ECLI:NL:RBNNE:2019:1148

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
18/840063-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging zware mishandeling in nabijheid van school

Op 22 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats in Groningen en betreft een incident dat zich voordeed op 20 februari 2018. De verdachte, geboren in 2003, heeft samen met medeverdachten een vechtpartij veroorzaakt met een groep jongens van een andere school, waarbij het slachtoffer, een jongen van die school, meermalen is geslagen en geschopt, zelfs terwijl hij op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk geweld hebben gepleegd, wat resulteerde in een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft tijdens de zitting op 8 maart 2019 zijn betrokkenheid bij het geweld erkend.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De rechtbank heeft ook het advies van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen, dat pleit voor een deels voorwaardelijke taakstraf. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 22 maart 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840063-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 08 maart 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 20 februari 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen,
althans eenmaal - terwijl die [slachtoffer] op de grond lag - met kracht (met
geschoeide voet) tegen het hoofd en/of de romp en of andere delen van het
lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of geslagen en/of gestompt en/of op
het lichaam van die [slachtoffer] is gesprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 20 februari 2018 te Groningen openlijk, te weten, aan of bij het Heerdenpad aldaar, in elk geval op of aan
de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal - terwijl die [slachtoffer] op de grond
lag - tegen het hoofd en/of de romp en/of andere delen van het lichaam te
schoppen en/of te slaan/stompen en/of op het lichaam van die [slachtoffer] te
springen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna primair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 08 maart 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2018, opgenomen op pagina 185 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018045938 d.d. 20 juni 2018, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 1];
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2018, opgenomen op pagina 196 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 20 juni 2018, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 2];
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 mei 2018, opgenomen op pagina 268 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 20 juni 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer].
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat zowel verdachte als de medeverdachten gelijktijdig hebben deelgenomen aan het geweld tegen het slachtoffer [slachtoffer] op het grasveld bij de voetbalkooi aan het Heerdenpad te Groningen. Gelet op de inhoud van bovengenoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte erkent dat hij [slachtoffer] heeft geschopt en meermalen met zijn vuisten heeft geslagen, terwijl [slachtoffer] op de grond lag. Ook de andere verdachten hebben geschopt en geslagen. Vast staat dat er daarbij op het lichaam van [slachtoffer] is gesprongen terwijl hij op de grond lag en dat [slachtoffer] meermalen hard tegen zijn hoofd is geschopt. Naar het oordeel van de rechtbank is het hiervoor omschreven handelen van verdachten naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op een bepaald gevolg, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer], dat het niet anders kan dan dat verdachte en zijn mededaders de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, willens en wetens hebben aanvaard. Verdachten hebben daarmee in ieder geval in voorwaardelijke zin opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer]. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van een poging zware mishandeling bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 februari 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen - terwijl die [slachtoffer] op de grond lag - met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd en/of de romp en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of geslagen en op het lichaam van die [slachtoffer] is gesprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Primair: medeplegen van poging tot zware mishandeling.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, het aandeel van de andere groep jongens van het [naam school] aan het gevecht, het tijdsverloop sinds het strafbare feit is gepleegd, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de richtlijnen van het openbaar ministerie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij de strafmaat rekening dient te worden gehouden met het aandeel van de groep jongens van het [naam school] aan de vechtpartij. Verder dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte bij thuiskomst aan zijn moeder direct openheid van zaken heeft gegeven omtrent de vechtpartij en verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Volgens de raadsvrouw dient ook acht geslagen te worden op het feit dat het nu goed gaat met verdachte en dat hij positief functioneert op school.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling op [slachtoffer]. Na een incident tussen een vriend van verdachte en een groep jongens van het [naam school], hebben verdachte en zijn medeverdachten de andere groep (waaronder het slachtoffer) op het grasveld bij de voetbalkooi aan het Heerdenpad ontmoet. Op het grasveld kwam het niet onverwacht tot een vechtpartij en het slachtoffer is hierbij onder meer meermalen geslagen en geschopt, nadat hij op de grond was gevallen. Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij ernstig geweld heeft gebruikt in het bijzijn van omstanders. Een dergelijk feit schokt de rechtsorde en vergroot de gevoelens van onveiligheid.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank er ten gunste van verdachte rekening mee gehouden dat de jongens van het [naam school], waartoe [slachtoffer] behoorde, zich niet onbetuigd hebben gelaten, in die zin dat zij ook niet louter met goede bedoelingen naar de school van verdachte zijn gekomen om de vriend van verdachte op te zoeken. Verder heeft de rechtbank er acht op geslagen dat het strafbare feit een jaar geleden is gepleegd en zich in de tussentijd met betrekking tot verdachte geen nieuwe geweldsincidenten hebben voorgedaan. Ook is rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte - voordat hij het feit pleegde - niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 4 maart 2019. Uit het rapport blijkt dat verdachte over het algemeen positief functioneert binnen de verschillende levensgebieden. Verdachte heeft een hechte band met beide ouders en heeft sinds kort een bijbaan als vakkenvuller. Wat de vriendenkring en de vrijetijdsbesteding van verdachte betreft, bestaan er bij de Raad nog wel enige zorgen nu verdachte naast muziek en een bijbaan geen gestructureerde vrijetijdsbesteding heeft en verdachte omgang heeft met zowel prosociale als antisociale jongeren. Verder zijn de verhoudingen op school tussen verdachte en de docenten soms wat moeizaam. De Raad vindt het van belang dat er aandacht komt voor het herstellen van de verhoudingen tussen verdachte en de docenten, om problemen in de toekomst te voorkomen. Verdachte neemt gedeeltelijke verantwoordelijkheid voor zijn gedrag ten aanzien van het geweldsincident. De Raad vindt het van belang dat verdachte inzicht krijgt in zijn eigen gedrag en de uitwerking daarvan op anderen om de kans op herhaling te verkleinen. De Raad adviseert, gelet op het voorgaande, het opleggen van een deels voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het hiervoor overwogene, een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar passend en geboden is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een werkstraf voor de duur van 80 uren.

Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.B.W. Venema en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. A.M.J. Flach, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2019.
Mr. B.F. Hammerle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.