ECLI:NL:RBNNE:2019:1207

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
18/730214-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met vuurwapen in Leeuwarden

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door op de openbare weg in de richting van twee personen te schieten. De feiten vonden plaats op 29 september 2018 in Leeuwarden, waar de verdachte, na een eerder conflict, zich had voorzien van een geladen revolver. Tijdens het schietincident zijn de slachtoffers niet geraakt, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet aan de verdachte te danken is. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een verbod op drugs en alcohol. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de poging tot doodslag op [slachtoffer 1], omdat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde handelingen. Echter, de rechtbank acht de poging tot zware mishandeling en de vernieling van een ruit wel bewezen. De verdachte heeft ook wapens en munitie in zijn bezit gehad, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en het verleden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730214-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 maart 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Klunder, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is na nadere omschrijving van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 29 september 2018 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen (revolver) op het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of dat/een vuurwapen (revolver) tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, de trekker van dat/een vuurwapen (revolver) heeft overgehaald, althans een of meer handeling(en) met dat/een vuurwapen (revolver) verricht, strekkende tot het afvuren van dat/een vuurwapen (revolver), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 29 september 2018 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een vuurwapen (revolver) op het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of dat/een vuurwapen (revolver) tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, de trekker van dat/een vuurwapen (revolver) heeft overgehaald, althans een of meer handeling(en) met
dat/een vuurwapen (revolver) verricht, strekkende tot het afvuren van dat/een vuurwapen (revolver), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 29 september 2018 te Leeuwarden, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen revolver) op het lichaam van die [slachtoffer 1] te richten en/of dat/een vuurwapen (revolver) tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te houden en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, de trekker van dat/een vuurwapen (revolver) over te halen, althans een of meer handeling(en) met dat/een vuurwapen (revolver) te verrichten, strekkende tot het afvuren van dat/een vuurwapen (revolver);
2. primair
hij op of omstreeks 29 september 2018 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen (revolver) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gehouden en/of (vervolgens) met dat/een vuurwapen (revolver) een projectiel/kogel heeft afgevuurd/afgeschoten in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 29 september 2018 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een vuurwapen (revolver) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gehouden en/of (vervolgens) met dat/een vuurwapen (revolver) een projectiel/kogel heeft afgevuurd/afgeschoten (in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
hij op of omstreeks 29 september 2018 te Leeuwarden, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen (revolver) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te houden en/of (vervolgens) met dat/een vuurwapen (revolver) een projectiel/kogel af te vuren/schieten (in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] );
3.
hij op of omstreeks 29 september 2018 te Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van (een [benadeelde partij] ) gebouw (7), gevestigd aan of bij de Sophialaan, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 29 september 2018 te Leeuwarden,
A. twee, althans een, wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een revolver, van het merk Iver Johnson, kaliber .38 en/of
- een gas-revolver, van het merk Röhm, type RG 59, kaliber 9 mm (R.K(nal), zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
B. munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 (Centraal vuur kogel) patronen (waarvan twee van het merk SM Metallverken en één van het merk GFL (Fiocchi) van het kaliber .38, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1. primair, 2. primair, 3. en 4.
Ten aanzien van feit 1. heeft hij daartoe het volgende aangevoerd.
Hoewel verdachte ten stelligste ontkent dat hij zijn revolver in het lichaam van [slachtoffer 1] heeft gedrukt en de trekker vervolgens heeft overgehaald, verklaart [slachtoffer 1] hier stellig over bij de politie en de rechter-commissaris. De getuigenverklaring van [slachtoffer 3] en het proces-verbaal van de forensische opsporing ondersteunen de verklaring van [slachtoffer 1] . Op grond hiervan staat vast dat verdachte de trekker heeft overgehaald terwijl zijn geladen revolver gericht was op de buik van [slachtoffer 1] . Dit levert volgens de officier van justitie een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] op.
Ten aanzien van feit 2. heeft hij daartoe het volgende aangevoerd.
Uit de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en het proces-verbaal van de forensische opsporing blijkt dat horizontaal is geschoten in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Daarbij komt dat het geen statisch geheel was. Deze feiten en omstandigheden leveren een aanmerkelijke kans op de dood van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] op. Op grond hiervan kan een poging tot doodslag op beide personen wettig en overtuigend bewezen worden, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Ten aanzien van feit 2 staat vast dat verdachte één keer heeft geschoten. Hij richtte bewust naast [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Er is daarom geen sprake van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een van hen het leven zou laten of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het schieten kan enkel gekwalificeerd worden als een bedreiging. Verdachte moet dan ook vrijgesproken worden van het onder 2. primair en 2. subsidiair ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de feiten 3 en 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aan verdachte is onder 1. ten laste gelegd dat hij een vuurwapen (revolver) op het lichaam van [slachtoffer 1] heeft gericht en vervolgens de trekker van dat vuurwapen eenmaal of meerdere malen heeft overgehaald. Primair is dit ten laste gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en meer subsidiair als een bedreiging.
De rechtbank acht op grond van de volgende feiten en omstandigheden niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft verricht.
1.
Eerste verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 3]
Aangever [slachtoffer 1] verklaart in de nacht van 29 september 2018 in zijn eerste verklaring niets over een vuurwapen dat in zijn buik is geduwd. Ook getuige [slachtoffer 3] verklaart in zijn eerste verklaring niet dat verdachte het wapen tegen de buik van [slachtoffer 1] heeft gehouden en de trekker heeft overgehaald. Wel verklaart getuige [slachtoffer 3] die nacht, direct na het feit, dat verdachte het wapen op zijn - [slachtoffer 3] ’s- buik/romp heeft gericht.
2.
Nadere verklaringen van [slachtoffer 1]
verklaart in zijn tweede verklaring dat verdachte het pistool tegen zijn buik heeft geduwd, dat hij het wapen meerdere keren heeft weggeduwd en dat het wapen weigerde. In zijn derde verklaring verklaart hij dat verdachte het schoudertasje met daarin de revolver tegen zijn buik heeft gedrukt en dat hij toen ‘klik’ hoorde. In zijn vierde verklaring, afgelegd bij de rechter-commissaris, verklaart hij over de revolver die uit het tasje is gehaald en vervolgens tegen zijn buik is gezet. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 1] over de ten laste gelegde handelingen niet consistent zijn.
3.
Nadere verklaringen van [slachtoffer 3]
Enkel getuige [slachtoffer 3] spreekt ook over handelingen met de revolver jegens aangever [slachtoffer 1] . Dit doet hij echter pas vanaf zijn tweede verklaring. Daarin zegt hij hierover: ‘Ik zag en ik hoorde dat die donkere jongen het wapen op [slachtoffer 1] richtte en de trekker overhaalde, ik hoorde klik klik en het wapen ging niet af. Daarna deed de donkere jongen het wapen weer in het buideltasje …’ In zijn derde verklaring staat: ‘Ik zag dat de schutter het wapen in zijn buideltasje had en dit tasje met wapen en al tegen de buik van [slachtoffer 1] duwde. Ik hoorde een klik alsof de schutter de trekker overhaalde maar er viel geen schot.’ In zijn vierde verklaring, afgelegd bij de rechter-commissaris, verklaart hij - net als in zijn tweede verklaring - dat het wapen tegen de buik van [slachtoffer 1] is gedrukt en dat hij ‘klik’ hoorde. Aldus zijn de verklaringen van [slachtoffer 3] op dit punt evenmin consistent.
4.
Verklaring verdachte
Verdachte ontkent ten stelligste dat hij het ten laste gelegde heeft begaan. Hij heeft verklaard dat hij enkel zijn revolver op [slachtoffer 2] heeft gericht en slechts eenmaal de trekker heeft overgehaald, namelijk terwijl zijn revolver was gericht op de benen van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] stond op dat moment naast hem.
5.
Verklaring [slachtoffer 2]
verklaart niets over de ten laste gelegde handelingen jegens [slachtoffer 1] .
Dat de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 3] op dit punt inconsistent zijn, maakt nog niet dat de rechtbank deze verklaringen over de gehele linie onbetrouwbaar acht. Wel maken de inconsistenties dat de rechtbank er niet van overtuigd is geraakt dat de onder 1. ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd.
Feit 2
Bewijsmiddelen
1. De door verdachte ter zitting van 12 maart 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 29 september 2018 te Leeuwarden in de richting van de Turkse man, [slachtoffer 2] , met mijn vuurwapen, een revolver, een kogel afgevuurd. [slachtoffer 2] stond op dat moment midden op de weg, de Sophialaan. Hij was in beweging en stond met zijn rug naar de Achmeatoren gekeerd. Ik kwam vanaf het pannenkoekschip. De 'dikke man' stond links van [slachtoffer 2] .
Ik heb in de avond/nacht van 28 op 29 september 2018 bier gedronken en een joint gerookt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 29 september 2018, opgenomen op pagina 78 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018256835 d.d. 11 februari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Gisteravond heeft de man geschoten. Ik denk dat er ongeveer drie meter afstand tussen ons was. Hij hield het pistool wel in mijn richting, maar wel een beetje naast mij. Het was echt midden op straat. Precies voor het raam dat kapot is gegaan. Opmerking verbalisant: de getuige wijst de locatie kruising Sophialaan/Willemskade aan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 29 september 2018, opgenomen op pagina 97 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik was op 29 september 2018 in de stad. De donkere jongen pakte het wapen en vuurde vrijwel meteen af in mijn richting en in de richting van de Turkse jongen. Ik denk dat de kogel tussen ons door vloog, de afstand tussen ons en de schutter was ongeveer 3 meter. De kogel sloeg in in het raam achter ons.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 3 oktober 2018, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik zag dat de schutter in een soort zwaaibeweging het wapen op mij en de Turkse jongen richtte. Daarbij ging het schot af. Ik zag dat het vuur uit de loop kwam en in onze richting was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal gebruik middelen bij geweldsdelicten d.d. 29 september 2018, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik rook bij de verdachte [verdachte] een alcohollucht. Ik hoorde dat de verdachte met dubbele tong sprak. Ik zag dat verdachte onvast ter been was. Uitslag ademanalyse: 530 ug/l.
Overweging
Aan verdachte is onder 2. ten laste gelegd dat hij een vuurwapen (revolver) in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gehouden en met dat vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in hun richting. Primair is dit ten laste gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en meer subsidiair als een bedreiging.
De rechtbank acht op grond van de weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met een revolver heeft geschoten in de richting van [slachtoffer 2] én [slachtoffer 3] . Verdachte stond op het moment van schieten op korte afstand van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , namelijk op zo'n drie meter afstand. De kogel is, tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door, terechtgekomen in het raam van de Achmeatoren. Verdachte was onder invloed van alcohol en softdrugs.
Onder deze omstandigheden kan niet worden bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad om (een van) beide personen om het leven te brengen. Evenmin kan bewezen worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat zij door het schieten dodelijk zouden worden getroffen, nog daargelaten of de verdachte zich van zo'n kans bewust is geweest. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Zo is de schootsbaan van de kogel bijvoorbeeld niet onderzocht, en heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte het pistool in zijn richting hield, maar een beetje naast [slachtoffer 2] gericht. Dit betekent dat het voor een poging doodslag benodigde opzet niet bewezen kan worden, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 2. primair ten laste gelegde.
Hoewel de kogel geen van beide personen heeft geraakt, acht de rechtbank de kans wel aanmerkelijk dat één van beide personen zou worden getroffen door de kogel en dat daarmee zwaar lichamelijk letsel aan één van hen beiden zou worden toegebracht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte onder invloed was van alcohol en softdrugs, dat hij op korte afstand heeft geschoten met een fors kaliber (.38 ofwel 9x20 mm) terwijl alle betrokkenen in beweging waren, en dat niet is gebleken dat verdachte een geoefend schutter was.
Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij bewust de beslissing heeft genomen om op de benen van aangever [slachtoffer 2] te schieten, maar hij was - gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden - niet in staat zo gecontroleerd te schieten dat hij ervan uit mocht gaan dat hij [slachtoffer 2] niet zou raken. Integendeel, hij moet zich bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] zou raken, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit blijkt dat verdachte dit gevolg niet heeft aanvaard, is de rechtbank niet gebleken. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn handelen één van beide personen zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest. De rechtbank acht het onder 2. subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 en 4
De rechtbank acht feit 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 oktober 2018, opgenomen op pagina 104 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018256835 d.d. 11 februari 2019, inhoudend de verklaring van [getuige] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 6 februari 2019 met bijlagen, opgenomen op pagina 120 e.v. van voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 2. subsidiair, 3. en 4. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2. subsidiair
hij op 29 september 2018 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een vuurwapen, een revolver, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gehouden en vervolgens met dat vuurwapen, een revolver, een kogel heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 29 september 2018 te Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een gebouw, gevestigd aan de Sophialaan, toebehorende aan verzekeringsmaatschappij [benadeelde partij] , heeft vernield;
4.
hij op 29 september 2018 te Leeuwarden,
A. twee wapens van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten
- een revolver van het merk Iver Johnson, kaliber .38 en
- een gasrevolver van het merk Röhm, type RG 59, kaliber 9 mm, R.K(nal),
zijnde vuurwapens in de vorm van een revolver en
B. munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 centraalvuur kogelpatronen, waarvan twee van het merk SM Metallverken en één van het merk GFL, Fiocchi, van het kaliber .38,
voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. subsidiair Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
3. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort, vernielen
4. A handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en munitie begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
4. B handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en munitie begaan met betrekking tot munitie van categorie III
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1. primair, 2. primair, 3. en 4. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de gevorderde straf aanzienlijk te matigen, onder meer omdat verdachte haars inziens vrijgesproken moet worden van feiten 1 en 2, er niemand gewond is geraakt en gezien de LOVS-oriëntatiepunten voor het bezit van en bedreiging met een wapen. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan het voorarrest acht de raadsvrouw om die redenen niet aangewezen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting en de rapportages van Reclassering Nederland d.d. 10 december 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door op de openbare weg in de richting van twee personen te schieten. De slachtoffers zijn daarbij niet geraakt, maar dat is niet aan verdachte te danken. De aanleiding was gelegen in een eerder conflict, dat kort daarvoor in het centrum van Leeuwarden ontstond. Verdachte heeft zich na dat conflict welbewust voorzien van een geladen revolver, waarmee hij zich heeft begeven in het uitgaanscentrum van Leeuwarden. Het conflict is vervolgens geheel uit de hand gelopen in de nabijheid van de Achmeatoren. Verdachte heeft daarbij zijn revolver gepakt en gebruikt. Daarbij heeft hij op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers. Een en ander vond plaats in de nacht van zaterdag op zondag, even voor drie uur 's nachts. Op dat tijdstip zijn nog veel mensen aan het uitgaan in Leeuwarden, en ook zij kunnen zich ongewild bevinden op de plaats van het schietincident. Verdachte heeft dus ook een ernstige inbreuk gemaakt op de veiligheid van het uitgaanspubliek en op de openbare orde. Voorts is het in het algemeen schokkend voor de rechtsorde wanneer op de openbare weg geschoten wordt, ook al is dat ’s nachts. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan vernieling van het raam van de Achmeatoren waar de kogel is ingeslagen, en aan het voorhanden hebben van verboden wapens en munitie.
Het gaat hiermee om ernstige feiten, die in beginsel een langdurige vrijheidsstraf rechtvaardigen. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte blijkens zijn strafblad eerder onherroepelijk is veroordeeld voor bedreigingen en het bezit van vuurwapens en munitie, maar de rechtbank stelt vast dat deze veroordelingen langer dan vijf jaar geleden zijn.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte, ondanks zijn belaste verleden, zijn oude delictpatroon weer opgepakt lijkt te hebben. Dit terwijl het een aantal jaren goed met hem leek te gaan en hij doelen nastreefde zoals het hebben van een gezin, opleiding en werk.
De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling bij de forensische polikliniek bij de GGZ, een drugs- en alcoholverbod en een contactverbod met de aangevers.
Ook al komt de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, dan nog kan, gelet op de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een gevangenisstraf van een duur gelijk aan het voorarrest. Daarnaast ziet de rechtbank in de rapporten van de reclassering reden om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en oplegging daarvan geboden. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf koppelt de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het gedeelte dat ziet op het innemen van medicijnen, omdat een dergelijke beslissing is voorbehouden aan de rechter.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] (feit 1), tot een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade,
vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] (feit 2), tot een bedrag van € 7.082,76, bestaande uit € 3.300,00 immateriële
schade en € 3.782,76 materiële schade ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 3] (feit 2), tot een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de drie vorderingen worden toegewezen, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op haar pleidooi tot vrijspraak van poging tot doodslag en tot zware mishandeling. Subsidiair heeft zij verzocht de vorderingen af te wijzen wegens onvoldoende onderbouwing.
De vordering van [slachtoffer 2] dient eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de toewijzing te beperken tot de immateriële schade. Op grond van haar pleidooi dat hoogstens sprake is van bedreiging, heeft zij bepleit het bedrag te beperken tot € 500,00.
Oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1] zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren, omdat de rechtbank het feit niet bewezen acht waaruit de schade zou zijn ontstaan. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 2] heeft onder meer materiële schade gevorderd, te weten gederfde loonderving.
De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om deze vordering te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om hier meer duidelijkheid over te krijgen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat zij immateriële schade hebben geleden als rechtstreeks gevolg van feit 2., subsidiair. Hierbij overweegt de rechtbank dat het gaat om een bijzondere ernst van de normschending, nu in hun richting is geschoten met een vuurwapen. Gezien de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, is vergoeding van immateriële schade toch mogelijk, ook al is geen in de psychiatrie erkend ziektebeeld aangetoond. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade telkens op € 2.500, te verhogen met de wettelijke rente. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair, 1. subsidiair, 1. meer subsidiair en 2. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. subsidiair, 3. en 4. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als (algemene) voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen 5 dagen na zijn invrijheidstelling meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
2. dat veroordeelde zich laat behandelen door de forensische polikliniek van de GGZ of een soortgelijke zorgverlener, zulks te bepalen door de reclassering. De behandeling start op aanwijzing van de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3. dat veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
4. dat veroordeelde geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
5. dat veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact heeft of zoekt met:
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1991, [woonplaats] , [straatnaam] ,
- [slachtoffer 3] , geboren [geboortedatum] 1974, [woonplaats] , [straatnaam] ;
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1972, wonende te [straatnaam] te
[woonplaats] .
Dit verbod duurt zolang het openbaar ministerie dit nodig vindt, maar voor de
maximale periode van de proeftijd.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Feit 1
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.500,00(zegge: tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de overige gevorderde immateriële schade af.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.500,00(zegge: tweeduizend vijfhond euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. H.G. Punt, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2019.
Mr. Bunk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.