ECLI:NL:RBNNE:2019:1187

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
18.930055-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van hennepverkoop en wapenbezit met verbeurdverklaring van bedrijfsgebouwen

Op 26 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1943, die werd beschuldigd van het medeplegen van de verkoop en het in bezit hebben van grote hoeveelheden hennep, alsook van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 315 dagen voorwaardelijk, en heeft twee bedrijfsgebouwen verbeurd verklaard. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overwoog dat de verdachte een belangrijke rol had gespeeld in de hennephandel, waarbij hij zijn woning ter beschikking stelde voor de onderhandelingen en actief betrokken was bij de pseudo-kopen. De rechtbank hield rekening met de leeftijd en gezondheid van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een aanzienlijke straf rechtvaardigde. De verbeurdverklaring van de bedrijfsgebouwen werd gerechtvaardigd, aangezien deze een cruciale rol speelden in de criminele activiteiten van de verdachte en zijn medeverdachten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.930055-14
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.950018-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1943 te [geboorteplaats] ,
wonende [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is in de zaak met parketnummer 18.930055-14 gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen 13 juni 2014, 27 september 2016, 17 januari 2019, 26 februari 2019, 28 februari 2019 en 12 maart 2019, en in de zaak met parketnummer 18.950017-17 naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 januari 2019, 26 februari 2019, 28 februari 2019 en 12 maart 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18.930055-14 (verder aan te duiden als zaak A)
verdachte op of omstreeks 4 maart 2014, in de gemeente(n) Assen, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (gas)pistool en/of een hoeveelheid munitie van categorie III van die wet, te weten een aantal patronen, voorhanden heeft gehad.
In de zaak met parketnummer 18.950018-17 (verder aan te duiden als zaak B)
1.
hij op of omstreeks 16 oktober 2013 in de gemeente Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 januari 2014 in de gemeente Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meet anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente Assen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk te verkopen, af te leveren en/of te verstrekken een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, met een of meer van zijn mededaders, althans alleen,
- bezig is geweest 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep te verzamelen/bij elkaar te krijgen en/of
- een voertuig waarmee die hennep vervoerd zou kunnen worden naar de ontvanger heeft
geregeld/klaargezet en/of
- een of meer koeriers die die hennep zou(den) kunnen vervoeren naar de ontvanger heeft
geregeld en/of
- dat voertuig heeft beladen met een hoeveelheid hennep,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans indien ook ter zake van het laatst vermelde geen veroordeling mocht volgen,
ter zake dat
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
4.
hij op of omstreeks 4 maart 2014 in de gemeente Assen, aan de [straatnaam] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van ongeveer 15.991 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep en/of
- een hoeveelheid van ongeveer 441 gram, althans een grote hoeveelheid, hasjiesj,
zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
5.
A.
hij op of omstreeks 3 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 van de Opiumwet, namelijk naar de Bondsrepubliek Duitsland heeft gebracht, een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1
van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
en/of
B.
hij op of omstreeks 3 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of aanwezig gehad een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat het Openbaar Ministerie in zaak A niet ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn en voorts dat dit feit in 2014 al had kunnen worden afgedaan omdat het feit geen verband heeft met de overige verdenkingen tegen de verdachte.
Met betrekking tot zaak B heeft de raadsman eveneens de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Naar het standpunt van de raadsman is er met betrekking tot de feiten 1 tot en met 4 in die zaak sprake van vormverzuimen in het WOD-traject en is in het bijzonder het Tallon-criterium geschonden. Voorts is een bevel stelselmatige informatie-inwinning afgegeven terwijl op enig moment een bevel infiltratie vereist was en voldoen de bevelen binnen het WOD-traject niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Naar het standpunt van de raadsman had een bevel infiltratie moeten worden afgegeven op het moment dat werd overgegaan tot het doen van pseudo-kopen. De betreffende WOD-ers gingen immers over tot het aankopen van hennep en lieten de aangekochte hennep door koeriers ophalen. Daarmee hebben de WOD-ers deelgenomen aan strafbare feiten en had een bevel infiltratie moeten worden afgegeven.
Door meer dan één pseudo-koop te doen en dat met deze grote hoeveelheden, is gehandeld in strijd met proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien is niet gebleken dat met klassiek rechercheren niet hetzelfde bewijs kon worden vergaard.
Door de raadsman is voorts aangevoerd dat er sprake is van schending van het Tallon-criterium. Door middel van de pseudo-koopactie werd verdachte uitgelokt tot het plegen van strafbare feiten die hij anders niet zou hebben gepleegd. Op deze wijze is verdachte gebracht tot het begaan van strafbare feiten -waarvoor hij wordt vervolgd- terwijl zijn voornemen daar niet op was gericht. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat de strafbare feiten ook zouden zijn gepleegd zonder de interventie van de overheid.
Met betrekking tot feit 5, waarvan door de officier van justitie op voorhand is aangegeven dat vrijspraak van dat feit zal worden gevorderd, heeft de raadsman aangevoerd dat regels van een behoorlijke procesvoering zijn geschonden. De officier van justitie had er namelijk voor moeten kiezen de dagvaarding in een dergelijk geval partieel in te trekken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van vormverzuimen zoals door de raadsman is gesteld.
Er is geen sprake van infiltratie geweest. De WOD-ers hebben niet meegewerkt aan het criminele samenwerkingsverband (CSV) waarvan medeverdachte [medeverdachte 1] deel uit maakte en zij hebben binnen die organisatie niet geopereerd of willen opereren. De pseudo-kopen hadden ten doel om het CSV te stoppen. De ernst van de verdenking, dat het CSV zich bezig hield met de totale keten van de hennepteelt en het belang van de samenleving bij het stoppen van de strafbare gedragingen, maken dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid het middel pseudo-koop kon inzetten. Bovendien had de inbreuk een zakelijk karakter en was die niet gericht op de persoonlijke levenssfeer van verdachte of de medeverdachten.
De noodzaak om meer dan één pseudo-koop te doen lag in de omstandigheid dat inzicht moest worden verkregen of het CSV inderdaad grote hoeveelheden hennep kon leveren en ook om zicht te krijgen op de uitvoer van hennep naar Duitsland in verband met een Duits onderzoek naar de export van hennep door het CSV.
Naar het standpunt van de officier van justitie is daarmee voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Er is niet in strijd met het Tallon-criterium gehandeld. Verdachte is niet gebracht tot het begaan van strafbare feiten door de inzet van het middel pseudo-koop. Uit het dossier blijkt voldoende dat verdachte voordat het eerste bevel pseudo-koop was afgegeven, al diensten voor medeverdachte [medeverdachte 1] verrichte die gerelateerd kunnen worden aan de hennephandel. Ook het feit dat verdachte betrokkenheid is geweest bij meerdere pseudo-kopen duidt niet op schending van het Tallon-criterium.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de raadsman niet in de gevoerde verweren en overweegt daartoe het volgende.
Met betrekking tot het wapenfeit als bedoeld in zaak A overweegt de rechtbank dat op grond de geldende jurisprudentie overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Met betrekking tot de feiten in zaak B overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het startproces-verbaal (AH-004) blijkt de verdenking dat gedurende het voorbereidende onderzoek, dat in 2012 is gestart, het criminele samenwerkingsverband (CSV) rondom de familie [naam 1] in de totale keten van de hennepteelt actief is. Dit strekt zich uit tot het telen van hennep, het aanleveren van hennepstekken en het opkopen van geoogste hennep en het verhandelen van hennep.
Uit de beschikbare informatie kan blijken dat de growshop [naam bedrijf] de centrale spil is van waaruit de handelsactiviteiten worden georganiseerd.
Het voorbereidende onderzoek start met CIE informatie van maart 2012 waaruit blijkt dat in de vestiging van [naam bedrijf] in Assen wekelijks door meerdere personen tientallen kilo’s weed worden aangeboden. De aangeboden hennep wordt vrijwel direct weer verhandeld door medewerkers van [naam bedrijf] . [naam bedrijf] is gevestigd aan de [straatnaam] te Assen.
Bij de Dienst voor het Kadaster staat het vestigingsadres van [naam bedrijf] , perceel [straatnaam] te Assen, niet afzonderlijk geregistreerd. Als eigenaar van perceel [straatnaam] te Assen, een bedrijfsterrein, is geregistreerd:
[verdachte] ,
geboren [geboortedatum] 1943 te Wildervank,
wonende [straatnaam] te Assen.
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt dat [verdachte] verhuurder is van [straatnaam] .
Sinds eind 2011 staan de woning gelegen aan de [straatnaam] en de aangrenzende loodsen (waaronder de loods waar growshop [naam bedrijf] in gevestigd is) te koop.
Het onderzoeksteam zag in het ten verkoop aanbieden van de woning van [verdachte] en de loodsen een mogelijkheid om in contact te komen met het CSV om informatie te vergaren middels stelselmatige informatie inwinning over de financiële stromen en vermogensposities van het CSV.
Op 7 mei 2013 is er door een medewerker van het team werken onder dekmantel (WOD) een
bezichtigingsbezoek gebracht aan het pand [straatnaam] en de aangrenzende loodsen
gevestigd op 31a en b. In het gesprek tussen de medewerker van de WOD en [verdachte] op 7 mei 2013 kwam naar voren dat hij de huurders van de loods aan de [straatnaam] te Assen al meer dan 20 jaar kende en in het verleden een financiering heeft gegeven voor een coffeeshop.
Op 7 juni 2013 verklaarde [verdachte] aan de WOD-ers dat [medeverdachte 1] naar Turkije was en dat hij een dikke enveloppe met alleen maar 500 euro biljetten mee genomen had naar Turkije. [verdachte] zei ook dat [medeverdachte 1] dit geld altijd bij hem in bewaring gaf en als hij het naar Turkije ging brengen dit weer bij hem, [verdachte] , ophaalde.
Aan de medewerkers van de WOD is een bedrijfsruimte getoond in de eerste loods door
[verdachte] , die voor 500 euro per maand werd verhuurd aan 'de Turken'. In deze ruimte
die [verdachte] opende met een sleutel rook het sterk naar weed en stonden twee weegschalen. De huur voor deze ruimte werd naar diens zeggen 'handje contantje' betaald aan [verdachte] .
Op 16 oktober 2013 vindt een vertrouwensaankoop plaats waarbij door WOD-ers 10 kilo hennep wordt gekocht van medeverdachte [medeverdachte 1] . Bij deze aankoop waren aanwezig [medeverdachte 1] , [naam 2] , [naam 3] en [medeverdachte 2] . De overdracht van de hennep vond plaats in de loods die eigendom is van [verdachte] . [verdachte] was aanwezig bij de transactie en pleegde zelf ook handelingen. Vanaf dat moment wordt [verdachte] gezien als verdachte en mogelijk onderdeel uit maakt van het CSV.
De rechtbank leidt uit het handelen van de WOD-ers -zoals dat is verwoord in de door hen opgemaakte processen-verbaal- niet af dat het aankopen van de hennep moet worden gezien als infiltratie. De concrete opdracht van de WOD-ers beperkte zich tot het aankopen van hennep van het CSV. Daarmee hebben de WOD-ers geen handelingen verricht binnen die organisatie noch zijn zij daarmee onderdeel geweest van het CSV. Een bevel infiltratie had dan ook niet hoeven te worden afgegeven.
Dat geldt ook voor de pseudo-aankoop die is gedaan op 30 januari 2014 waarbij 9 kilo hennep is aangekocht van onder andere [medeverdachte 1] .
Dat er meerdere pseudo-kopen zijn geweest maakt niet dat sprake is van infiltratie ook omdat de tweede en de derde aankoop er op waren gericht om de betrokken personen van het CSV te kunnen aanhouden.
Verdachte heeft meegewerkt eigener beweging meegewerkt aan het tot stand laten komen van twee pseudo-kopen hetgeen de stelling van de raadsman weerspreekt dat in strijd met het Tallon-criterium is gehandeld. Verdachte is dan ook niet gebracht tot het begaan van strafbare feiten door de inzet van het middel pseudo-koop.
De rechtbank is voorts van oordeel dat door de inzet van het middel pseudo-koop niet gezegd kan worden dat niet voldaan is aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het middel is door het Openbaar Ministerie ingezet met het uiteindelijke doel de activiteiten van het CSV te stoppen welke activiteiten zich over een langere periode uitstrekten en een grote vlucht hadden genomen. Bovendien had het middel een zakelijk karakter en is de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte beperkt gebleven.
De rechtbank verwerpt derhalve de gevoerde verweren.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie een bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde feit in zaak A en de ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 subsidiair en 4 in zaak B. Verdachte dient vrijgesproken te worden van feit 3 primair in zaak B omdat de feitelijke levering en betaling van de hennep niet heeft plaats-gevonden. Verdachte dient eveneens van feit 5 in zaak B te worden vrijgesproken omdat dit feit abusievelijk op de dagvaarding is vermeld terwijl bekend was dat het wettige bewijs voor dit feit ontbreekt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte ter zake van het in zaak B onder 1 tot en 4 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten van die feiten. Het handelen van verdachte met betrekking tot deze feiten moeten worden gezien als het verlenen van hand- en spandiensten.
Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsman in het bijzonder nog opgemerkt dat verdachte geen beschikkingsmacht heeft gehad over de aangetroffen hennep en hasjiesj in het pand [straatnaam] te Assen. Op grond hiervan kan evenmin gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in zaak A ten laste gelegde en het in zaak B onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie worden vrijgesproken van het onder 3 primair en 5 ten laste gelegde.
Uit de hierna opgenomen bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft medegepleegd met anderen omdat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. De in de bewijsmiddelen genoemde personen, waaronder verdachte, hadden elk een wezenlijke rol in het tot stand kunnen laten komen van de verkoop/levering van grote hoeveelheden hennep en voorts dat ook verdachte kon beschikken over de aangetroffen hennep in de loods aan de [straatnaam] in Assen op 4 maart 2014.
De rol die verdachte in de bewezen te achten feiten heeft gehad is veel meer omvattend geweest dan het verlenen van hand en spandiensten zoals door de raadsman is betoogd. Verdachte verhuurde zijn loods langdurig aan medeverdachte [medeverdachte 1] en had ook langdurig contact met hem en was ook op de hoogte van de activiteiten van [medeverdachte 1] in de (gehele keten van de) hennephandel. Verdachte was actief betrokken bij het tot stand laten komen van de pseudo-kopen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de in het kantoor van [naam bedrijf] aangetroffen hasjiesj en hennep en hem doordien kan worden verweten die opzettelijk aanwezig te hebben gehad. De verdachte zal dan ook van dit onderdeel van feit 4 worden vrijgesproken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Zaak A
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Team Wapens, Munitie en Explosieven d.d. 27 maart 2014, opgenomen op pagina 1446 e.v. van het dossier Palmlori van Politie Dienst Landelijke Operationele Samenwerking i.o. d.d. 6 augustus 2014, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] .
Door personeel van de politie, Eenheid Noord-Nederland werden op een vuurwapen en
munitie gelijkende voorwerpen inbeslaggenomen. Als verdachte voor het illegaal
voorhanden hebben van deze voorwerpen wordt in het onderzoek aangemerkt:
[verdachte] ,
Wapen:
Het voorwerp is een semi automatisch (gas) pistool,
Merk : Valtro
Model : 85 Combat
Kaliber : 9 mm knal en gaspatronen
Serienummer : A 91628
Land Fabricage : Italië
Bouwjaar : 1993
Het voorwerp heeft een open loop, voorzien van een sper (blokkering). Het voorwerp is
derhalve niet geschikt voor het verschieten van scherpe patronen.
Het voorwerp is geschikt om projectielen en weerloosmakende of traanverwekkende stoffen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing. Bij het wapen werd een passend patroonmagazijn aangeboden.
Derhalve is het voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Munitie 1
Soort : Centraalvuur knalpatronen
Merk : Fiocchi
Kaliber : 9 mm knal (pistool)
Aantal : 7
Deze patronen zijn geschikt om projectielen door middel van een vuurwapen af te
schieten.
Derhalve zijn de patronen munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid
2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Munitie 2
Soort : Centraalvuur knalpatronen
Merk : RWS
Kaliber : 9 mm RB/.380 knal (revolver)
Aantal : 29
Deze patronen zijn geschikt om projectielen door middel van een vuurwapen af te
schieten.
Derhalve zijn de patronen munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid
2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
De verdachte was op geen enkele wijze gerechtigd om het voormelde vuurwapen en
munitie voorhanden te hebben.
Zaak B
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 16 oktober 2013, opgenomen op pagina 5915 e.v. van voormeld dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner [nummer] .
Op woensdag 16 oktober 2013 bevonden [nummer] en ik ons op het parkeerterrein van [straatnaam] te Assen. Aldaar sprak ik de mij bekende [verdachte] aan, die in opening stond van zijn bedrijfshal.
Ik deelde [verdachte] mede dat wij naar de growshop gingen. Nadat wij de growshop binnen waren gegaan via de geopende roldeur, zag ik door het raam van de kantoorruimte de mij bekende zoon van [medeverdachte 1] , [naam 4] genaamd, staan. Direct daarop zag ik dat [medeverdachte 1] uit de kantoorruimte gelopen kwam en ons begroette.
Bij [medeverdachte 1] , [nummer] en mij, vervoegde zich [naam 4] . Ook hij begroette ons.
Na plaats te hebben genomen aan de tafel, vond er een gesprek plaats tussen ons vieren
Na een sociaal gesprek vroeg [nummer] aan [medeverdachte 1] of hij zaken kon doen, zoals besproken in het gesprek van 17 september 2013. Ik hoorde dat [medeverdachte 1] hierop bevestigend antwoordde en vroeg hoeveel [nummer] wilde hebben. Daarop antwoordde [nummer] , dat hij 10 kg wilde hebben. Vervolgens hoorde ik [medeverdachte 1] vragen in welke samenstelling [nummer] het wilde hebben, waarop [nummer] antwoordde dat hij 5 om 5 kg wilde hebben, zoals [medeverdachte 1] hem geadviseerd had.” Dus 5 kg goede kwaliteit en 5 kg mindere kwaliteit,” hoorde ik [medeverdachte 1] zeggen.
Daarop hoorde ik [medeverdachte 1] zeggen dat de prijs wel veranderd was. Dit kwam volgens zowel [medeverdachte 1] als [naam 4] door de Engelsen, die bijna alles gekocht hadden. [medeverdachte 1] voegde er nog aan toe dat ook de Fransen veel in Nederland kochten.
[naam 4] vertelde dat het goed mogelijk was dat de prijs over enige weken weer zou kunnen dalen, doch zeker weten kon je dat nooit.
Uiteindelijk kwamen [medeverdachte 1] en [nummer] een prijs overeen van 5500 euro per kg voor de betere kwaliteit en 4400 euro per kg voor de mindere kwaliteit. Het totaal bedrag dat er voor de 10 kg betaald diende te worden, was 49.500 euro. Hierna verliet [naam 4] de ruimte waarin wij zaten.
Nadat [nummer] had aangegeven dat levering op donderdag voor hem zeer moeilijk zou worden daar hij de koeriers voor vandaag geregeld had en hem dat veel geld gekost had, stelde [medeverdachte 1] voor de levering om 19.00 uur te laten plaatsvinden bij [verdachte] . De koeriers van [nummer] konden dan het spul bij [verdachte] ophalen. Hij zou er voor zorgen dat de 5 kg betere kwaliteit er zou zijn, daar konden wij op rekenen. Daar het [nummer] en mij niet direct duidelijk was, waar [medeverdachte 1] op het moment van de levering zou zijn, vertelde [medeverdachte 1] ter verduidelijking dat hij zelf ook bij [verdachte] zou zijn.
Daarop stelde [medeverdachte 1] voor dat hij dan om 19.00 uur in de growshop zou zijn en [nummer] en ik daar naar toe zouden komen. De koeriers konden dan bij [verdachte] de kwaliteit zien van het spul en indien deze in orde was, kon [nummer] [medeverdachte 1] betalen.
Nadat [medeverdachte 1] en [nummer] zich beider konden vinden in dit plan, hoorde ik [medeverdachte 1] zeggen dat hij mensen zou gaan bellen om het spul te brengen, daar hij het niet zelf zou gaan halen.
Omstreeks 19.00 uur, begaven [nummer] en ik, ons wederom naar de growshop gevestigd aan de [straatnaam] te Assen.
Nadat [nummer] aan [medeverdachte 1] gevraagd had of het spul er was en [medeverdachte 1] bevestigend antwoordde, belde [nummer] met [nummer] en deelde hem mede dat hij naar [verdachte] kon gaan.
Na enige tijd ontving [nummer] een telefoontje dat de kwaliteit van de hennep goed was. Daarop zei [nummer] tegen [medeverdachte 1] dat alles in orde was en vroeg aan [medeverdachte 1] of hij mee naar buiten ging om het geld te overhandigen. Ik zag echter dat [medeverdachte 1] zeer gedecideerd zei dat het geld in de kantoorruimte overhandigd diende te worden.
[nummer] is daarop naar buiten gelopen om het geld te gaan halen. Na terugkomst overhandigde [nummer] de envelop met geld aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] gaf het geld aan [naam 4] om het te tellen. Ik zag dat [naam 4] naar een geldtelmachine liep, welke op een lage kast bij de toegangsdeur van de kantoorruimte stond. Daar het [naam 4] niet lukte het geld te laten tellen, volgens zijn zeggen waren de biljetten van 200 euro te groot, zag ik dat [medeverdachte 1] opstond en [naam 4] assisteerde. Voor [medeverdachte 1] was het geen probleem en het geld was in zeer korte tijd geteld. Het bedrag was 49.500 euro, zoals afgesproken. Daarop zag ik dat [medeverdachte 1] zijn telefoon pakte, naar iemand belde en iets vermoedelijk in het Turks zei.
Ik hoorde [medeverdachte 1] daarop zeggen dat het voor de volgende keren, beter was als ik een sms-bericht zou sturen. “Stuur een sms wanneer je komt,” hoorde ik [medeverdachte 1] zeggen. “Kom overdag en niet ‘s avonds want dan is het hier rustiger en heeft de politie het eerder door,” voegde [medeverdachte 1] er aan toe.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 16 oktober 2013, opgenomen op pagina 5929 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner [nummer] .
Omstreeks 19:00 uur kreeg [nummer] een telefoontje dat we moesten komen. We reden toen naar het object [straatnaam] in Assen.
We stapten uit en bij de voorste loods ging rechts een zijdeur open, in de deuropening verscheen een mannelijke persoon die ons wenkte.
Opmerking: het betrof hier de heer [verdachte] , geb. [geboortedatum] .1943 in Wildervank, die mij later op een foto werd getoond.
We begroetten elkaar met een simpel “Hallo” en liepen samen de loods in.
In de buurt van de roldeur stond nog iemand die we ook met een kort “Hallo” begroetten, maar deze bemoeide zich in eerste instantie niet met het gebeuren.
Opmerking: aan de hand van de mij na de inzet voorgelegde foto’s betrof het hier de heer [naam 3] , geb. [geboortedatum] .1991 in Assen.
[verdachte] liep toen, gezien vanaf onze positie, naar achter de camper (links van de camper) en haalde een flinke sporttas tevoorschijn die kennelijk tussen camper en wand op de grond had gestaan en zette die in de loods vlak bij de roldeur op de grond.
We liepen naar de tas en keken erin. Er waren plastic zakken met schermbloemige planten te zien. [nummer] greep in de tas en controleerde of zulke zakken ook tot op de bodem van de tas zaten. Hij stelde daarbij vast dat ook pakketjes in aluminiumzakken in de tas zaten. [nummer] vroeg daarop [verdachte] of het hier twee verschillende kwaliteiten betrof.
[verdachte] keek daarop naar [naam 3] . Daarop vroeg [nummer] nogmaals aan [naam 3] of het hier twee verschillende kwaliteiten betrof, wat deze vervolgens mondeling in gebroken Engels bevestigde.
[nummer] belde daarop [nummer] en deelde hem mee dat de waar was aangekomen.
[verdachte] vond in het verdere verloop het inladen van de tas in de personenwagen buiten de garage een slecht idee en hij stelde voor dat ik met de personenwagen achteruit de roldeur(opening) binnenreed. Daarop deed hij de deur open, en ik reed achteruit half de garage in.
Even later zag ik door de geopende roldeur dat [nummer] langs de loods in de richting van zijn personenwagen liep.
Enkele minuten later kreeg [naam 3] een telefoontje en hij gaf vervolgens de tas voor [nummer] vrij. Wij stopten de tas daarna in de kofferbak van de personenauto en reden omstreeks 19:20 uur weer weg.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 12 december 2013, opgenomen op pagina 5991 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner [nummer] .
Op dinsdag 10 december 2013 bevond ik mij tezamen met [nummer] in de growshop, gevestigd aan de [straatnaam] te Assen. Na onze binnenkomst werden wij begroet door de mij reeds bekende [naam 4] . Direct daarop zag ik dat [medeverdachte 1] op ons afgelopen kwam.
Ik hoorde dat [medeverdachte 1] zei dat wij alvast naar de woning van [verdachte] moesten gaan en dat hij er ook aan kwam.
[verdachte] nodigde ons uit binnen te komen en plaats te nemen in het zitgedeelte van de woonkamer. Enkele minuten later voegde [medeverdachte 1] zich bij ons en vond er een gesprek tussen ons vieren plaats.
Vervolgens kwam het gesprek terecht op een volgende afname van wiet door [nummer] .
[medeverdachte 1] vertelde dat hij elke hoeveelheid leveren kon, welke [nummer] wilde afnemen. [nummer] moest maar zeggen hoeveel en met welke frequentie hij wilde afnemen. Indien er echter een grotere hoeveelheid afgenomen zou worden, diende [medeverdachte 1] dit minimaal 4 dagen van te voren te weten. Ook wilde [medeverdachte 1] bij een maandelijkse afname weten in welk deel van de maand dit zou gebeuren, daar hij ook rekening diende te houden met andere reeds bestaande afnemers. Dit had er volgens [medeverdachte 1] mee te maken dat hij niet altijd grotere hoeveelheden bij de growshop op voorraad had en hij dit dan eerst van andere plaatsen vandaan diende te halen.
[medeverdachte 1] herhaalde nogmaals dat [nummer] maar moest zeggen hoeveel hij af wilde nemen, waarop [nummer] aan [medeverdachte 1] vroeg of het eerdere door [medeverdachte 1] gedane aanbod van maandelijkse afname van 50 kilogram wiet nog gold. Ik hoorde dat [medeverdachte 1] antwoordde dat dit geen probleem was. Tevens hoorde ik dat [verdachte] dit bevestigde.
[medeverdachte 1] vervolgde dat ook een maandelijkse afname van 100 kilogram wiet ook mogelijk was, doch dit diende dan in twee etappes van elk 50 kilogram te geschieden.
[medeverdachte 1] vervolgde dat bij een maandelijkse afname van 50 kilogram wiet, er vooraf een borg betaald diende te worden van 20.000 euro. Dit bedrag kon bij [verdachte] afgegeven worden.
Opvallend was dat ik hoorde en zag dat [verdachte] zich enkele malen in de onderhandelingen tussen [medeverdachte 1] en [nummer] mengde en wel in die zin dat hij [medeverdachte 1] “stuurde”. Ik hoorde hem namelijk zeggen dat hij begreep dat [nummer] vooraf geen borg zou betalen zonder daar iets voor terug te krijgen en dat vertrouwen van twee zijden diende te komen.
Met betrekking tot de vorige afname van wiet door [nummer] , vertelde [medeverdachte 1] nog dat het bij elkaar krijgen van de 10 kilogram wiet slechts een kwestie was geweest van het plegen van enkele telefoontjes.
Ook vertelde [verdachte] dat hij maandelijks 4 keer voor [medeverdachte 1] geld ging ophalen in Duitsland. Hierbij hoorde ook Hamburg, alwaar hij 100.000 euro ophaalde. Voor elke koeriersrit ontving hij 300 tot 400 euro. Meestal was er vooraf reeds wiet geleverd door [medeverdachte 1] , zo vertelde [verdachte] .
[verdachte] vertelde dat de levering van grotere hoeveelheden wiet niet vanuit growshop geschiedde. Dit was te link. Ik hoorde hem zeggen dat de politie alles meekeek via Google Earth en dat er daarom gekozen was om de levering elders te doen. Vaak ook buiten Assen, zo zei hij.
[verdachte] vertelde ook dat het geld dat er verdiend werd in de growshop, vooral verdiend werd met de wiethandel. Ik hoorde hem zeggen dat de verdiensten van de producten uit de growshop enkele maanden geleden nog minimaal waren geweest.
Volgens zeggen van [verdachte] was de hoeveelheid van 50 kilogram die [nummer] maandelijks zou gaan afnemen, gelijk aan de huidige wekelijkse omzet in de growshop.
Ten aanzien van de wiet die ingekocht werd door de growshop en in de afgesloten ruimte in de bedrijfshal van [verdachte] bewaard en gesorteerd werd, wist [verdachte] te vertellen dat [medeverdachte 1] het geld uitbetaalde aan de leveranciers. Andere medewerkers van de growshop, waartoe volgens [verdachte] nog meerdere telers behoorden dan die [nummer] en ik reeds gezien hadden, sorteerden en wogen de binnengebrachte wiet.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 10 december 2013, opgenomen op pagina 6000 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner [nummer] .
[medeverdachte 1] vroeg me nu wat ik mij bij een grote hoeveelheid eigenlijk voorstelde. Ik antwoordde daarop dat hij bij een van onze eerdere ontmoetingen had verteld dat 50 tot 100 kilo geen probleem voor hem zou zijn. Ik vroeg gericht of dat nog steeds gold. Hij knikte en zei: “Ja, dat is geen probleem. ”Hij wilde, zei hij, echter bij 50 kilo 20.000 euro als voorschot hebben en bij 100 kilo de helft van de totale som.
Er brandde nu een discussie los over het voorschot van 20.000 euro en er werden van beide kanten verschillende voorstellen gedaan. [medeverdachte 1] stelde voor de 20.000 euro bij [verdachte] te deponeren dat was voor beide kanten veilig.
Hij vroeg nog wanneer de transactie afgewikkeld moest worden. Ik verklaarde hierover dat ik vóór de transactie met de 50 kilo graag een kleinere transactie wilde doen om te testen of de door mij geplande transportmethode veilig was.
[medeverdachte 1] vertelde ons ook dat hij na drie uitgevoerde transacties geen voorschot meer nodig had omdat hij zijn geld dan al had verdiend.
Hij vroeg nog wanneer de transactie afgewikkeld moest worden. Ik verklaarde hierover dat ik voor de transactie met de 50 kilo graag een kleinere transactie wilde doen om te testen of de door mij geplande transportmethode veilig was. [medeverdachte 1] antwoordde dat dit een goed idee was.
We werden het eens om de testtransactie in januari uit te voeren.
[medeverdachte 1] zei dat één of twee keer per maand (telkens 50 kilo) geen probleem was.
[verdachte] vertelde dat hij [medeverdachte 1] sinds de jaren tachtig kende en hem met zijn financiële hulp eigenlijk de mogelijkheid had geboden om in te stappen in de growshop. Hij had sindsdien ook altijd van [medeverdachte 1] transacties geprofiteerd, en [medeverdachte 1] had evenzeer van hem ( [verdachte] ) geprofiteerd. [verdachte] vertelde dat hij vroeger 50 procent van de winst van [medeverdachte 1] had gekregen, later nog maar 10 procent.
Op de vraag hoe het geld allemaal werd verdiend, antwoordde [verdachte] dat dat altijd al met de waar (de marihuana) was, met de growshop was niet veel verdiend.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 31 januari 2014, opgenomen op pagina 6016 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner [nummer] .
Op donderdag 30 januari 2014 omstreeks 11.15 uur, bevonden [nummer] en ik ons bij de woning van [verdachte] , [straatnaam] te Assen. [verdachte] stond buiten en begroette ons.
Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij [medeverdachte 1] al gebeld had en dat hij zo zou komen.
Omstreeks 11.45 uur zag ik dat [medeverdachte 1] de woonkamer binnenkwam en zich bij ons voegde.
Uiteindelijk kwamen [medeverdachte 1] en [nummer] overeen dat er 5 kg van de hees en 5 kg van de andere soort geleverd zou worden, voor een bedrag van 50.000 euro.
Nadat [medeverdachte 1] medegedeeld had dat over een uurtje alles klaar zou staan, verliet hij de woning van [verdachte] .
Even later werd er aangebeld en kwam [medeverdachte 1] weer terug. Ik hoorde hem zeggen dat zijn broer [medeverdachte 3] alle andere soort wiet verkocht had, doch dat hij nu 16 a 17 kg hees had. De hees lag reeds klaar, zo hoorde ik [medeverdachte 1] zeggen.
[nummer] en [medeverdachte 1] kwamen overeen dat er 9 kg hees geleverd zou worden. Hiervoor diende 49.500 euro betaald te worden. [medeverdachte 1] deelde ook mede dat de vervoerders konden komen om de hees mee te nemen. Ik hoorde [medeverdachte 1] zeggen dat zij, net zoals de vorige keer, de hees konden ophalen in de bedrijfshal van [verdachte] . Hun auto konden zij weer achteruit de bedrijfshal inrijden, voegde [medeverdachte 1] er aan toe.
Vervolgens hoorde ik [medeverdachte 1] tegen [verdachte] zeggen dat hij even met hem mee moest lopen.
Nadat [nummer] aan [medeverdachte 1] een envelop overhandigd had met daarin een hoeveelheid bankbiljetten, begon [medeverdachte 1] het geld te tellen. Nadat [verdachte] de woonkamer weer betreden had, vroeg [medeverdachte 1] aan [verdachte] hem te helpen bij het geld tellen. [verdachte] voldeed aan dit verzoek.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 30 januari 2014, opgenomen op pagina 6025 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner [nummer] .
Even later voegde [medeverdachte 1] zich weer bij ons in de woonkamer om ons mede te delen dat hij nu toch over elke gewenste hoeveelheid “Haze” beschikte. We zouden er ook 17 kilo van kunnen krijgen. We antwoordden dat we slechts 50.000 euro bij ons hadden en om die reden 9 kilo voor 49.500 euro zouden meenemen. Hij verklaarde zich er direct mee akkoord en verliet de kamer weer om de waar in gereedheid te brengen en te verpakken. Ik informeerde in de tussentijd de transporteurs, die even later op het erf van het gebouw arriveerden. Ze reden naar de loods van [verdachte] , waar deze hen even later begroette. [verdachte] verscheen even later nog een keer in de woonkamer, waar inmiddels alleen politionele informatie-inwinner [nummer] en ik wachtten om te vragen hoeveel kilo’s hij nu eigenlijk moest overdragen. We vertelden hem dat het de afgesproken 9 kilo betrof.
De mensen met de transportvoertuigen verlieten het erf terwijl ik naar buiten liep om het geld te halen. Ik overhandigde [medeverdachte 1] de bundel bankbiljetten van 50.000 euro, verdeeld in briefjes van 200 en 100 euro. [medeverdachte 1] opende de bundel en begon met de hand te tellen.
Inmiddels was ook [verdachte] weer bij ons komen zitten. Hij glimlachte en zei dat het er goed uitzag. [medeverdachte 1] vroeg hem of hij hem misschien wilde helpen met tellen. Daarop pakte [verdachte] ook een stapel biljetten en begon te tellen.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 30 januari 2014, opgenomen op pagina 6025 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner [nummer] .
Hij wees naar een grote zwarte tas die sterk naar marihuana rook. Ik vroeg hem of hij een weegschaal had en hoeveel er in de tas zat. [verdachte] antwoordde dat hij moest vragen hoeveel er in de tas zat. Ook zou hij om een weegschaal vragen.
In de tas zaten 5 gesealde zwarte plastic zakken met een verschillend gewicht. Ik opende een van de zwarte zakken. Hierin zaten twee doorzichtige cellofaanzakken, eveneens geseald en gevuld met marihuanatoppen. Deze maakte ik niet open.
Even later kwam [verdachte] terug. Hij zei tegen mij dat het 9 kilo was, maar dat hij geen weegschaal had. lk antwoordde daarop dat ik hem wat het gewicht betreft zou vertrouwen. Daarop laadde ik de tas met de marihuana in de bestelwagen van [nummer] in.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 11 februari 2014, opgenomen op pagina 6025 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner [nummer] .
[nummer] vroeg aan [medeverdachte 1] of hij nog steeds zaken met hem wilde doen, waarop ik
[medeverdachte 1] volmondig hoorde zeggen: “Ja, natuurlijk.”
Nadat [nummer] had aangegeven op 3 en 4 maart 2014 de wiet te willen afnemen en [medeverdachte 1] met deze data instemde, gaf [nummer] aan een grote hoeveelheid te willen afnemen.
[medeverdachte 1] en [nummer] kwamen overeen dat er minimaal 50 kg wiet geleverd/afgenomen zou worden, doch dat [nummer] geld mee zou nemen voor eventuele afname van maximaal 80 kilogram wiet. [medeverdachte 1] gaf aan dat hij op 4 maart pas kon zeggen hoeveel kilogram wiet hij leveren kon, daar hij tot op het laatste moment nog wiet aangeleverd kon krijgen. [nummer] kon er vanuit gaan dat er zeker 60 kilogram wiet geleverd zou worden.
Op 3 maart kon [nummer] een transportmiddel in de hal van [verdachte] achter laten en deze op 4 maart ‘s ochtends weer op komen halen, hoorde ik [medeverdachte 1] zeggen. Hij voegde er aan toe dat hij zelf zou op 4 maart om 09.00 uur aanwezig zou zijn, zodat hij exact aan kon geven hoeveel kilogram van welke kwaliteit er geleverd kon worden.
Op de vraag van [nummer] aan [verdachte] of hij het goed vond dat er een transportmiddel in zijn bedrijfshal werd achtergelaten en de geldoverdracht in zijn woning plaatsvond, hoorde ik [verdachte] zeggen: “ Natuurlijk is dat goed.”
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2014, opgenomen op pagina 1417 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] .
De verdachten genoemd in dit proces-verbaal zijn door mij verbalisant [verbalisant 2] herkend, dit
betreffen:
[verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Deze zijn herkend van beelden gemaakt in de Opel Vivaro bus voorzien van kenteken [kenteken] welke op 3 maart 2014 door opsporingsambtenaren van de Unit Werken Onderdekmantel is gebracht bij [naam bedrijf] aan de [straatnaam] te Assen.
3 maart 2014
Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte [verdachte] omstreeks 18:54 uur handschoenen aantrekt. Vervolgens is te zien dat hij in de Opel bus stapt, daarna is te zien dat de Opel bus wordt verplaatst in de loods.
Omstreeks 18:56 uur is te zien dat verdachte [verdachte] de achterdeuren van de Opel Vivaro opent en dat hij een kist uit de bus pakt, en deze achter de bus op de grond zet.
Omstreeks 19:02 uur loopt verdachte [verdachte] terug richting de bus, te zien is dat verdachte [verdachte] weer handschoenen draagt. Achter verdachte [verdachte] komt verdachte [medeverdachte 3] . Verdachte [medeverdachte 3] draagt een zilver kleurige gevulde zak.
Verdachte [verdachte] en [medeverdachte 3] lopen naar de achterzijde van de bus. De verdachten komen dan uit de richting van het 'afgetimmerde hok' in de loods van verdachte [verdachte] .
Omstreeks 19:03 uur is te zien dat verdachte [medeverdachte 2] richting de bus loopt er is te zien dat hij handschoenen aantrekt. Verdachte [medeverdachte 2] loopt ook naar de achterzijde van de bus waar verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] staan. Te zien is dat verdachte [verdachte] kennelijk de metalen kisten in de bus telt.
Verdachte [medeverdachte 2] komt dan vervolgens omstreeks 19:04 uur weer terug richting de bus, met een grote zwarte tas, welke hij overdraagt aan verdachte [medeverdachte 3] . Verdachte [medeverdachte 3] loopt vervolgens weer naar de achterzijde van de bus, waar hij uit de zwarte tas weer een zilver kleurige gevulde zak haalt, een strijkzak.
Op de beelden is te zien dat vanaf ongeveer 19:05 verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en verdachte [verdachte] gezamenlijk de metalen kisten uit de Vivaro bus uitladen en dat zij in de kisten gevulde strijkzakken doen.
Omstreeks 19:12 uur wordt er door verdachte [medeverdachte 2] , weer een grote gevulde sporttas gebracht naar de achterzijde van de bus. En omstreeks 19: 13 uur wordt er door verdachte [medeverdachte 3] nog een grote zwarte sporttas naar de achterzijde van de bus gebracht. Vervolgens wordt er verder gegaan met het uitpakken van metalen kisten uit de bus en deze vullen met gevulde strijkzakken, zowel zwarte als zilverkleurige.
Omstreeks 19:23 uur lopen verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] weer even weg in de richting van de loods waarna verdachte [medeverdachte 2] terug komt met een gevulde zwarte strijkzak. Op het moment dat verdachte [medeverdachte 2] terugloopt met de gevulde strijkzak, is verdachte [verdachte] in de Vivaro bus, waar hij een metalenkist uit haalt en aan verdachte [medeverdachte 2] geeft.
Omstreeks 19:26 uur komt verdachte [medeverdachte 2] weer terug samen met verdachte [medeverdachte 3] . Verdachte [medeverdachte 2] heeft dan weer een gevulde zwarte strijkzak in zijn handen. Aan de achterzijde van de bus staan de gevulde metalen kisten opgestapeld, waarbij het lijkt dat de verdachten overleggen. Dan wordt de strijkzak kennelijk nog in een metalenkist gedaan. Het lijkt erop dat er nog iets geplakt of geschreven wordt op de metalenkist.
Omstreeks 19:29 uur worden er door verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] 11 metalen kisten in de bus gedaan en wordt de bus vervolgens gesloten.
4 maart 2014
Omstreeks 08:48 uur stapt [verdachte] in de Vivaro bus en wordt deze verplaatst.
Omstreeks 09:19 uur komt verdachte [verdachte] samen met verdachte [medeverdachte 1] de loods binnen.
Door verdachte [verdachte] wordt vervolgens weer de schuifdeur van de Vivaro bus geopend. Er wordt vervolgens door verdachte [verdachte] 2 metalen kist uit de Vivaro bus gepakt en op de grond neer gezet. Vervolgens worden er door verdachte [verdachte] omstreeks 09:20 uur handschoenen gepakt van een rek naast de zijdeur en deze worden aangetrokken. Vervolgens verdwijnen verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte 1] uitbeeld, Dan verschijnt verdachte [verdachte] weer in beeld en lijkt er een strijkzak door kennelijk in een van de metalenkisten op de grond te worden gedaan. Dan verschijnt ook verdachte [medeverdachte 1] weer in beeld, deze lijkt verdachte [verdachte] aanwijzingen te geven of iets te vertellen gezien de arm bewegingen die [medeverdachte 1] maakt.
Omstreeks 09:21 uur loopt verdachte [verdachte] weer de loods in, om vervolgens weer terug te komen en nog een metalen kist uit de Vivaro te pakken. Omstreeks 09:22 uur wordt er in deze laatste metalen kist ook een zwarte gevulde strijkzak gedaan door verdachte [verdachte] . Deze metalen kist wordt door [verdachte] weer in de Vivaro bus gezet.
Uit het onderzoek gedaan naar de strijkzakken in de metalenkisten (AH-088) is gebleken dat er 14 metalen kisten met strijkzakken waren gevuld en dat in deze strijkzakken totaal 53,98 kilo hennep toppen zaten.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 5 maart 2014, opgenomen op pagina 6062 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner [nummer] .
Op maandag 3 maart 2014, omstreeks 15.50 uur, bevonden [nummer] en ik ons bij de woning van [verdachte] , [straatnaam] te Assen. Na te hebben aangebeld, opende [verdachte] de deur van zijn wij de woning van [verdachte] binnengegaan.
In de woonkamer van [verdachte] vond er tussen ons drieën een sociaal gesprek plaats.
Na een kort sociaal gesprek, waarin onder andere gesproken werd over het komende verlovingsfeest van de dochter van [medeverdachte 1] , zag ik dat [medeverdachte 1] een briefje uit zijn broekzak pakte. Vervolgens legde [medeverdachte 1] uit dat hij op dit moment reeds kon leveren, 40 kilogram wiet van een mindere kwaliteit voor 4.500 euro per kilogram en 13 kilogram wiet van de hees voor 5.500 euro per kilogram.
[medeverdachte 1] vroeg of de wiet in zakken van 5 kilogram verpakt kon worden, waarop [nummer] aangaf dat dit geen probleem was als de zakken maar in de bakken in de bus zouden passen. Daarop hoorde ik [medeverdachte 1] zeggen tegen [verdachte] dat hij daarop diende toe te zien. Ik zag dat [verdachte] hierop bevestigend knikte.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 5 maart 2014, opgenomen op pagina 6087 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner [nummer] .
Op dinsdag 4 maart 2014, omstreeks 10.30 uur, bevonden [nummer] en ik ons bij de woning van [verdachte] , [straatnaam] te Assen. [verdachte] opende de deur waarna wij de woning van [verdachte] zijn binnengegaan.
In de woonkamer vroeg [nummer] aan [verdachte] of alles klaar was, waarop [verdachte] bevestigend antwoordde.
Omstreeks 11.36 uur, hoorde ik [nummer] zeggen dat de koeriers gearriveerd waren. [verdachte] liep daarop naar buiten. Enkele minuten later zag ik dat [medeverdachte 1] en een mij onbekende man de woonkamer kwamen binnen gelopen.
Vervolgens ben ik naar buiten gelopen, alwaar direct daarop het arrestatieteam het terrein opgereden kwam.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van d.d. 4 maart 2014, opgenomen op pagina 6091 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van Stelselmatige Informatie Inwinner [nummer] .
Intussen hadden wij telefonisch van onze transporteurs gehoord dat de waar volgens afspraak in het bestelbusje was gedeponeerd. Als hoeveelheid noemden ze ca. 53 kilo.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2014, opgenomen op pagina 1873 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] .
Op 4 maart 2014 werden doorzoekingen verricht in woningen en in twee loodsen.
In dit Proces-verbaal staan de bevindingen beschreven van de in de verschillende woningen en loodsen gevonden hennep (lijst II) en hasjiesj (lijst II). Door mij, verbalisant [verbalisant 2] , senior medewerker opsporingstactiek, taakgebied drugs, werden de gewogen plantmaterialen herkend aan de hand van de structuur van het plantmateriaal en de geur, als hennep genoemd op Lijst II van de Opiumwet zijnde: elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.
Tevens werden door mij plakken hasjiesj herkend, deze werden echter ook getest middels een MMC narcotest cannabis. Hasjiesj worden genoemd op Lijst II van de Opiumwet als: een gebruikelijk vast mengsel van de afgescheiden hars verkregen van planten van het geslacht Cannabis (hennep), met plantaardige elementen van deze planten.
Loods [straatnaam] Assen
In de loods gelegen naast de woning van verdachte [verdachte] , werd een afgetimmerde ruimte aangetroffen. In deze ruimte werden diverse big bags en tassen aangetroffen met daarin hennep. Tevens werd er een Renault Traffic aangetroffen welke door opsporingsambtenaren van de Unit Werken onder Dekmantel op 3 maart 2014 was achtergelaten ten behoeve van de pseudokoop op 4 maart 2014.
Goederen afgetimmerde gedeelte Loods
Goed H.1
Betreft een grote bigshopper tas. In de tas zaten 2 gripzakken met hennep toppen. Het netto gewicht van de hennep bedroeg 1930 gram.
Goed H.2
Betreft een grote bigshopper tas. In de tas zaten 3 gripzakken met hennep toppen. Het netto gewicht van de hennep bedroeg 1600 gram.
Goed H.3
Betreft een grote weekendtas. In de tas zaten 2 gripzakken met hennep toppen. Het netto gewicht van de hennep bedroeg 1600 gram.
Goed H.4
Betreft een grote weekendtas. In de tas zaten 3 gripzakken met hennep toppen. Het netto gewicht van de hennep bedroeg 2210 gram.
Goed H.5
Betreft een bigshopper tas. In de tas zaten 5 gripzakken met hennep toppen. Het netto gewicht van de hennep bedroeg 1620 gram.
Goed H.6
Betreft een zwarte weekendtas. In de tas zaten 1 strijkzak en 1 gripzak met hennep toppen. Het netto gewicht van de hennep bedroeg 2820 gram.
Goed H.7
Betreft een groene leger plunjebaal. In de tas zaten 7 gripzakken met hennep toppen. Het netto gewicht van de hennep bedroeg 2660 gram.
Goed H.8
Betreft een zwarte weekendtas. In de tas zaten 5 strijkzakken in deze strijkzakken bevonden zich gripzakken met hennep toppen. Het netto gewicht van de hennep bedroeg 1330 gram.
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 april 2014, opgenomen op pagina 6800 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] .
Op een gegeven moment wilden ze wiet. Ik zei toen eerst dat doe ik niet. Ze bleven vragen.
En toen heb ik twee keer wat bemiddeld. De eerste keer 10 kilo en de tweede keer 9 kilo.
En op die vier maart heb via [naam 5] geregeld dat ze een grotere hoeveel konden kopen.
De hennep heeft [naam 5] een dag daarvoor gebracht naar Assen. De hennep is naar de ruimte van [medeverdachte 3] gegaan in de andere loods. Dat is die afgetimmerde ruimte. Die ruimte heeft [medeverdachte 3] van [verdachte] gehuurd. In die ruimte verpakt hij spullen voor de coffeeshop. [medeverdachte 3] koopt de hennep in en zorgt dat het daar verpakt wordt voor de coffeeshops.
U laat mij de opnamen zien die gemaakt zijn vanuit de wagen die in de loods stond.
Ik weet niet meer precies waar ik naar gewezen of gezegd heb. Ik denk dat ik heb gezegd die 10 kilo haze staat daar nog. Ik heb toen denk ik gezegd zet die er ook maar in. De haze kwam ergens anders vandaan. Het stond bij de gokautomaten in de loods.
[verdachte] zei dat er nog 10 kilo Haze daar stond. Toen heb ik denk ik gezegd dat die er ook maar bij in moest.
[medeverdachte 3] koopt wel in voor de coffeeshops. Daar doe ik niks aan. Ja, als [medeverdachte 3] er niet is dan doe ik het wel eens. Dan betaal ik de mensen die hennep brengen. De hennep gaat naar die afgetimmerde ruimte.
Ik heb de eerste keer 5 kilo Haze en 5 kilo PP geleverd. Maar de tweede keer heb ik 9 kilo Haze geleverd omdat ze te weinig geld hadden is er een kilo af gegaan. Die hennep lag al klaar voor de coffeeshop. [medeverdachte 3] heeft pakketten klaar liggen van 5 of tien kilo. Daar is de hennep van gekomen.
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 26 maart 2014, opgenomen op pagina 7530 e.v. van voornoemd dossier Palmlori, inhoudende de verklaring van [verdachte] .
Over 3 en 4 maart 2014 kan ik het volgende verklaren.
[medeverdachte 1] heeft mij 3 weken voor de deal gevraagd of ik een tas wilde bewaren. In die tas zat weed denk ik. Die heb ik bewaard, in de loods. Die heb ik 4 maart aan [medeverdachte 2] gegeven en die heeft ze in de bakken in de bus gedaan.
Ik heb wel geholpen. Ik heb meegeholpen om de bakken te vullen met hennep. Ik heb een tas gegeven de volgende ochtend aan [medeverdachte 2] , en die heb ik ook de volgende dag ingeladen.
Op 3 maart hadden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] de hennep.
Er moest 50 kilo zijn. De tas die ik had was 10 kilo, ik had dat gewogen. Dat andere moest 40 kilo zijn.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hadden de hennep op de avond van de 3de maart uit de achterste ruimte gehaald, die verhuur ik aan iemand. Er zit een tussen deur in, normaal is die op slot. Die avond toen was die los. Dan kwamen ze achter uit de ruimte in mijn loods. Die jongen heet [naam 6] , die die loods ruimte huurt. Die verhuurt het weer aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] betaalt mij.
Die [naam 7] vroeg of alles klaar stond. Ik ben naar de loods toegegaan. Ik heb gevraagd aan [medeverdachte 2] of alles klaar was. Toen ben ik weer terug gegaan. Toen is [medeverdachte 1] in die tijd bij mij thuis naar binnen gelopen.
Ik ben s’ morgens bij [medeverdachte 1] geweest op kantoor, en [medeverdachte 1] vroeg of ik de telmachine wilde meenemen naar mijn huis. Die heb ik toen meegenomen.
Opmerking verbalisant:
U heeft de beelden gezien net. [naam 8] vroeg wie is dat, dat ben ik zei u. [naam 8] liet 4 maart 2014 zien. Toen kwam er iemand in beeld die herkende u als [medeverdachte 1] , u wist dat niet meer. Dat was omdat het spul uit de tas, de tas waar [medeverdachte 1] van zei dat er speciale weed in zat in de bus te doen in de bakken. Die tas had u al enkele weken in bezit. De inhoud heeft u ook enkele weken onder vloer gehad. De reden dat u de tas had was omdat de broer van [medeverdachte 1] , zijnde [medeverdachte 3] er niets van mocht weten. U heeft ook gezegd nadat [naam 8] zei wat u pakte van de stelling dat dat handschoenen waren. U deed dat om te voorkomen dat er vingerafdrukken op de zakken komen, zei u. U zei ook dat [medeverdachte 1] zei dat u het er even in moest doen. Dat waren de zakken speciale weed, uit de tas die u al enkele weken eerder had gehad. U zei ook dat er een teken op de bakken moest van de speciale weed. U deed in elke bak een zak. U moest dat kruisje erop zetten van [medeverdachte 1] , omdat er speciale weed in de zakken met een kruis zat. U zei dat [medeverdachte 2] er ook bij was, maar die is niet te zien als u de zakken in de bakken doet. U zei dat hij [medeverdachte 2] kwam toen de Duitsers er waren.
V: klopt dit?
A: Ja, dat klopt.
In de afgetimmerde ruimte in mijn loods heb ik wel gezien dat ze daar de weed voorbereiden.
Ik heb gezien dat er van die zakken lagen en een strijkijzer en zakken. Ze waren dan niet bezig, maar ik moest er dan even zijn. Er stond ook een weegschaal.
16. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 30 juni 2015, inhoudende de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [getuige] .
Verder wil ik nog het een en ander uitleggen over die 53 kg. wiet, 43 kg daarvan behoorde toe aan [medeverdachte 1] en 10 kg aan [verdachte] . Het was de bedoeling dat er een bedrag van 55.000 euro zou worden betaald aan [verdachte] , samenhangende met die 10 kg.
[medeverdachte 1] had mij verteld dat hij al eens eerder een paar keer handel had gedreven met die Duitsers en dan bedoel ik hennephandel. De laatste keer vroegen ze [medeverdachte 1] om een grote hoeveelheid, 100 kg. Ik was wel op de hoogte van die handel.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit in zaak A en de ten laste gelegde feiten onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 in zaak B wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Zaak A
verdachte op 4 maart 2014, in de gemeente Assen, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool en een hoeveelheid munitie van categorie III van die wet, te weten een aantal patronen, voorhanden heeft gehad.
Zaak B
1.
hij op 16 oktober 2013 in de gemeente Assen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
2.
hij op 30 januari 2014 in de gemeente Assen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk te verkopen een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II,
met een of meer van zijn medeverdachten,
- bezig is geweest 53 kilogram hennep te verzamelen/bij elkaar te krijgen en
- een voertuig waarmee die hennep vervoerd zou kunnen worden naar de ontvanger, heeft
geregeld/klaargezet en
- een of meer koeriers die die hennep zouden kunnen vervoeren naar de ontvanger heeft
geregeld en
- dat voertuig heeft beladen met een hoeveelheid hennep,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 4 maart 2014 in de gemeente Assen, aan de [straatnaam] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van 15.770 kilogram hennep,
zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en handelen in strijd met
artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Zaak B
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod.
2. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod.
3. Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B
van de Opiumwet gegeven verbod.
4. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit in zaak A en de ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 subsidiair en 4 in zaak B, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 maanden met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft in zijn eis laten meewegen de mate van betrokkenheid van verdachte bij de bewezen geachte verwijten. Verdachte was in belangrijke mate betrokken geweest bij de pseudo-kopen en was daarin ook een belangrijke schakel. Anderzijds was de rol van verdachte veel minder omvangrijk dan die van medeverdachte [medeverdachte 1] .
De officier van justitie heeft in zijn eis ook meegewogen dat sprake is van schending van de redelijke termijn en wel met een overschrijding van ongeveer 7 maanden welke door toedoen van het Openbaar Ministerie is ontstaan.
Voorts dienen de onder verdachte in beslag genomen bedrijfsgebouwen [straatnaam] te Assen en [straatnaam] 31B te Assen, verbeurd te worden verklaard. De loodsen vormden immers de spil in de hennephandel van het CSV. Ook in de loods die bij verdachte in gebruik was vonden hennepoverdrachten plaats. De loodsen waren belangrijk voor de criminele activiteiten waaraan verdachte heeft meegewerkt.
Indien de rechtbank deze gebouwen niet verbeurd verklaart, dient aan verdachte een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van voorarrest, te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat sprake is van schending van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak dient te worden afgedaan. Normaliter dient een strafzaak binnen 2 jaren te worden afgedaan. In deze zaak zijn sinds de aanhouding van verdachte op 4 maart 2014, 5 jaren verstreken. De redelijke termijn is daarmee met 3 jaren overschreden.
Anderzijds is er sprake van tijdsverloop nu de verweten feiten meer dan 5 jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Anderzijds dient de rechtbank rekening te houden met de leeftijd van verdachte en dat verdachte het voorarrest als vernederend en zeer ingrijpend heeft ervaren.
Dat alles maakt het dat de eis van de officier van justitie buiten proportioneel is.
De gevorderde verbeurdverklaring van de bedrijfsgebouwen staat naar het standpunt van de raadsman gelet op de waarde daarvan in wanverhouding tot de omvang en ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, zo hij daar al voor veroordeeld wordt. Gelet op de bepleite vrijspraak is er bovendien geen reden om de gebouwen verbeurd te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte met anderen op twee momenten een grote hoeveelheid hennep heeft verkocht aan zogenoemde undercover agenten, het betrof een hoeveelheid van 10 kilo en een hoeveelheid van 9 kilo. Voorts heeft verdachte met medeverdachten bewerkstelligd dat aan de undercover agenten ongeveer 53 kilo zou worden verkocht. Deze verkoop ging niet door omdat verdachte en zijn medeverdachten werden aangehouden.
Daarnaast is bijna 16 kilo hennep aangetroffen in het bedrijfspand van verdachte en de medeverdachten en is bij hem een verboden vuurwapen aangetroffen.
Het betreffen vier feiten die betrekking hebben op het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet waarmee in totaal 88 kilo hennep is gemoeid.
Als uitgangspunt bij de betrokkenheid bij dergelijke hoeveelheden hennep dient een gevangenisstraf, die de rechtbank in beginsel geboden acht, van 18 maanden te worden opgelegd.
De rechtbank heeft daarbij betrokken dat verdachte een belangrijke rol in de totstandkoming van de pseudo-kopen heeft gehad. Verdachte stelde zijn woning ter beschikking bij de onderhandelingen van de aankopen, was daarin ook wel gesprekspartner naast medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte heeft meegeholpen hennep in te laden in het voertuig van de undercoveragenten.
Anderzijds heeft de rechtbank meegewogen dat, hoewel verdachte als medepleger wordt beschouwd, de rol van verdachte bij de bewezen verklaarde feiten aanmerkelijk geringer is geweest dan medeverdachte [medeverdachte 1] .
Verdachte heeft zich laten meeslepen in de bewezen verklaarde feiten met in het achterhoofd de verkoop van zijn woning en bedrijfspanden.
Voorts weegt de rechtbank mee de leeftijd van verdachte, zijn gezondheidstoestand en de wijze waarop verdachte het voorarrest heeft ervaren. Daarnaast heeft verdachte een blanco strafblad.
Over een eventuele schending van de redelijke termijn waarbinnen strafzaken zouden moeten worden afgedaan overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de stukken kan voldoende blijken dat het een omvangrijke zaak betreft waar aanvankelijk veel personen zijn aangemerkt als verdachte. Gelet op de samenhang tussen de zaken van de verdachten lag het niet voor de hand om zaken van verdachten los te koppelen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de periode tot de zitting van 26 september 2016 geen sprake is van schending van de redelijke termijn.
Naar aanleiding van de zitting van 26 september 2016 heeft de rechtbank op 27 september 2016 in de zaak van verdachte de gedeeltelijke nietigheid van de dagvaarding uitgesproken en is het onderzoek met betrekking tot het wapenfeit geschorst.
Na deze zitting heeft de officier van justitie bedenktijd genomen en zijn er schikkings-voorstellen geweest. Dat proces heeft lang geduurd. Eerst in januari 2018 kon een regiezitting plaatsvinden in de zaken van de medeverdachten waarbij de rechtbank heeft beslist dat een aantal getuigen gehoord diende te worden. Deze getuigen zijn in de maanden juni en juli 2018 door de rechter-commissaris gehoord.
Door de agenda’s van de officier van justitie en de raadslieden van de verdachten en het zittingsrooster van de rechtbank kon de inhoudelijke behandeling niet eerder een aanvang nemen dan op 17 januari 2019.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van schending van de redelijke termijn en wel voor een periode van 12 maanden. Dat brengt met zich mee dat op de op te leggen gevangenisstraf zes maanden in mindering dient te worden gebracht.
Aan verdachte zou derhalve in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden moeten worden opgelegd. De rechtbank zal daartoe niet volledig overgaan gelet op voormelde omstandigheden die ten voordele van verdachte meewegen en omdat zij de verbeurd verklaring van de bedrijfsgebouwen als bijkomende straf zal bevelen.
De rechtbank zal aan verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarbij het onvoorwaardelijk deel zal worden bepaald op het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal naast deze straf ook de verbeurd verklaring van de bedrijfsgebouwen bevelen. Verdachte heeft gedeelten van deze gebouwen verhuurd aan [medeverdachte 1] . Verdachte heeft het daarmee mogelijk gemaakt dat [medeverdachte 1] de growshop [naam bedrijf] kon beginnen en exploiteren. Verdachte heeft er niet voor gekozen het huurcontract met [medeverdachte 1] te beëindigen op het moment dat het verdachte duidelijk werd dat er door [medeverdachte 1] hennep werd verhandeld in [naam bedrijf] . Ondanks die wetenschap is verdachte blijven verhuren aan [medeverdachte 1] en heeft hij het daarmee mede mogelijk gemaakt dat de criminele activiteiten van het CSV konden blijven plaatsvinden.
De bedrijfspanden behoren aan verdachte toe en de bewezen verklaarde feiten in zaak B onder 1 tot en met 4 zijn met behulp van deze gebouwen begaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in zaak B onder 3 primair en 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A en in zaak B onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 315 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen onroerende registergoederen te weten

- een bedrijfsgebouw gelegen aan de [straatnaam] te Assen en
- een bedrijfsgebouw gelegen aan de [straatnaam] te Assen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2019.
Mrs. Bosker en Läkamp zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.