ECLI:NL:RBNNE:2019:1206

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
18/730140-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meervoudige oplichting en diefstal met gevangenisstraf

Op 26 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten van oplichting en diefstal. De verdachte, geboren in 1971 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door haar advocaat mr. D.W.H.M. Wolters, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2016 verschillende slachtoffers heeft benadeeld door zich voor te doen als een hulpverlener van het Leger des Heils en door valse namen en hoedanigheden aan te nemen. Dit leidde tot de afgifte van geldbedragen en goederen, waaronder televisies, aan de verdachte. De rechtbank heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen verklaard, met uitzondering van enkele onderdelen van de tenlastelegging. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, waarbij rekening is gehouden met haar recidive en het ernstige karakter van de feiten. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730140-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te P.I. Overijssel, P.I.V. Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 maart 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 16 juli 2016 tot en met 21 juli 2016 te Burgum, in elk geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, en/of te Drachten en/of te Leeuwarden,
A. (te Burgum) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan of bij de [straatnaam] te Burgum heeft weggenomen een pinpas/bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of
B. (te Burgum en/of Drachten en/of Leeuwarden) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pinautomaat heeft weggenomen geld, in elk geval enig goed, en/of met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening doormiddel van een pinbetaling heeft weggenomen geld (ongeveer 887,32 euro) van een bankrekening, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een pinpas/bankpas toebehorende aan en/of in gebruik bij [slachtoffer 1] (welke verdachte eerder wederrechtelijk had weggenomen));
2.
zij in of omstreeks 30 augustus 2016 tot en met 1 september 2016 te Leeuwarden, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] en/of een of meerdere medewerker(s) van [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geld, immers heeft verdachte in voornoemde periode die [slachtoffer 2] en/of een of meerdere medewerker(s) van [benadeelde partij 1] telefonisch benaderd en zich valselijk en/of bedriegelijk en/of listiglijk voorgedaan als een persoon genaamd [naam 1], werkzaam als begeleider van het Leger des Heils en/of dat verdachte belde namens de familie [naam 2] die een kindje hadden verloren en in financiële problemen zaten en dreigden uit hun huis te worden gezet en dringend geld nodig hadden en daar daarbij een bankrekeningnummer opgegeven en/of heeft verdachte een mailbericht gestuurd dat die familie [naam 2] geld nodig had en/of heeft verdachte nogmaals gebeld met die [slachtoffer 2] en/of de [benadeelde partij 1] dat de familie [naam 2] leefgeld nodig had, waardoor een medewerker van de [benadeelde partij 1] meermalen, althans eenmaal, werd bewogen geld (386 euro en 125 euro) over te maken op het telkens door verdachte opgegeven (bank)rekeningnummer;
3.
zij in of omstreeks de periode van 3 september 2016 tot en met 5 september 2016, in elk geval in de maand september 2016, te Heerenveen en/of (elders) in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] en/of een (andere) medewerker van het bedrijf [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een televisietoestel (van het merk Samsung) en/of een televisietoestel (van het merk Philips), door
- zich voor te doen als een bonafide klant die een of meer televisietoestel(len) wou kopen en/of
- aan te geven dat verdachte die televisietoestellen op rekening wou kopen en/of dat verdachte die televisietoestellen maandag 5 september 2016 zou betalen en/of
- daarbij een (valse) naam "[naam 3]" opgegeven en het (valse) adres, [straatnaam], te Heerenveen, in elk geval een andere naam dan verdachtes werkelijke naam en/of een ander adres dan verdachtes werkelijke adres,
waardoor die [slachtoffer 3] en/of die (andere) medewerker van het bedrijf [benadeelde partij 2] werd(en) bewogen tot bovengenoemde afgifte(s);
4.
zij in of omstreeks de maand september 2016 te Groningen, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerker van de [benadeelde partij 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geld (408 euro), immers heeft verdachte zich valselijk en/of bedriegelijk en/of listiglijk
- voorgedaan als mevrouw [naam 4], werkzaam bij het Leger des Heils ambulant team, die werkzaam zou zijn voor het gezin [naam 5] wonende aan de [straatnaam] te Groningen, welke gezin uit hun woning zou worden gezet in verband met een huurachterstand die zou zijn ontstaan door het overlijden van een baby en/of
- ( daarbij) aangegeven dat het gezin een bepaald bedrag te kort kwam en/of
- via een mailbericht vorenstaande nader toegelicht/uitgewerkt en/of
- ( daarbij) aangegeven dat het geld met spoed moest worden overgemaakt naar [naam 3], die haar leidinggevende zou zijn en/of
- ( daarbij) het bankrekeningnummer van [naam 6] opgegeven (te weten een rekeningnummer, waarvan verdachte geld op kon nemen en/of over welke tegoeden daarvan verdachte kon beschikken),
waardoor een medewerker van die [benadeelde partij 3] werd bewogen tot het overmaken van 408 euro naar het opgegeven (bank)rekeningnummer.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2. en 4. ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman gemotiveerd vrijspraak bepleit, vanwege het ontbreken van overtuigend bewijs. Hij heeft hiertoe onderbouwd aangevoerd dat de verklaringen van aangever en zijn vrouw aantoonbaar niet kloppen en onbetrouwbaar zijn. Feit 3 kan evenmin bewezen worden, omdat aangeefster niet door een oplichtingsmiddel is bewogen tot afgifte van de televisies. De raadsman heeft daarbij onder meer verwezen naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit blijkt dat het enkele ‘zich voordoen als bonafide koper’ geen samenweefsel van verdichtsels oplevert.
Oordeel van de rechtbank
Feit 2 en 4
De rechtbank acht feit 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten bij de politie duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 april 2017, opgenomen op pagina 215 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017264861 d.d. 14 oktober 2017, inhoudend de verklaring van verdachte;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 september 2016, opgenomen op pagina 164 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] namens [benadeelde partij 1];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 september 2016, opgenomen op pagina 252 e.v. e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medewerker 1] namens [benadeelde partij 4].
Feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2019:
Ik heb met de pinpas van [slachtoffer 1] gepind in Burgum.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 juli 2016, opgenomen op pagina 44 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017264861 d.d. 14 oktober 2017, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik doe hierbij aangifte ter zake diefstal van mijn pinpas met de daarbij behorende pincode.
Ik ben gehuwd met [naam 7] en woon op het adres [straatnaam] te Burgum. [verdachte] kwam op 10 juli 2016 bij ons. Zij sliep bij ons in huis en verbleef daar tot 18 juli 2016.
Op 21 juli 2016 om ongeveer 11.00 uur wilde ik mijn pinpas pakken die ik altijd bewaar in de voorkamer in een kast. Bij de pas bewaarde ik tevens de pincode. Ik zag dat de pas en pincode weg waren.
Ik ging naar de Rabobank te Burgum. De pas werd toen geblokkeerd. Meteen werd gezien of er ook transacties hadden plaatsgevonden. Het bleek dat er op 18 juli 2016 bij de Rabobank te Burgum een bedrag van 550 euro was gepind. Op 20 juli 2016 is om 10.42 een bedrag van 160 euro gepind bij een Rabobank te Leeuwarden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 december 2016, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige]:
Ik heb ooit eens moeten pinnen voor een vrouw. Ik heb bij mij om de hoek gepind bij de Rabobank. Dit was vanaf de Weaze richting Zaailand.
De rechtbank is ambtshalve bekend dat de Weaze en het Zaailand in de stad Leeuwarden zijn gelegen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 december 2016, opgenomen op pagina 103 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige]:
Volgens mij was het op 20 juli 2016. [naam 8] kwam samen met een vriendin/kennis van haar bij mij op bezoek. Die vriendin heet volgens mij [naam 9]. [naam 8] vroeg mij of ik voor haar vriendin naar de pinautomaat wilde gaan. Ik kreeg haar pinpas mee en de pincode heeft ze mij verteld.
Ik heb [naam 8] gebeld nadat ik het saldo had gecheckt, omdat ik zag dat ze een flink bedrag in de min stond. Ik heb toen aan die vriendin van [naam 8] gevraagd of ze zeker wist dat ik geld moest pinnen. Ze zei toen tegen mij dat ik maar gewoon moest pinnen.
Ik heb het geld aan de vriendin van [naam 8] gegeven.
O: Verbalisant laat een aantal foto's zien behorende bij proces-verbaal 2016215504-2.
Dat is de vrouw die samen met [naam 8] bij me was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking historische gegevens d.d. 3 augustus 2016, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Proces-verbaalnummer: PL0100-2016215504-2.
Op 18 juli 2016 is een bedrag van € 550 opgenomen uit de geldautomaat in Burgum.
Overweging
Op grond van de bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op 18 juli 2016 met de pinpas van aangever [slachtoffer 1] heeft gepind in Burgum. Op 21 juli 2016 heeft zij [getuige] met deze pinpas laten pinnen. Dat [getuige] niet exact dezelfde datum heeft genoemd, maakt dit niet anders. Gelet op de verklaring van [getuige] en het feit dat verdachte geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de aangifte van [slachtoffer 1] en neemt zij deze dan ook als uitgangspunt. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de pinpas en twee keer zonder toestemming van [slachtoffer 1] gebruik heeft gemaakt van de pinpas met bijbehorende pincode door -al dan niet door tussenkomst van [getuige]- geld te pinnen bij een geldautomaat.
Feit 3
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 september 2016, opgenomen op pagina 232 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017264861 d.d. 14 oktober 2017, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] namens [benadeelde partij 2]:
Ik ben eigenaresse van [benadeelde partij 2], gevestigd [straatnaam] te Heerenveen. Afgelopen zaterdag 3 september 2016, bevond ik mij in de winkel en ik werd gebeld door een vrouw, zo rond 10:45 uur. Deze vrouw deelde mij het volgende mede. Ze zei dat haar televisie kapot was en dat ze niet zonder televisie kon. Ze vroeg of ze een televisie kon kopen bij ons op rekening. Ik zei dat dat wel kon.
Even later, ongeveer een kwartier, kwam er een vrouw binnen waarmee ik zojuist kennelijk het telefoongesprek had gehad. Ze deed nogal amicaal en ze deelde mij mede dat ze mij wel kende van vroeger. Ik vond dit wel vertrouwelijk. Het was wel zo dat ik haar niet kende. Wat mij opviel was dat ze een zware stem had. Deze vrouw was ongeveer tussen de 40 en 50 jaar. Ze had zwart geverfd haar. Ze was een blanke vrouw en gezet. Ze had een roze vest aan. Ik was wel in de winkel, maar onze verkoper heeft haar verder geholpen. Ik zag dat ze een Philips televisie wilde kopen.
Omdat ze deze op rekening zou kopen mocht ze deze dus zo mee hebben. We maakten een afspraak met haar dat het bedrag op maandag 5 september op rekening zou staan. De verkoper is vervolgens met de televisie naar buiten gegaan en hij heeft deze in een auto gezet. Deze auto was grijs en mogelijk een Peugeot. In deze auto zat nog een man met tatoeages. Deze man was mager. De vrouw is dus weggereden. Even later belde ze weer. Dit was hetzelfde nummer, namelijk [mobielnummer]. Ze deelde mij mede dat ze nog een televisie wilde hebben voor haar broer.
Later kwam de vrouw weer de winkel binnen en we hebben toen een Samsung televisie aan haar meegegeven. Ook was ze toen weer in die grijze auto met dezelfde man.
Tot op heden hebben we geen geld ontvangen. Ik wil u nog zeggen dat de vrouw mij een adres heeft opgegeven welke niet bestaat. Ze zei dat ze in de [straatnaam] zou wonen. Ze zou [naam 10] heten had ze gezegd. Ik ben bang dat dit allemaal niet klopt. Het is wel zo dat het telefoonnummer klopt waarmee ze mij gebeld heeft. We hebben haar teruggebeld op maandag. Ze nam toen wel op. Maar toen ze hoorde dat ik het was gooide ze de hoorn op de haak.
Ik ben misschien wat te goedgelovig geweest om 2 televisies aan iemand mee te geven. Dit doen wij echter wel vaker. Op rekening heet zoiets. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2017, opgenomen op pagina 247 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 19 april 2017 omstreeks 15:30 uur waren wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], belast met een onderzoek gericht tegen de verdachte [verdachte]. Wij zagen dat er bij proces-verbaal van bevindingen onder bvh nummer: 2016255962-5 twee foto's waren gevoegd. Deze twee foto's waren gemaakt vanaf de bewakingscamera's alwaar het strafbare feit was gepleegd. Wij bekeken deze twee foto's. Vervolgens gingen wij, verbalisanten, in het verhoor met verdachte [verdachte]. Wij zagen dat er duidelijke uiterlijke kenmerken overeen kwamen met de vrouw op de foto's. Wij zagen dat [verdachte] een blanke vrouw was, hetzelfde gezette postuur had als op de foto's, hetzelfde ronde hoofd en dezelfde haardracht te weten zwart geverfd haar tot boven de schouders met een soort pony op het voorhoofd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 september 2016, opgenomen op pagina 252 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medewerker 1] namens [benadeelde partij 4]:
Ik doe aangifte van oplichting. Doordat de verdachte een valse naam/valse hoedanigheid aannam, dan wel gebruik maakte van listige kunstgrepen/samenweefsel van verdichtsels, werd ik bewogen tot afgifte van geld. (…) Op 6 september 2016 werd ik gebeld. Ik zag het nummer [mobielnummer] in beeld. Ik nam de telefoon op. Ik hoorde een onbekende vrouw zich voorstellen als mevrouw [naam 4], hulpverlener voor het Leger des Heils ambulant team. (…) Mijn vermoeden is dat deze mevrouw niet bij het Leger des Heils werd en ze misbruik heeft gemaakt van ons vertrouwen. Wij hebben 408 naar haar over gemaakt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 199 april 2017, opgenomen op pagina 215 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb mij voorgedaan als medewerker van het Leger des Heils. Er is geld gestort.
Overweging
Op grond van de volgende feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat het verdachte was die twee televisies 'op rekening heeft gekocht': verdachte wordt door de politie herkend op de camerabeelden van [benadeelde partij 2] en het gebruikte telefoonnummer komt ook naar voren in een andere aangifte van oplichting tegen verdachte, welk feit zij heeft erkend.
Voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, zoals die zijn genoemd in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De ander moet door deze oplichtingsmiddelen worden bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel is bewogen tot zulke handelingen, hangt sterk af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden kunnen enerzijds behoren de mate waarin het slachtoffer, op grond van de normale voorzichtigheid in het maatschappelijk verkeer, de onjuiste voorstelling van zaken had moeten herkennen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (deels) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang (HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:2889) en HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:2892)).
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Voordat verdachte de eerste televisie had meegekregen, had zij naar [benadeelde partij 2] gebeld en gezegd dat haar televisie kapot was en dat ze niet zonder televisie kon. In de winkel deed ze erg amicaal en deelde zij mee dat ze de eigenaresse nog wel van vroeger kende, hetgeen niet waar was. Een medewerker van de winkel handelde het verder af. Er was een afspraak gemaakt dat het bedrag op 5 september 2016 zou zijn overgemaakt. Vervolgens is de verkoper naar buiten gegaan met de televisie en heeft de televisie in de auto gezet.
Verdachte heeft de naam '[naam 10]' gebruikt en gezegd dat ze in de '[straatnaam]' zou wonen. Dit adres bestaat niet. Vrijwel direct na het meenemen van de eerste televisie heeft ze opnieuw [benadeelde partij 2] gebeld. Ze deelde mee dat ze nog een televisie wilde hebben voor haar broer. Vervolgens is nog een televisie aan haar meegeven.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte al bij de eerste televisie niet alleen een valse naam heeft gebruikt ([naam 10]), maar ook gebruik heeft gemaakt van de valse hoedanigheid van oude bekende van de eigenaresse, en van een samenweefsel van verdichtsels (valse naam en valse hoedanigheid in combinatie met de mededeling dat haar televisie stuk was en dat ze voor 5 september 2016 zou betalen). Deze leugenachtige mededelingen waren, in onderlinge samenhang bezien, geschikt om het vertrouwen te wekken, zodat verdachte vervolgens gebruik kon maken van het in het maatschappelijk verkeer geldend gedragspatroon van kopen op krediet. Bij de tweede televisie is daar nog bijgekomen dat verdachte heeft verklaard dat de televisie voor haar broer bestemd zou zijn. Hiermee heeft zij de eigenaresse en medewerker van [benadeelde partij 2] bewogen tot afgifte van de televisies. Feit 3 acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, .2, 3. en 4. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 16 juli 2016 tot en met 21 juli 2016,
A. te Burgum met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [straatnaam] te Burgum heeft weggenomen een pinpas/bankpas toebehorende aan [slachtoffer 1] en
B. te Burgum en Leeuwarden meermalen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat heeft weggenomen geld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening door middel van een pinbetaling heeft weggenomen geld van een bankrekening toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte dat weg te nemen geld onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas/bankpas toebehorende aan [slachtoffer 1], welke verdachte eerder wederrechtelijk had weggenomen;
2.
zij in 30 augustus 2016 tot en met 1 september 2016 te Leeuwarden, althans in Nederland, meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] en/of een of meerdere medewerker(s) van [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geld, immers heeft verdachte in voornoemde periode die [slachtoffer 2], medewerker van [benadeelde partij 1] telefonisch benaderd en zich valselijk en listiglijk voorgedaan als een persoon genaamd [naam 1], werkzaam als begeleider van het Leger des Heils, en dat verdachte belde namens de familie [naam 2] die een kindje had verloren en in financiële problemen zat en dreigde uit hun huis te worden gezet en dringend geld nodig had en daarbij een bankrekeningnummer opgegeven, en heeft verdachte een mailbericht gestuurd dat die familie [naam 2] geld nodig had, en heeft verdachte nogmaals gebeld met die [slachtoffer 2] en de [benadeelde partij 1] dat de familie [naam 2] leefgeld nodig had, waardoor een medewerker van de [benadeelde partij 1] meermalen werd bewogen geld, 386 euro en 125 euro, over te maken op het telkens door verdachte opgegeven bankrekeningnummer;
3.
zij in de periode van 3 september 2016 tot en met 5 september 2016, te Heerenveen en elders in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] en een andere medewerker van het bedrijf [benadeelde partij 2], heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een televisietoestel van het merk Samsung en een televisietoestel van het merk Philips, door
- zich voor te doen als een bonafide klant die televisietoestellen wilde kopen en
- aan te geven dat verdachte die televisietoestellen op rekening wilde kopen en dat verdachte die televisietoestellen maandag 5 september 2016 zou betalen en
- daarbij een valse naam ‘[naam 10]’ opgegeven en het valse adres, [straatnaam], te Heerenveen,
waardoor die [slachtoffer 3] en die andere medewerker van het bedrijf [benadeelde partij 2]
, werden bewogen tot bovengenoemde afgiften;
4.
zij in de maand september 2016 te Groningen, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerker van de [benadeelde partij 1]" heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geld (408 euro), immers heeft verdachte zich valselijk en bedrieglijk
- voorgedaan als mevrouw [naam 4], werkzaam bij het Leger des Heils ambulant team, die werkzaam zou zijn voor het gezin [naam 5] wonende aan de [straatnaam] te Groningen, welke gezin uit hun woning zou worden gezet in verband met een huurachterstand die zou zijn ontstaan door het overlijden van een baby en
- daarbij aangegeven dat het gezin een bepaald bedrag te kort kwam en
- via een mailbericht het vorenstaande nader toegelicht en
- daarbij aangegeven dat het geld met spoed moest worden overgemaakt naar [naam 3], die haar leidinggevende zou zijn en
- daarbij het bankrekeningnummer van [naam 6] opgegeven, te weten een rekeningnummer, waarvan verdachte geld op kon nemen en/of over welke tegoeden daarvan verdachte kon beschikken,
waardoor een medewerker van die [benadeelde partij 3] werd bewogen tot het
overmaken van 408 euro naar het opgegeven bankrekeningnummer.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1a. Diefstal
1b. Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
2. Oplichting, meermalen gepleegd.
3. Oplichting
4. Oplichting
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1., 2., 3. en 4. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de uitspraken van de rechtbank Overijssel van 18 september 2018 en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 januari 2019.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting en de rapportage van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering d.d. 3 augustus 2018 en het door de raadsman overgelegde conceptrapport van het psychologisch onderzoek, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vier vermogensdelicten, waarbij zij steeds op grove wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van anderen.
Verdachte heeft onder meer een pinpas gestolen van mensen bij wie zij een aantal nachten mocht overnachten. Hierna heeft zij twee keer geld opgenomen met deze pinpas, terwijl het saldo van de rekening behoorlijk in het rood stond. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan oplichting door onder valse voorwendselen twee televisies mee te nemen bij een elektronicawinkel. Zij heeft zich voorts tegenover twee charitatieve stichtingen, die in noodgevallen mensen financieel bijstaan, voorgedaan als medewerker van hulpverlenende instanties. Verdachte heeft tweemaal een zodanig vals verhaal verteld, dat geldbedragen naar haar persoonlijk werden overgemaakt. Deze geldbedragen hadden moeten toekomen aan mensen die in acute financiële nood verkeren.
Verdachte heeft door haar handelen het in haar gestelde vertrouwen telkens misbruikt, met winstbejag als haar enige doel. De rechtbank acht dit ernstige feiten, te meer nu verdachte hiervoor in het verleden vele malen is veroordeeld en zij zelfs na een maatregel van terbeschikkingstelling kennelijk niet in staat is geweest tot gedragsverandering.
Gelet op de ernst van de feiten en de veelvuldige recidive is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer aangewezen. Omdat de feiten zijn gepleegd in 2016, houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop. Bovendien heeft de rechtbank gelet op artikel 63 Sr. Verdachte is op 18 september 2018 door de rechtbank Overijssel onherroepelijk veroordeeld voor 16 soortgelijke feiten en 18 ad-informandum gevoegde feiten tot vier jaar gevangenisstraf, waarvan een jaar voorwaardelijk. De onderhavige feiten zijn begaan in 2016 en hadden dus ook bij het vonnis van 18 september 2018 kunnen worden afgedaan. Op grond van artikel 63 Sr. moet de rechtbank zich afvragen welke straf zou zijn opgelegd als al die feiten, inclusief de onderhavige, tegelijk waren berecht. De rechtbank houdt in sterkere mate dan de officier van justitie rekening met het tijdsverloop en met artikel 63 Sr., en zij zal daarom 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen, met aftrek van het voorarrest.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] (feit 1), tot een bedrag van € 887,32 materiële schade, vermeerderd met
wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij 1], [slachtoffer 2] (feit 2), tot een bedrag van € 511,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [benadeelde partij 2] (feit 3), tot een bedrag van € 1.028,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
4. [benadeelde partij 1] te Groningen, [medewerker 1] (feit 4), tot een bedrag van € 408,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
5. [slachtoffer 4], tot een bedrag van € 2.996,17 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat:
  • de vorderingen van [slachtoffer 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] te Groningen worden toegewezen, met verhoging van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk wordt verklaard, omdat hieraan geen uittreksel van de Kamer van Koophandel is toegevoegd zodat niet is gebleken dat deze persoon gemachtigd is om deze vordering in te dienen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op zijn pleidooi tot vrijspraak van feit 1.. Subsidiair moet de vordering worden afgewezen omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 1] te Groningen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat niet blijkt dat deze vorderingen zijn ingediend door daartoe bevoegde personen.
De vordering van de [benadeelde partij 2] moet niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1], feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat benadeelde partij [slachtoffer 1] een deel van de gestelde schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van feit 1. De rechtbank zal het bedrag beperken tot € 710,00, omdat zij bewezen acht dat verdachte dit bedrag van de benadeelde partij heeft gestolen. Dit bedrag wordt daarom toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 juli 2016. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vorderingen [slachtoffer 2] namens [benadeelde partij 1], feit 2 en [medewerker 1] namens [benadeelde partij 1] te Groningen, [medewerker 1], feit 4
Hoewel de bevoegdheid van de indieners om namens de stichtingen op te treden niet geheel juist is onderbouwd met stukken, blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat deze vorderingen afkomstig zijn van de stichtingen waaraan de gestelde schade is toegebracht. Gelet op de parlementaire geschiedenis van de Wet Terwee, waarmee onder meer werd beoogd om benadeelde partijen - na bewezenverklaring van de feiten- een relatief eenvoudige weg te bieden om hun schade te verhalen, en op het feit dat zich hier geen concurrente partijen hebben gemeld die eveneens vergoeding eisen van dezelfde schade, acht de rechtbank de vorderingen ontvankelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen de gestelde schade hebben geleden als rechtstreeks gevolg is van de onder 2. respectievelijk 4. bewezen verklaarde feiten. De vorderingen, waarvan de hoogte niet namens verdachte is betwist, zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering [medewerker 2] namens [benadeelde partij 2], feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3. bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 september 2016.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering [slachtoffer 4]
De vordering van [slachtoffer 4] wordt afgewezen omdat het feit waarop deze vordering ziet, niet op de tenlastelegging is opgenomen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering [slachtoffer 1], feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 710,00(zegge: zevenhonderdtien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 710,00 (zegge: zevenhonderdtien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 14 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Vordering [slachtoffer 2] namens [benadeelde partij 1], feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1], t.a.v. [slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 511,00(zegge: vijfhonderdelf euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], t.a.v. [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 511,00 (zegge: vijfhonderdelf euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], t.a.v. [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Vordering [medewerker 1] namens [benadeelde partij 1] te Groningen, [medewerker 1], feit 4
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] te Groningen, t.a.v. [medewerker 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 408,00(zegge: vierhonderdacht euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 september 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] te Groningen, t.a.v. [medewerker 1] te betalen een bedrag van € 408,00 (zegge: vierhonderdacht euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 september 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] te Groningen, t.a.v. [medewerker 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Vordering [medewerker 2] namens [benadeelde partij 2], feit 3
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2], t.a.v. [medewerker 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.028,00(zegge: duizend achtentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], t.a.v. [medewerker 2], te betalen een bedrag van € 1.028,00 (zegge: duizend achtentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], t.a.v. [medewerker 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Vordering [slachtoffer 4],
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bunk, voorzitter, mr. K. Post en mr. H.G. Punt, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2019.
Mr. Bunk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.