober 2018 jegens [verweersters] verplicht was en bevindt zich thans in gijzeling.
1.2.
De gevraagde voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw houdt in dat de rechtbank is verzocht te beslissen dat de wederpartij zal worden geboden de huidige gijzeling van verzoeker op te heffen. [verweersters] heeft inhoudelijk verweer gevoerd tegen toewijzing van de gevraagde voorziening.
1.3.
De rechtbank heeft bepaald dat het verzoek ter terechtzitting op 22 maart 2019 zal worden behandeld en heeft partijen opgeroepen om ter zitting verschijnen. Op 22 maart 2019 is namens verzoeker verschenen mevrouw [Z] , werkzaam bij Zuidweg & Partners (hierna: Zuidweg). Verzoeker is opgeroepen via Zuidweg. Zuidweg heeft ter zitting aangegeven dat verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid ter zitting te verschijnen. [verweersters] is wél verschenen met haar advocaat mr. M. Rauwerda.
1.4.
Zuidweg heeft namens verzoeker gepersisteerd bij het verzoek daartoe kort samengevat stellende dat verzoeker thans niet in staat is zijn budget op orde te krijgen, waardoor zijn ondernemerschap en het doen van een minnelijk aanbod niet langer mogelijk is. De gijzeling schiet volgens Zuidweg haar doel voorbij. Mr. Rauwerda heeft namens [verweersters] - samengevat - op inhoudelijke gronden betoogd dat toewijzing van het verzoek om een voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw indruist tegen alle redelijkheid, wegens de gebleken onwil bij verzoeker om alimentatie aan [verweersters] te betalen.
1.5.
Beschikking is bepaald op heden.

2.Rechtsoverwegingen

2.1.
Uit het opschrift van het verzoek blijkt dat het gaat om een verzoek ex artikel 287 lid 4 Fw. Het gaat derhalve om een spoedeisende beslissing in het kader van de toelating tot de schuldsaneringsregeling, welke voorziening bedoeld is ter overbrugging van de periode tussen de indiening van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en de beslissing daarop. Als de rechtbank bij voorbaat blijkt van een evidente afwijzingsgrond die tot afwijzing leidt van het WSNP verzoek, volgt hieruit dat een voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw evenmin kan worden toegewezen.
2.2.
Uit de stukken en de toelichting van Zuidweg ter zitting blijkt dat verzoeker niet heeft voldaan aan artikel 288 Fw, waarin als eis is gesteld dat pas een beroep gedaan kan worden op de wettelijke schuldsanering, als eerst een poging tot schuldbemiddeling gedaan is ten aanzien van alle schuldeisers. Zuidweg heeft ter zitting erkend dat verzoeker alleen een aanbod heeft gedaan aan [verweersters] . Dat is onvoldoende om van een algeheel aanbod te kunnen spreken. Daarvoor is des te meer aanleiding gelet op de nieuwe schuldenlijst die Zuidweg ter zitting heeft overgelegd, waarop een schuldentotaal is vermeld dat het dubbele is van het bedrag op de schuldenlijst bij het WSNP-verzoek. Het WSNP- verzoek van verzoeker voldoet daarmee niet aan het eraan te stellen vereiste van een volwaardig minnelijk traject. Van een voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw kan derhalve evenmin sprake zijn. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen. De bezwaren van [verweersters] tegen het verzoek behoeven derhalve geen bespreking meer.
2.3.
Overigens constateert de rechtbank dat verzoeker heeft gevraagd om een termijn van zes maanden, welke termijn veelal wordt verzocht in verband met een zogeheten moratoriumverzoek. De rechtbank overweegt - voor zover nodig - dat dit verzoek evenmin zou zijn toegewezen, mocht verzoeker dit hebben beoogd. Uit hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen blijkt dat de schulden van verzoeker nog niet zijn gestabiliseerd en een
moratorium is niet bedoeld als maatregel om het budget te stabiliseren. Daarbij komt dat de opheffing van een lijfsdwangsituatie niet een voorlopige voorziening is die binnen het kader van artikel 287 b Fw. kan worden uitgesproken.
2.4.
De bepalingen in artikel 287 b Fw voorzien in een oplossing wanneer er sprake is van ontbonden huurovereenkomsten en overeenkomsten tot levering van energie en/of water. Ook kan daaronder vallen de ontbinding van de zorgverzekering. Bij dit type voorzieningen beoordeelt de rechtbank (onder meer) of betaling van de lopende verplichtingen gegarandeerd is, zodat betalingen uit hoofde van de (ontbonden) overeenkomsten hervat zouden kunnen worden. Bij toewijzing van zo’n verzoek zijn daarnaast de bepalingen van artikel 304 en 305 Fw van toepassing. Kort samengevat houden deze bepalingen in dat de levering van gas, water of elektriciteit niet kan worden beëindigd en dat tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis wordt opgeschort, alsook dat de schuldenaar de (ter zake de desbetreffende overeenkomsten) lopende verplichtingen moet blijven voldoen. In geval van verzoeker is echter geen sprake van een ontbonden overeenkomst. Verzoeker heeft derhalve rechtens geen belang bij een verzoek ex artikel 287 b Fw. Het gevolg daarvan zou immers zijn dat hij daarmee ‘verplicht wordt’ tot betaling van de alimentatie overeenkomst. Van een verplichtstelling kan geen sprake zijn, omdat de betreffende overeenkomst nog volledig van kracht is en bovendien onlangs bekrachtigd is in het vonnis van 31 oktober 2018 van de voorzieningenrechter.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Idzenga, rechter en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2019.