ECLI:NL:RBNNE:2019:1195

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
18.930056-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van hennep en vuurwapen met inachtneming van redelijke termijn

Op 26 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het bezit van hennep en een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen. De zaak betreft meerdere parketnummers, waarbij de verdachte onder andere op 4 maart 2014 in de gemeente Midden-Drenthe een semi-automatisch pistool en munitie in zijn bezit had. Daarnaast was de verdachte betrokken bij de verkoop en het bezit van aanzienlijke hoeveelheden hennep, met een totale hoeveelheid van bijna 7500 gram. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, die stelden dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van het Tallon-criterium, omdat de verdachte niet door de inzet van opsporingsmiddelen was uitgelokt tot het plegen van strafbare feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar oordeelde dat de gevorderde straf voldoende compenseerde voor deze schending. De verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar de bewezenverklaring van de overige feiten werd als wettig en overtuigend beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.930056-14
ter berechting gevoegd parketnummer 18.950019-17 en 18.218128-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats],
wonende [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is in de zaak met parketnummer 18.930056-14 gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen 13 juni 2014, 27 september 2016, 30 januari 2018, 17 januari 2019, 26 februari 2019 en 12 maart 2019 en in de zaken met de parketnummers 18.950019-17 en 18.218128-13 naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 januari 2018, 17 januari 2019, 26 februari 2019 en 12 maart 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18.930056-14 (verder aan te duiden als zaak A)
verdachte op of omstreeks 4 maart 2014, in de gemeente Midden-Drenthe, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch (gas)pistool en/of een hoeveelheid munitie van categorie III van die wet, te weten een aantal patronen, voorhanden heeft gehad;
in de zaak met parketnummer 18.950019-17 (verder aan te duiden als zaak B)
1.
hij op of omstreeks 16 oktober 2013 in de gemeente Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens art 3 ahf/sub C Opiumwet;
2.
hij op of omstreeks 4 maart 2014 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 4,2 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens art 3 ahf/sub C Opiumwet;
in de zaak met parketnummer 18.218128-13 (verder aan te duiden als zaak C)
hij op of omstreeks 11 november 2013 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3262 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota met betrekking tot feit 1 in zaak B betoogd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat moet worden uitgegaan van schending van het Tallon-criterium nu uit het dossier niet is gebleken dat daaraan is voldaan. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de familie [naam] met betrekking tot de pseudo-aankoop op 16 oktober 2013 is uitgelokt tot het plegen van strafbare feiten waar zij zonder de WOD-ers niet toe overgegaan zou zijn. Door het uitlokken van levering van softdrugs worden ook andere personen in de keten van de hennepteelt/handel uitgelokt tot het plegen van strafbare feiten. Zij worden immers bewogen mee te werken aan het mogelijk maken van de levering van 10 kilo hennep.
Dat leidt er toe dat ook voor verdachte moet gelden dat niet voldaan is aan de vereisten van het Tallon-criterium omdat door de WOD-ers niet rechtmatig is gehandeld met betrekking tot de familie [naam].
De raadsvrouw is van opvatting dat het onrechtmatig handelen van de WOD-ers ten opzichte van de medeverdachten niet met zich meebrengt dat in dit geval door toepassing van de zogeheten Schutznorm verdachte geen beroep op dat onrechtmatig handelen toekomt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van schending van het Tallon-criterium zoals door de raadsvrouw is gesteld. Verdachte is niet gebracht tot het begaan van strafbare feiten door de inzet van het middel pseudo-koop.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in het gevoerde verweer en overweegt daartoe het volgende.
Uit het startproces-verbaal (AH-004) blijkt dat gedurende het voorbereidende onderzoek, dat in 2012 is gestart, het criminele samenwerkingsverband (CSV) rondom de familie [naam] in de totale keten van de hennepteelt actief is. Dit strekt zich uit tot het telen van hennep, het aanleveren van hennepstekken en het opkopen van geoogste hennep en het verhandelen van hennep.
Uit de beschikbare informatie kan blijken dat de growshop [naam bedrijf] de centrale spil is van waaruit de handelsactiviteiten worden georganiseerd.
Uit het voorbereidende onderzoek ontstaat de verdenking dat het CSV zich schuldig maakt aan overtreding van de Opiumwet waarna begin 2013 een opsporingsonderzoek wordt gestart naar de gebroeders [naam].
Gedurende het opsporingsonderzoek wordt het buitengewoon opsporingsmiddel pseudo-koop ingezet en vindt er op 16 oktober 2013 een eerste vertrouwensaankoop plaats.
Uit het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank niet blijken dat met de inzet van dat opsporingsmiddel vormen zijn verzuimd. Ook is met betrekking tot onder andere medeverdachte [medeverdachte 1] niet gebleken van schending van het Tallon-criterium, omdat [medeverdachte 1] voorafgaand aan de pseudokoop reeds actief was in de hennephandel, na die pseudo-koop is doorgegaan met het verkopen van hennep, en niet door de WOD-ers is gebracht tot het plegen van strafbare feiten.
Dat leidt er toe dat geen sprake is van schending van het Tallon-criterium en dat het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen. Daarmee hoeft het het wel of niet gelden van de Schutznorm ten aanzien van verdachte geen nadere bespreking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie een bewezenverklaring gevorderd van het feit in zaak A, de feiten 1 en 2 in zaak B en het feit in zaak C.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte ter zake van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat uit het dossier niet kan blijken dat verdachte de hennep die aan de WOD-ers is verkocht, door hem is geleverd. Met name uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat de hennep door zijn broer [medeverdachte 2] werd geleverd.
Hoewel verdachte ten tijde van de pseudo-koop in het pand van [naam bedrijf] aanwezig was kan niet worden vastgesteld dat de verhandelde drugs van hem afkomstig waren noch dat verdachte een rol van betekenis heeft gehad in de levering van de hennep aan de WOD-ers.
Voor de overige ten laste gelegde feiten kan een bewezenverklaring volgen nu verdachte die feiten heeft bekend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit in zaak A, het feit onder 2 in zaak B en het feit in zaak C wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde. De rechtbank acht met name niet bewezen dat verdachte de betreffende 10 kilo hennep heeft geleverd om te worden verkocht aan de WOD-ers op 16 oktober 2013.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna in zaak A, in zaak B onder 2 en zaak C bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 januari 2019;
Zaak A
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Team Wapens, Munitie en Explosieven d.d. 27 maart 2014, opgenomen op pagina 1473 e.v. van het dossier Palmlori van Politie Dienst Landelijke Operationele Samenwerking i.o. d.d. 6 augustus 2014, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1].
Zaak B
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juni 2014, opgenomen op pagina 1873 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2].
Zaak C
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2013, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier Politie Noord Nederland d.d. 30 november 2013, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in zaak A, het in zaak B onder 2 en het in zaak C ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Zaak A
verdachte op 4 maart 2014, in de gemeente Midden-Drenthe, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch gaspistool en een hoeveelheid munitie van categorie III van die wet, te weten een aantal patronen, voorhanden heeft gehad;
Zaak B
2.
hij op 4 maart 2014 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 4,2 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
Zaak C
hij op 11 november 2013 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [straatnaam] een hoeveelheid van in totaal 3262 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en handelen in strijd met
artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Zaak B
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven
verbod.
Zaak C
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit in zaak A, de ten laste gelegde feiten 1 en 2 in zaak B en het ten laste gelegde feit in zaak C, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft aangegeven dat sprake is van schending van de redelijke termijn en wel met een overschrijding van ongeveer 7 maanden welke door toedoen van het Openbaar Ministerie is ontstaan. De hoogte van de gevorderde straf compenseert echter in voldoende mate de schending van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in haar pleidooi gewezen op de LOVS richtlijnen en in het bijzonder op de schending van de redelijke termijn. Gelet hierop dient de op te leggen straf beperkt te worden tot het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzittingen, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte op een tweetal momenten een hoeveelheid hennep in zijn woning aanwezig heeft gehad van in totaal bijna 7500 gram. Daarnaast had verdachte op 4 maart 2014 een gaspistool en een hoeveelheid munitie voorhanden had.
Voor de bewezenverklaarde feiten legt de rechtbank in vergelijkbare gevallen een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die de rechtbank passend acht, op dan door de officier van justitie thans is geëist, zeker nu sprake is van een ernstige overtreding van de Wet Wapens en Munitie
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat in onderhavige zaak de redelijke termijn waarbinnen strafzaken dienen te worden afgedaan, is geschonden.
Een dergelijke schending dient in een zekere mate gecompenseerd te worden in de hoogte van de op te leggen straf. De rechtbank zal de compensatie aldus toepassen dat geen hogere gevangenisstraf zal worden opgelegd dan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in zaak B onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A, in zaak B onder 2 en in zaak C ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen ad € 300,-- (zegge: driehonderd euro) en € 420,-- (zegge: vierhonderdtwintig euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2019.
Mrs. Bosker en Läkamp zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.