Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1. primair, 2. primair, 3. en 4.
Ten aanzien van feit 1. heeft hij daartoe het volgende aangevoerd.
Hoewel verdachte ten stelligste ontkent dat hij zijn revolver in het lichaam van [slachtoffer 1] heeft gedrukt en de trekker vervolgens heeft overgehaald, verklaart [slachtoffer 1] hier stellig over bij de politie en de rechter-commissaris. De getuigenverklaring van [slachtoffer 3] en het proces-verbaal van de forensische opsporing ondersteunen de verklaring van [slachtoffer 1] . Op grond hiervan staat vast dat verdachte de trekker heeft overgehaald terwijl zijn geladen revolver gericht was op de buik van [slachtoffer 1] . Dit levert volgens de officier van justitie een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] op.
Ten aanzien van feit 2. heeft hij daartoe het volgende aangevoerd.
Uit de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en het proces-verbaal van de forensische opsporing blijkt dat horizontaal is geschoten in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Daarbij komt dat het geen statisch geheel was. Deze feiten en omstandigheden leveren een aanmerkelijke kans op de dood van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] op. Op grond hiervan kan een poging tot doodslag op beide personen wettig en overtuigend bewezen worden, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Ten aanzien van feit 2 staat vast dat verdachte één keer heeft geschoten. Hij richtte bewust naast [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Er is daarom geen sprake van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een van hen het leven zou laten of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het schieten kan enkel gekwalificeerd worden als een bedreiging. Verdachte moet dan ook vrijgesproken worden van het onder 2. primair en 2. subsidiair ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de feiten 3 en 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Aan verdachte is onder 1. ten laste gelegd dat hij een vuurwapen (revolver) op het lichaam van [slachtoffer 1] heeft gericht en vervolgens de trekker van dat vuurwapen eenmaal of meerdere malen heeft overgehaald. Primair is dit ten laste gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en meer subsidiair als een bedreiging.
De rechtbank acht op grond van de volgende feiten en omstandigheden niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft verricht.
1.
Eerste verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 3]
Aangever [slachtoffer 1] verklaart in de nacht van 29 september 2018 in zijn eerste verklaring niets over een vuurwapen dat in zijn buik is geduwd. Ook getuige [slachtoffer 3] verklaart in zijn eerste verklaring niet dat verdachte het wapen tegen de buik van [slachtoffer 1] heeft gehouden en de trekker heeft overgehaald. Wel verklaart getuige [slachtoffer 3] die nacht, direct na het feit, dat verdachte het wapen op zijn - [slachtoffer 3] ’s- buik/romp heeft gericht.
2.
Nadere verklaringen van [slachtoffer 1]
verklaart in zijn tweede verklaring dat verdachte het pistool tegen zijn buik heeft geduwd, dat hij het wapen meerdere keren heeft weggeduwd en dat het wapen weigerde. In zijn derde verklaring verklaart hij dat verdachte het schoudertasje met daarin de revolver tegen zijn buik heeft gedrukt en dat hij toen ‘klik’ hoorde. In zijn vierde verklaring, afgelegd bij de rechter-commissaris, verklaart hij over de revolver die uit het tasje is gehaald en vervolgens tegen zijn buik is gezet. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 1] over de ten laste gelegde handelingen niet consistent zijn.
3.
Nadere verklaringen van [slachtoffer 3]
Enkel getuige [slachtoffer 3] spreekt ook over handelingen met de revolver jegens aangever [slachtoffer 1] . Dit doet hij echter pas vanaf zijn tweede verklaring. Daarin zegt hij hierover: ‘Ik zag en ik hoorde dat die donkere jongen het wapen op [slachtoffer 1] richtte en de trekker overhaalde, ik hoorde klik klik en het wapen ging niet af. Daarna deed de donkere jongen het wapen weer in het buideltasje …’ In zijn derde verklaring staat: ‘Ik zag dat de schutter het wapen in zijn buideltasje had en dit tasje met wapen en al tegen de buik van [slachtoffer 1] duwde. Ik hoorde een klik alsof de schutter de trekker overhaalde maar er viel geen schot.’ In zijn vierde verklaring, afgelegd bij de rechter-commissaris, verklaart hij - net als in zijn tweede verklaring - dat het wapen tegen de buik van [slachtoffer 1] is gedrukt en dat hij ‘klik’ hoorde. Aldus zijn de verklaringen van [slachtoffer 3] op dit punt evenmin consistent.
Verdachte ontkent ten stelligste dat hij het ten laste gelegde heeft begaan. Hij heeft verklaard dat hij enkel zijn revolver op [slachtoffer 2] heeft gericht en slechts eenmaal de trekker heeft overgehaald, namelijk terwijl zijn revolver was gericht op de benen van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] stond op dat moment naast hem.
5.
Verklaring [slachtoffer 2]
verklaart niets over de ten laste gelegde handelingen jegens [slachtoffer 1] .
Dat de verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 3] op dit punt inconsistent zijn, maakt nog niet dat de rechtbank deze verklaringen over de gehele linie onbetrouwbaar acht. Wel maken de inconsistenties dat de rechtbank er niet van overtuigd is geraakt dat de onder 1. ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd.
1. De door verdachte ter zitting van 12 maart 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 29 september 2018 te Leeuwarden in de richting van de Turkse man, [slachtoffer 2] , met mijn vuurwapen, een revolver, een kogel afgevuurd. [slachtoffer 2] stond op dat moment midden op de weg, de Sophialaan. Hij was in beweging en stond met zijn rug naar de Achmeatoren gekeerd. Ik kwam vanaf het pannenkoekschip. De 'dikke man' stond links van [slachtoffer 2] .
Ik heb in de avond/nacht van 28 op 29 september 2018 bier gedronken en een joint gerookt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 29 september 2018, opgenomen op pagina 78 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018256835 d.d. 11 februari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Gisteravond heeft de man geschoten. Ik denk dat er ongeveer drie meter afstand tussen ons was. Hij hield het pistool wel in mijn richting, maar wel een beetje naast mij. Het was echt midden op straat. Precies voor het raam dat kapot is gegaan. Opmerking verbalisant: de getuige wijst de locatie kruising Sophialaan/Willemskade aan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 29 september 2018, opgenomen op pagina 97 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik was op 29 september 2018 in de stad. De donkere jongen pakte het wapen en vuurde vrijwel meteen af in mijn richting en in de richting van de Turkse jongen. Ik denk dat de kogel tussen ons door vloog, de afstand tussen ons en de schutter was ongeveer 3 meter. De kogel sloeg in in het raam achter ons.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 3 oktober 2018, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik zag dat de schutter in een soort zwaaibeweging het wapen op mij en de Turkse jongen richtte. Daarbij ging het schot af. Ik zag dat het vuur uit de loop kwam en in onze richting was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal gebruik middelen bij geweldsdelicten d.d. 29 september 2018, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik rook bij de verdachte [verdachte] een alcohollucht. Ik hoorde dat de verdachte met dubbele tong sprak. Ik zag dat verdachte onvast ter been was. Uitslag ademanalyse: 530 ug/l.
Aan verdachte is onder 2. ten laste gelegd dat hij een vuurwapen (revolver) in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gehouden en met dat vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in hun richting. Primair is dit ten laste gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en meer subsidiair als een bedreiging.
De rechtbank acht op grond van de weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met een revolver heeft geschoten in de richting van [slachtoffer 2] én [slachtoffer 3] . Verdachte stond op het moment van schieten op korte afstand van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , namelijk op zo'n drie meter afstand. De kogel is, tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door, terechtgekomen in het raam van de Achmeatoren. Verdachte was onder invloed van alcohol en softdrugs.
Onder deze omstandigheden kan niet worden bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad om (een van) beide personen om het leven te brengen. Evenmin kan bewezen worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat zij door het schieten dodelijk zouden worden getroffen, nog daargelaten of de verdachte zich van zo'n kans bewust is geweest. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Zo is de schootsbaan van de kogel bijvoorbeeld niet onderzocht, en heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte het pistool in zijn richting hield, maar een beetje naast [slachtoffer 2] gericht. Dit betekent dat het voor een poging doodslag benodigde opzet niet bewezen kan worden, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 2. primair ten laste gelegde.
Hoewel de kogel geen van beide personen heeft geraakt, acht de rechtbank de kans wel aanmerkelijk dat één van beide personen zou worden getroffen door de kogel en dat daarmee zwaar lichamelijk letsel aan één van hen beiden zou worden toegebracht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte onder invloed was van alcohol en softdrugs, dat hij op korte afstand heeft geschoten met een fors kaliber (.38 ofwel 9x20 mm) terwijl alle betrokkenen in beweging waren, en dat niet is gebleken dat verdachte een geoefend schutter was.
Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij bewust de beslissing heeft genomen om op de benen van aangever [slachtoffer 2] te schieten, maar hij was - gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden - niet in staat zo gecontroleerd te schieten dat hij ervan uit mocht gaan dat hij [slachtoffer 2] niet zou raken. Integendeel, hij moet zich bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] zou raken, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit blijkt dat verdachte dit gevolg niet heeft aanvaard, is de rechtbank niet gebleken. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn handelen één van beide personen zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest. De rechtbank acht het onder 2. subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht feit 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 oktober 2018, opgenomen op pagina 104 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018256835 d.d. 11 februari 2019, inhoudend de verklaring van [getuige] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 6 februari 2019 met bijlagen, opgenomen op pagina 120 e.v. van voornoemd dossier.