ECLI:NL:RBNNE:2019:1146

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
18/840066-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling in nabijheid van school met vrijspraak voor openlijke geweldpleging

Op 22 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging en medeplegen van poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een vechtpartij op 20 februari 2018 te Groningen, waarbij de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij het geweld tegen een slachtoffer, [slachtoffer 1]. Tijdens de vechtpartij werd het slachtoffer meermalen geslagen en geschopt, terwijl hij op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat het onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte vrij van openlijke geweldpleging. Echter, het medeplegen van poging tot zware mishandeling werd wel bewezen verklaard, aangezien de verdachte erkende dat hij [slachtoffer 1] had geschopt en geslagen.

De rechtbank legde een werkstraf op van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het feit niet bewezen was. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve functioneren op school en in zijn sociale leven, en de omstandigheid dat hij niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op de rechtsorde, maar nam ook in overweging dat de verdachte sindsdien niet meer in de problemen was gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840066-18
ter berechting gevoegd parketnummer 18/840097-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 08 maart 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. Primair
hij op of omstreeks 20 februari 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen,
althans eenmaal - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag - met kracht (met
geschoeide voet) tegen het hoofd en/of de romp en of andere delen van het
lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of geslagen en/of gestompt en/of op
het lichaam van die [slachtoffer 1] is gesprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 20 februari 2018 te Groningen openlijk, te weten, aan of bij het Heerdenpad aldaar, in elk geval op of aan
de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond
lag - tegen het hoofd en/of de romp en/of andere delen van het lichaam te
schoppen en/of te slaan/stompen en/of op het lichaam van die [slachtoffer 1] te
springen;
2. Primair
(parketnummer 18.840097.18) hij op of omstreeks 27 januari 2018 te Groningen openlijk, te weten, op of aan de Eikenlaan aldaar, in elk geval op of aan de
openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2] te bespugen en/of uit te schelden en/of achterna te gaan
en/of op tegen te houden en/of meermalen, althans eenmaal in het gezicht te
slaan en/of te stompen;
Subsidiair
hij op of omstreeks 27 januari 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in het gezicht, althans tegen het
hoofd te slaan en/of te stompen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1. primair ten laste gelegde gevorderd. De officier van justitie heeft vrijspraak voor het onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte zelf gewelddadige handelingen heeft verricht of anderszins een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld. Er wordt door zowel medeverdachten als getuigen slechts summier verklaard over het gedrag van verdachte ten tijde van het incident. Alleen medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat verdachte aangever van achteren een klap op zijn hoofd heeft gegeven. Dit laatste wordt door verdachte zelf ontkend. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring op dit punt met de nodige behoedzaamheid gehanteerd moet worden. Dit omdat [medeverdachte] zichzelf ook geen rol toedicht wat betreft de aanleiding voor het geweldsincident, terwijl verdachte en medeverdachte [slachtoffer 3] ter zitting hem aanwijzen als aanstichter. Rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat [medeverdachte] verdachte aanwijst om zichzelf vrij te pleiten. De rechtbank hecht geen doorslaggevende waarde aan de verklaring van getuige [getuige] dat alle drie verdachten hebben geslagen, omdat deze verklaring op dit punt afwijkt van de overige verklaringen in het dossier en zij haar verklaring pas lange tijd na het geweldsincident bij de politie heeft afgelegd. De rechtbank wijst er bovendien op dat, op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden uitgesloten dat verdachte getracht heeft het door medeverdachten uitgeoefende geweld te beperken, zoals hij zelf heeft verklaard. De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat het onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 1
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder het onder 1. primair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 08 maart 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2018, opgenomen op pagina 185 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018045938 d.d. 20 juni 2018, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 1] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2018, opgenomen op pagina 196 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 20 juni 2018, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant 2] ;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 mei 2018, opgenomen op pagina 268 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland d.d. 20 juni 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] .
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat zowel verdachte als de medeverdachten gelijktijdig hebben deelgenomen aan het geweld tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] op het grasveld bij de voetbalkooi aan het Heerdenpad te Groningen. Gelet op de inhoud van bovengenoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte erkent dat hij [slachtoffer 1] meermalen heeft geschopt en meermalen heeft geslagen, terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag. Ook de andere verdachten hebben geschopt en geslagen. Vast staat dat [slachtoffer 1] daarbij meermalen hard tegen zijn hoofd is geschopt, terwijl hij op de grond lag. Naar het oordeel van de rechtbank is het hiervoor omschreven handelen van verdachten naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op een bepaald gevolg, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] , dat het niet anders kan dan dat verdachte en zijn mededaders de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, willens en wetens hebben aanvaard. Verdachten hebben daarmee in ieder geval in voorwaardelijke zin opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van een poging zware mishandeling bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 februari 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag - met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd en/of de romp en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of geslagen en/of gestompt en op het lichaam van die [slachtoffer 1] is gesprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Primair: medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, het aandeel van de andere groep jongens van [naam school] aan het gevecht, het tijdsverloop sinds het strafbare feit is gepleegd, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de richtlijnen van het openbaar ministerie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw sluit zich aan bij de vordering van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling op [slachtoffer 1] . Na een incident tussen een vriend van verdachte en een groep jongens van [naam school] , hebben verdachte en zijn medeverdachten de andere groep (waaronder het slachtoffer) op het grasveld bij de voetbalkooi aan het Heerdenpad ontmoet. Op het grasveld kwam het niet onverwacht tot een vechtpartij en het slachtoffer is hierbij onder meer meermalen geslagen en geschopt, nadat hij op de grond was gevallen. Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachten kwalijk dat hij ernstig geweld heeft gebruikt in het bijzijn van omstanders. Een dergelijk feit schokt de rechtsorde en vergroot de gevoelens van onveiligheid.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank er ten gunste van verdachte rekening mee gehouden dat de jongens van [naam school] , waartoe [slachtoffer 1] behoorde, zich niet onbetuigd hebben gelaten, in die zin dat zij ook niet louter met goede bedoelingen naar de school van verdachte zijn gekomen om de vriend van verdachte op te zoeken. Verder heeft de rechtbank er acht op geslagen dat het strafbare feit een jaar geleden is gepleegd en zich in de tussentijd met betrekking tot verdachte geen nieuwe geweldsincidenten hebben voorgedaan. Ook is rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte - voordat hij het feit pleegde - niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: De raad) d.d. 14 februari 2019. Volgens de Raad functioneert verdachte positief: hij heeft een hechte band met zijn moeder. Ook heeft moeder zicht op verdachte. Daarnaast functioneert verdachte goed op school, heeft hij een bijbaan als bezorger bij een fastfoodrestaurant en voetbalt hij al vele jaren in zijn vrije tijd. Verdachte heeft omgang met een groep vrienden waarvan een aantal contact met politie en justitie heeft gehad, hetgeen de Raad enige zorgen baat. Verdachte heeft aangegeven dat hij inmiddels meer omgaat met 'betere vrienden' die hij kent van zijn werk en voetbal. Hij maakt meer overwogen keuzes en gaat eventuele problemen uit de weg. Verdachte is sinds het gevecht niet meer in de problemen gekomen. De Raad heeft de indruk dat er sprake is van een incident en adviseert om een geheel onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het hiervoor overwogene, een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar passend en geboden is.

Benadeelde partij

Feit 2
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 317,75 ter vergoeding van materiële schade en € 850,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 481,00 ter vergoeding van de proceskosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij in zijn vordering geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, vanwege de gevorderde vrijspraak van verdachte ten aanzien van het onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Voor zover het onder 2. primair of subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard, heeft de raadsvrouw verzocht om matiging van de gevorderde arbeidskosten en smartengeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een werkstraf voor de duur van 80 uren.

Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Ten aanzien van 18/840066-18, feit 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.B.W. Venema en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. A.M.J. Flach, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2019.
Mr. B.F. Hammerle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.