Met betrekking tot de feiten in zaak B overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het startproces-verbaal (AH-004) blijkt de verdenking dat gedurende het voorbereidende onderzoek, dat in 2012 is gestart, het criminele samenwerkingsverband (CSV) rondom de familie [naam 1] in de totale keten van de hennepteelt actief is. Dit strekt zich uit tot het telen van hennep, het aanleveren van hennepstekken en het opkopen van geoogste hennep en het verhandelen van hennep.
Uit de beschikbare informatie kan blijken dat de growshop [naam bedrijf] de centrale spil is van waaruit de handelsactiviteiten worden georganiseerd.
Het voorbereidende onderzoek start met CIE informatie van maart 2012 waaruit blijkt dat in de vestiging van [naam bedrijf] in Assen wekelijks door meerdere personen tientallen kilo’s weed worden aangeboden. De aangeboden hennep wordt vrijwel direct weer verhandeld door medewerkers van [naam bedrijf] . [naam bedrijf] is gevestigd aan de [straatnaam] te Assen.
Bij de Dienst voor het Kadaster staat het vestigingsadres van [naam bedrijf] , perceel [straatnaam] te Assen, niet afzonderlijk geregistreerd. Als eigenaar van perceel [straatnaam] te Assen, een bedrijfsterrein, is geregistreerd:
[verdachte] ,
geboren [geboortedatum] 1943 te Wildervank,
wonende [straatnaam] te Assen.
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt dat [verdachte] verhuurder is van [straatnaam] .
Sinds eind 2011 staan de woning gelegen aan de [straatnaam] en de aangrenzende loodsen (waaronder de loods waar growshop [naam bedrijf] in gevestigd is) te koop.
Het onderzoeksteam zag in het ten verkoop aanbieden van de woning van [verdachte] en de loodsen een mogelijkheid om in contact te komen met het CSV om informatie te vergaren middels stelselmatige informatie inwinning over de financiële stromen en vermogensposities van het CSV.
Op 7 mei 2013 is er door een medewerker van het team werken onder dekmantel (WOD) een
bezichtigingsbezoek gebracht aan het pand [straatnaam] en de aangrenzende loodsen
gevestigd op 31a en b. In het gesprek tussen de medewerker van de WOD en [verdachte] op 7 mei 2013 kwam naar voren dat hij de huurders van de loods aan de [straatnaam] te Assen al meer dan 20 jaar kende en in het verleden een financiering heeft gegeven voor een coffeeshop.
Op 7 juni 2013 verklaarde [verdachte] aan de WOD-ers dat [medeverdachte 1] naar Turkije was en dat hij een dikke enveloppe met alleen maar 500 euro biljetten mee genomen had naar Turkije. [verdachte] zei ook dat [medeverdachte 1] dit geld altijd bij hem in bewaring gaf en als hij het naar Turkije ging brengen dit weer bij hem, [verdachte] , ophaalde.
Aan de medewerkers van de WOD is een bedrijfsruimte getoond in de eerste loods door
[verdachte] , die voor 500 euro per maand werd verhuurd aan 'de Turken'. In deze ruimte
die [verdachte] opende met een sleutel rook het sterk naar weed en stonden twee weegschalen. De huur voor deze ruimte werd naar diens zeggen 'handje contantje' betaald aan [verdachte] .
Op 16 oktober 2013 vindt een vertrouwensaankoop plaats waarbij door WOD-ers 10 kilo hennep wordt gekocht van medeverdachte [medeverdachte 1] . Bij deze aankoop waren aanwezig [medeverdachte 1] , [naam 2] , [naam 3] en [medeverdachte 2] . De overdracht van de hennep vond plaats in de loods die eigendom is van [verdachte] . [verdachte] was aanwezig bij de transactie en pleegde zelf ook handelingen. Vanaf dat moment wordt [verdachte] gezien als verdachte en mogelijk onderdeel uit maakt van het CSV.
De rechtbank leidt uit het handelen van de WOD-ers -zoals dat is verwoord in de door hen opgemaakte processen-verbaal- niet af dat het aankopen van de hennep moet worden gezien als infiltratie. De concrete opdracht van de WOD-ers beperkte zich tot het aankopen van hennep van het CSV. Daarmee hebben de WOD-ers geen handelingen verricht binnen die organisatie noch zijn zij daarmee onderdeel geweest van het CSV. Een bevel infiltratie had dan ook niet hoeven te worden afgegeven.
Dat geldt ook voor de pseudo-aankoop die is gedaan op 30 januari 2014 waarbij 9 kilo hennep is aangekocht van onder andere [medeverdachte 1] .
Dat er meerdere pseudo-kopen zijn geweest maakt niet dat sprake is van infiltratie ook omdat de tweede en de derde aankoop er op waren gericht om de betrokken personen van het CSV te kunnen aanhouden.
Verdachte heeft meegewerkt eigener beweging meegewerkt aan het tot stand laten komen van twee pseudo-kopen hetgeen de stelling van de raadsman weerspreekt dat in strijd met het Tallon-criterium is gehandeld. Verdachte is dan ook niet gebracht tot het begaan van strafbare feiten door de inzet van het middel pseudo-koop.
De rechtbank is voorts van oordeel dat door de inzet van het middel pseudo-koop niet gezegd kan worden dat niet voldaan is aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het middel is door het Openbaar Ministerie ingezet met het uiteindelijke doel de activiteiten van het CSV te stoppen welke activiteiten zich over een langere periode uitstrekten en een grote vlucht hadden genomen. Bovendien had het middel een zakelijk karakter en is de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte beperkt gebleven.
De rechtbank verwerpt derhalve de gevoerde verweren.