ECLI:NL:RBNNE:2019:1240

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
18/930159-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in vereniging met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 28 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging met geweld, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 augustus 2018 in Emmen, waar de verdachte samen met medeverdachten een plan had bedacht om een slachtoffer onder druk te zetten en geld afhandig te maken. Tijdens de uitvoering van dit plan werd het slachtoffer met geweld benaderd, waarbij hij zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een schedelbasisfractuur. De rechtbank oordeelde dat het geweld dat werd gebruikt, niet alleen bedoeld was om de diefstal te vergemakkelijken, maar ook daadwerkelijk heeft geleid tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische toestand van de verdachte, die in verminderde mate toerekeningsvatbaar werd geacht, en heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930159-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 maart 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Koning, advocaat te Meppel. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 augustus 2018 te Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een telefoon en/of een autosleutel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen die
[slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen:
- ( met kracht) met een zaklamp, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, op het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of
- ( met kracht) in de buikstreek, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- de benen van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een schedelbasisfractuur en/of schedelfracturen en/of gebroken oogkas(sen)) heeft opgelopen
en/of
hij op of omstreeks 12 augustus 2018 te Emmen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en/of een autosleutel en/of een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen:
- ( met kracht) met een zaklamp, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, op het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of
- ( met kracht) in de buikstreek, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- de benen van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgebonden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een schedelbasisfractuur en/of schedelfracturen en/of gebroken oogkas(sen)) heeft opgelopen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor de primair ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg gevorderd. Zij heeft vrijspraak gevorderd voor de ten laste gelegde afpersing, nu zij van mening is dat er geen sprake is geweest van enige dwang tot afgifte van een goed.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde afpersing. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien aangever buiten bewustzijn is geraakt na de eerste klap en daaraan voorafgaand evenmin dwang is uitgeoefend om aangever te bewegen iets af te geven.
Verder heeft de raadsman bepleit dat het met kracht in de buikstreek van aangever trappen op geen enkele manier heeft bijgedragen aan het verwezenlijken van de diefstal, waardoor dit gedeelte van de tenlastelegging niet bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 1] een plan bedacht om op een contactadvertentie te reageren, die persoon onder druk te zetten en hem geld afhandig te maken. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben besloten om medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij het plan te betrekken.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 12 augustus 2018 contact gezocht met aangever door, onder een valse naam, te reageren op zijn contactadvertentie. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zich daarbij ten opzichte van aangever voorgedaan als een 22-jarige, terwijl zij aan haar medeverdachten heeft aangegeven dat zij zich had voorgedaan als een minderjarige. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft met aangever een afspraak gemaakt op een enigszins afgelegen plek in Emmen.
Verdachte en de medeverdachten hebben onderling afgesproken wat ieders rol zou zijn. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben daarbij attributen meegenomen die gebruikt konden worden om het afpersen van aangever te ondersteunen. Het ging daarbij onder meer om een Maglite zaklamp, een mes, een sjorband, tape en handschoenen. Deze attributen werden onderling verdeeld.
Medeverdachte [medeverdachte 1] ontmoette aangever vervolgens en liep met hem rond op de afgesproken plek. Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben zich volgens afspraak in de buurt verdekt opgesteld. Gedurende deze ontmoeting had medeverdachte [medeverdachte 1] een open telefoonverbinding met medeverdachte [medeverdachte 2] . Zij had daartoe de mobiele telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3] overhandigd gekregen. Op een bepaald moment kwam verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] tevoorschijn, waarna aangever door medeverdachte [medeverdachte 3] met de Maglite op het hoofd werd geslagen waardoor aangever ten val kwam en het bewustzijn verloor. Vervolgens heeft verdachte tegen het lichaam van aangever getrapt.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de zakken en de auto van aangever doorzocht waarbij een autosleutel en een mobiele telefoon van aangever zijn weggenomen. Verdachte en de medeverdachten zijn daarna weggegaan en hebben aangever in bewusteloze toestand achtergelaten.
Voorafgaand aan de diefstal is door (in ieder geval) twee verdachten dusdanig veel geweld gebruikt, dat dit tot zwaar lichamelijk letsel heeft geleid bij aangever, zoals staat beschreven in de letselrapportage en de geneeskundige verklaring.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte en/of één van de medeverdachten de benen van aangever heeft vastgebonden, nu daarover niet eenduidig wordt verklaard.
Oogmerk
Hoewel verdachte gelet op het bovenstaande in eerste instantie wellicht het oogmerk had om samen met zijn medeverdachten aangever af te persen, zal verdachte gelet op de feitelijke gebeurtenissen worden vrijgesproken van afpersing, nu er geen sprake is geweest van het dwingen tot afgifte van enig goed.
De attributen die werden meegebracht duiden niet zonder meer uitsluitend op het willen afpersen van aangever. Uit het meenemen van deze attributen blijkt dat het gebruik van geweld niet werd uitgesloten. Op het moment dat medeverdachte [medeverdachte 3] geweld toepast op aangever door hem met de Maglite tegen het hoofd te slaan, raakte aangever buiten bewustzijn waarna verdachte tegen het lichaam van aangever heeft getrapt. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachten overgegaan tot de primair ten laste gelegde diefstal. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk van verdachte evenzeer was gericht op diefstal met geweld.
Medeplegen
Op grond van de hierboven omschreven feitelijke omstandigheden oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte en medeverdachten hebben immers van te voren een plan besproken en een rolverdeling gemaakt, waarna het tot een uitvoering is gekomen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt aan de hand van de hierna te noemen bewijsmiddelen vast dat door de verdachte en zijn medeverdachten aan aangever letsel is toegebracht, te weten onder meer een schedelbasisfractuur, schedelfracturen en gebroken oogkassen. Dit letsel was van dien aard dat er complicaties zijn ontstaan en dat een operatie noodzakelijk is gebleken, terwijl thans nog geen uitzicht bestaat op volledig herstel en mogelijk sprake is van blijvend letsel (gehoorschade). Aangever heeft daarnaast door het letsel gedurende zes tot acht weken niet zijn normale bezigheden kunnen verrichten.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de diefstal met geweld in vereniging gepleegd met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, wettig en overtuigend bewezen.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank het met kracht tegen het lichaam van aangever trappen door verdachte wel onderdeel van het geweld dat is voorafgegaan aan en heeft bijgedragen aan het voorbereiden en het gemakkelijk maken van de diefstal.
In het midden kan blijven wie van de verdachten welk letsel heeft toegebracht nu sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 oktober 2018, opgenomen op pagina 423 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018213460/2018239271 d.d. 20 september 2018, inhoudende de aangifte van aangever [slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 30 augustus 2018, opgenomen op pagina 428 e.v. van voornoemd dossier.
4. een geneeskundige verklaring, op 13 augustus 2018 opgemaakt door G. d'Angremont, arts-assistent SEH, opgenomen op pagina 446 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende zijn/haar verklaring.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 augustus 2018 te Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, een telefoon en een autosleutel, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededaders:
- met kracht met een zaklamp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en
- met kracht tegen het lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben getrapt
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (waaronder een schedelbasisfractuur en schedelfracturen en gebroken oogkassen) heeft opgelopen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde, met toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan de voorwaardelijke jeugddetentie de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd in haar advies van 28 februari 2019.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Voorts heeft hij de rechtbank verzocht een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de periode die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. Hij heeft daarbij aangevoerd dat gelet op het advies van de psycholoog het tenlastegelegde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een geldboete of een werkstraf.
Oordeel van de rechtbank
Toepassing jeugdstrafrecht
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten toch het jeugdrecht toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit 20 jaar en
8 maanden oud was.
In de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 14 december 2018, opgemaakt door A. Soetendaal, GZ-psycholoog, is omtrent de vraag of er aanleiding is het jeugdstrafrecht toe te passen het volgende vermeld.
De psycholoog geeft aan dat er indicaties zijn voor toepassing van jeugdstrafrecht aangezien bij verdachte op het gebied van handelingsvaardigheden achterstanden worden gezien zoals zijn achterstand in de ego-ontwikkeling, de autonomie-ontwikkeling en de identiteitsontwikkeling. Op het gebied van pedagogische beïnvloeding is betrokkene nog zeer sterk afhankelijk van de steun en zorg van zijn ouders. Er zijn geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Gelet daarop wordt aanbevolen het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank stelt vast dat ook de reclassering in haar rapport d.d. 28 februari 2019 heeft geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
Gelet op hetgeen uit voormeld rapport van de psycholoog en het rapport van de reclassering omtrent de persoon van verdachte naar voren is gekomen en de indruk die verdachte zelf ter terechtzitting op de rechtbank heeft gemaakt, sluit de rechtbank zich aan bij bovengenoemde conclusies. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het jeugdrecht toe te passen.
Toerekenbaarheid
De rechtbank heeft ten aanzien van de (mate van) toerekenbaarheid gelet op voornoemde psychologische onderzoeksrapportage d.d. 14 december 2018.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat er sprake is van een autismespectrumstoornis geclassificeerd, met de kanttekening dat dit een werkhypothese is, op grond van klinische indrukken. Verder is sprake van een ontwikkeling in de richting van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. Verdachte heeft vanwege zijn stoornissen een gebrekkige identiteitsontwikkeling. Tevens is sprake van een gebrekkige autonomieontwikkeling, waarmee bedoeld wordt dat verdachte het zeer moeilijk vindt voor zichzelf keuzes te maken. Verdachte neigt te fuseren met anderen, raakt daarin te zeer afhankelijk van anderen en neigt zichzelf daarin geheel te verliezen. Dit heeft een bepalende rol gespeeld in de totstandkoming van het ten laste gelegde feit. Verdachte was verliefd op medeverdachte [medeverdachte 1] . Toen medeverdachte [medeverdachte 1] met het voorstel kwam om via afpersing aan geld te komen ging verdachte hierin kritiekloos mee. Dat verdachte zich zonder bedenkingen laat leiden en verleiden tot een dergelijk feit, hangt direct samen met zijn ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, welke aangenomen wordt voort te vloeien uit zijn autismespectrumstoornis. Verdachte lijkt in principe voldoende besef te hebben van de wederrechtelijkheid van zijn handelen, maar vanwege zijn verhoogde focus op het verkrijgen van het meisje het en het terugkrijgen van zijn geld, lijkt hij de gevolgen van zijn handelen niet te hebben overzien. Tevens lijkt verdachte vanwege zijn beperkte probleemoplossingsvaardigheden en sociale souplesse onvoldoende in staat tot het bedenken van gedragsalternatieven. Dat betekent dat door de rapporteur wordt geadviseerd verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van verdachte, met voormelde conclusies en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met medeverdachten onder valse voorwendselen een man naar een afgelegen plek gelokt. De rol van verdachte bij dit misdrijf is zeer kwalijk. Hij heeft, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] , het plan bedacht om iemand af te persen. Ook hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] besloten om de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij het plan te betrekken. Samen met de medeverdachten is het plan uitgevoerd, waarbij er verschillende attributen zijn meegenomen. Hoewel niet is gebleken dat het de intentie van verdachte is geweest om het slachtoffer zodanig zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dat hij bewusteloos is geraakt, is dat wel het gevolg geweest van de geweldshandelingen die hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft bekend dat hij, nadat het slachtoffer op het hoofd is geslagen en op de grond terecht kwam, tegen het lichaam van het slachtoffer heeft getrapt. Als gevolg van het uitgeoefende geweld is er bij verdachte zwaar lichamelijk letsel ontstaan en daarvoor wordt verdachte medeverantwoordelijk gehouden. Vervolgens is de diefstal voortgezet en zijn de zakken en de auto van het slachtoffer doorzocht waarbij de autosleutels en telefoon van het slachtoffer zijn weggenomen. Het feit dat verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer, dat zichtbaar ernstig gewond was en buiten bewustzijn op de grond lag, in hulpeloze toestand hebben achterlaten op een afgelegen plek, rekent de rechtbank de verdachte en zijn medeverdachten des te meer in ernstige mate aan.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de hiervoor genoemde rapporten van de reclassering en de psycholoog. De rechtbank heeft in de strafoplegging rekening gehouden met het feit dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, gelet op zijn hiervoor besproken problematiek. In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank ook meegewogen dat verdachte spijt heeft betuigd ter terechtzitting van het door hem gepleegde feit en dat, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van dit door verdachte gepleegde feit, niet kan worden volstaan met oplegging van een jeugddetentie gelijk aan de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Gelet op de bepalende rol die verdachte in het delict heeft gespeeld en het geweld dat hij daarbij heeft toegepast acht de rechtbank een jeugddetentie van 12 maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.285,56 ter vergoeding van materiële schade en € 9.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat zij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar acht. Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat de schadevergoedingsmaatregel opgelegd dient te worden met toepassing van de wettelijke rente. De officier van justitie heeft voorts verzocht verdachte en zijn medeverdachten hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de vordering benadeelde partij. Wel heeft de raadsman verzocht om de verdachte en zijn medeverdachten niet hoofdelijk te veroordelen, aangezien dit niet goed past bij een eventueel op te leggen contactverbod. In plaats daarvan heeft hij verzocht de vordering in gelijke delen per verdachte toe te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank merkt op dat uit de bij de vordering overgelegde stukken blijkt dat er nog geen sprake is van een medische eindtoestand. De rechtbank acht de vordering in voldoende mate onderbouwd en acht derhalve de tot op heden begrote schade voor toewijzing vatbaar. De vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2018.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen reden om de hoofdelijkheid niet op te leggen, nu tevens de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de ten laste gelegde afpersing niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
4 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich na schriftelijke uitnodiging meld bij Reclassering Nederland op het in de brief aangegeven adres. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem heeft om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen door Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (GGZ-Drenthe) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde geen harddrugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
4. dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met medeverdachten [medeverdachte 1] (geboortedatum [geboortedatum 2] ), [medeverdachte 3] (geboortedatum [geboortedatum 3] ) en [medeverdachte 2] (geboortedatum [geboortedatum 4] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod. Tevens heeft of zoekt hij op geen enkele wijze direct of indirect contact met het slachtoffer [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum 5] );
5. dat de veroordeelde blijft meewerken aan re-integratietrajecten met behoud van uitkering, een werken/leren traject of andere trajecten die de gemeente Emmen hem aanbiedt. De veroordeelde is verplicht de aanwijzingen van de gemeente Emmen op te volgen.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van 18/930159-18:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
10.285,56(zegge: tienduizendtweehonderdvijfentachtig euro en zesenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 10.285,56 (zegge: tienduizendtweehonderdvijfentachtig euro en zesenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van nul dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 1.285,56 aan materiële schade en € 9.000,00 aan immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2018.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.A.M. Wolters en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2019.
Mr. M. van den Steenhoven is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.