ECLI:NL:RBNNE:2019:1129

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
7478394
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter bij non-conforme auto verkocht aan Duitse consument

In deze zaak vordert een Duitse consument, eiser, in kort geding de terugbetaling van de koopsom van een auto en de terugname van de auto door de verkoper, een Nederlandse besloten vennootschap (BV). De consument heeft de auto gekocht van de BV, maar stelt dat de auto non-conform is, omdat de werkelijke kilometerstand aanzienlijk hoger is dan de adverteerde kilometerstand. De zaak draait om de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is, welk recht van toepassing is en wie de verkoper is: de BV of haar in Duitsland woonachtige bestuurder. De kantonrechter oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de BV statutair is gevestigd in Nederland. De kantonrechter concludeert dat de consument redelijkerwijs heeft kunnen aannemen dat hij de auto van de BV kocht, en niet van de bestuurder in privé. De vordering van de consument wordt toegewezen, waarbij de BV wordt veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom en terugname van de auto. De proceskosten worden ook aan de BV opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
Zaak-/rolnummer: 7478394 / VV EXPL 19-5
Vonnis van de kantonrechter van 11 maart 2019
in het kort geding van
[eiser], geboren op [geboortedatum eiser] te [woonplaats] ,
wonende in Duitsland ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.J. Wagemans te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap
[NL BV],
gevestigd te 7891 GV [plaats Drenthe] , [weg A] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [NL BV] ,
gemachtigde: mr. S. Looden te Assen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eiser] , bij de rechtbank binnengekomen op 21 januari 2019, met producties, genummerd 1 t/m 13;
- de door [NL BV] overgelegde producties, genummerd 14 t/m 17, bij de rechtbank binnengekomen op 4 februari 2019;
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2019 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt naast de toelichtingen die (de gemachtigde van) [NL BV] op schrift heeft gezet in haar overgelegde pleitnota;
- de door [NL BV] overgelegde producties, genummerd 18 t/m 24, bij de rechtbank binnengekomen op 11 februari 2019;
- de akte bewijs van [eiser] met producties, genummerd 25 t/m 32, bij de rechtbank binnengekomen op 12 februari 2019;
- de akte uitlating bewijsmiddelen van [NL BV] , bij de rechtbank binnengekomen op 19 februari 2019;
- de akte (uitlating) van [eiser] , bij de rechtbank binnengekomen op 19 februari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[NL BV] is een bedrijf dat zich (onder andere) bezighoudt met de im- en export van machines, trucks, trailers en andere transportmiddelen. [NL BV] is feitelijk gevestigd aan de [weg A] in [plaats Drenthe] . De heer [directeur] (hierna: [directeur] ) is - via [NL BV] International Holding B.V. - enig bestuurder en aandeelhouder van [NL BV] . [directeur] woont sinds 2016 in [woonplaats directeur] , Duitsland.
2.2.
Op 11 februari 2018 is [NL BV] bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) geregistreerd als kentekenhouder van een grijze BMW (525D) personenauto uit 2011 met kenteken [kenteken] (hierna te noemen: de auto).
2.3.
[NL BV] heeft de auto op 11 februari 2018 voor € 11.500,- doorverkocht en gefactureerd aan [directeur] . Op de factuur wordt het faxnummer van [NL BV] vermeld, te weten " +31(0 [....] " en het e-mailadres "info@ [bedrijf N] .com ". [directeur] heeft het gefactureerde bedrag op 12 februari 2018 aan [NL BV] overgemaakt.
De auto heeft een Duits kenteken (" [kenteken] ") op naam van [directeur] gekregen. Omdat het RDW export niet registreert, is de auto daar op naam van [NL BV] blijven staan.
2.4.
Op of omstreeks 5 maart 2018 is de auto onder de naam " [bedrijf N] " geadverteerd (in de Duitse taal) op de Duitse website '
https://suchen.mobile.de'. De advertentie, waarin een foto van de auto met Duits nummerbord wordt getoond voor een bedrijfspand, vermeldt een kilometerstand van 174.900 kilometer.
In de advertentie wordt het adres " [strasse] [Duitse plaats M] " in Duitsland genoemd, het emailadres "info@ [bedrijf N] .com " en een Nederlands telefoonnummer.
De website “ [bedrijf N] .com" vermeldt datzelfde adres en telefoonnummer, alsmede een Nederlands 06-nummer en een faxnummer dat gelijk is aan het faxnummer dat op de hiervoor genoemde factuur van [NL BV] staat.
2.5.
[eiser] , die in Duitsland woont, heeft na het lezen van de advertentie contact met de adverteerder opgenomen. Hij heeft de auto op 9 maart 2018 samen met zijn partner, mevrouw [partner eiser] , bezichtigd en een proefrit gemaakt. Na die proefrit heeft [eiser] de auto voor een bedrag van € 12.000,- gekocht. De verkoper heeft de koopovereenkomst op schrift gesteld. Dat is gebeurd in het Nederlands, op een bon met onderaan een nummer en de voorbedrukte Nederlandse tekst:
"Wilt u bij reclamatie of omruiling deze koopbon meebrengen."
Daarboven staat (handgeschreven):
"Gekocht zoals gezien !
Geen Garantie !
Tellerstand is de afgelezen stand !"
2.6.
[eiser] heeft een bedrag van € 1.000,- contant aanbetaald en de auto op een later tijdstip aan de [weg A] in [plaats Drenthe] opgehaald. Hij heeft daar het restantbedrag van € 11.000,- eveneens contant voldaan en € 85,00 voor een tijdelijke Internationale Motorrijtuigenverzekering die de verkoper na de koop bij ASR Schadezekeringen NV in Utrecht voor hem heeft afgesloten. Als bewijs voor zijn betaling is aan [eiser] een tweede (voorbedrukte) bon verstrekt.
2.7.
Op de bonnen die [eiser] heeft gekregen, heeft de verkoper een stempel gezet met het logo en de naam van ' [HH] ' en de tekst:
"Approved by quality control". [HH] is de naam van een vennootschap onder firma die gevestigd is geweest op het adres [weg A] [plaats Drenthe] en in 2012 failliet is verklaard.
2.8.
[eiser] heeft kort na verkrijging van de auto meerdere gebreken ervaren. De garage waar hij de auto heeft laten controleren, heeft geconcludeerd dat de problemen zijn ontstaan door een aanzienlijk aantal gereden kilometers en dat de in de advertentie aangegeven kilometerstand niet kan kloppen en vele malen hoger moet zijn. Door de BMW Groep is vervolgens vastgesteld dat de auto op 15 april 2016 reeds 324.287 kilometer had gereden.
De RDW heeft [eiser] op 28 mei 2018 informatie verstrekt betreffende het kenteken van de auto. Daarin wordt [NL BV] als laatste kentekenhouder vermeld. Bij de opmerkingen staat dat het kenteken sinds 11 februari 2018 niet meer geldig is.
[eiser] heeft in de periode van 9 maart 2018 tot en met 10 juli 2018 € 1.169,15 aan onderhouds- en herstelkosten gemaakt.
2.9.
Bij aangetekende brief van 27 juli 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] [NL BV] over de kilometerstand en de gebreken van de auto aangeschreven en de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden wegens non-conformiteit. Subsidiair heeft [eiser] een beroep gedaan op vernietiging omdat volgens hem sprake is van bedrog dan wel dwaling. De gemachtigde schrijft in zijn brief dat [eiser] de overeenkomst is aangegaan met [directeur] , althans [NL BV] en dat sprake is van een professionele verkoper.
Een reactie van [NL BV] op deze brief is uitgebleven.
2.10.
[eiser] heeft op 20 september 2018 bij de kamer van kantonzaken van deze rechtbank een bodemprocedure tegen [NL BV] aanhangig gemaakt. Deze procedure is geregistreerd onder zaaknummer 7237453 / CV EXPL 18-5569. [NL BV] heeft in incident gevorderd dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart om van de vordering van [eiser] kennis te nemen, stellende dat niet zij maar [directeur] de auto aan [eiser] heeft verkocht. De kantonrechter heeft [NL BV] bij vonnis in incident van 8 januari 2019 niet-ontvankelijk verklaard. In de hoofdzaak is nog geen beslissing gegeven.
2.11.
Op 15 november 2018 is door de heer [G] van BMW Service vastgesteld - onder meer - dat de achteras van de auto vernieuwd moet worden en dat er meerdere fouten zijn met betrekking tot het softwaregeheugen van de auto. Eind december 2018 heeft [eiser] een melding op een display gekregen, onder andere inhoudende dat de aandrijfkracht niet beschikbaar was en dat de remblokken achter snel gewisseld moeten worden.
2.10.
[NL BV] heeft tot op heden geweigerd om de auto (terug) in ontvangst te nemen en aan [eiser] een bedrag van € 12.000,- (terug) te betalen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, [NL BV] veroordeelt:
a. om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis, althans een in goede justitie te bepalen termijn, aan [eiser] te betalen een bedrag van € 12.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2018 tot aan de dag van volledige betaling;
b. om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis, althans een in goede justitie te bepalen termijn, in ontvangst te nemen de (ten processe bedoelde) auto en te doen al hetgeen daartoe nodig dan wel bevorderlijk is en/of zal zijn en (naar de kantonrechter begrijpt:) na te laten wat daartoe niet nodig dan wel bevorderlijk is en/of zal zijn, een en ander in de meest ruime zin van het woord, dit op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [NL BV] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 12.000,-;
c. in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag - kort samengevat - dat de auto vanwege de grote afwijking in kilometerstand en gebreken niet aan de koopovereenkomst beantwoordt die hij volgens hem met [NL BV] heeft gesloten. Dit rechtvaardigt aldus [eiser] de richting [NL BV] ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding. [eiser] stelt dat sprake is van een consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 BW, waarbij [NL BV] als professionele verkoper dient te worden aangemerkt. Hij betoogt dat " [bedrijf N] " direct gelieerd is aan [NL BV] en meent dat er met het registreren van de auto op naam van zowel [NL BV] als [directeur] een constructie is bedacht die het voor een koper (bijna) onmogelijk maakt om bij eventuele gebreken de contractuele wederpartij te kunnen achterhalen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat aannemelijk is dat de bodemrechter de ontbinding in de bodemprocedure, die reeds door hem aanhangig is gemaakt, zal uitspreken ten gevolge waarvan [eiser] de auto zal dienen te retourneren aan [NL BV] en [NL BV] verplicht is tot terugbetaling van de koopprijs van € 12.000,-.
[eiser] stelt een spoedeisend belang te hebben bij de in kort geding gevorderde voorzieningen omdat hij een auto nodig heeft voor zijn werk, de onderhavige auto steeds meer ernstige en gevaarlijke gebreken begint te vertonen die op korte termijn hoge herstelkosten met zich mee gaan brengen en zolang hij de auto onder zich heeft, een zorgplicht op hem rust.
3.3.
[NL BV] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Zij betwist partij te zijn geweest bij de koopovereenkomst met [eiser] . Volgens [NL BV] is namelijk [directeur] in persoon, als voormalige eigenaar van de auto, de verkoper geweest. [NL BV] voert aan dat haar bedrijfsvoering is gericht op verkoop aan bedrijven die zware bedrijfswagens trucks en kranen gebruiken en dat zij zich niet bezig houdt met verkoop van personenauto's aan particulieren. Zij stelt dat [directeur] de auto via haar heeft gekocht aangezien hij deze als in Duitsland wonende particulier zelf niet zomaar met een vrijwaring voor de verkoper kan importeren en dat hij kort daarna heeft besloten om deze weer van de hand te doen omdat bleek dat zijn kinderen niet goed achterin konden zitten. [directeur] heeft voor de advertentie gebruik gemaakt van het account van een bekende, " [I] " ( [....] , ktr.), die eigenaar is van " [bedrijf N] ", daar dit hem anders € 25,- voor twee weken had gekost. " [bedrijf N] " helpt [NL BV] en verschillende andere handelaren bij de verkoop van vrachtwagens en machines omdat [directeur] geen Duits spreekt en " [I] " wel. [directeur] heeft met [eiser] afgesproken dat de auto later in [plaats Drenthe] zou worden opgehaald aangezien hij van daaruit makkelijker een andere auto voor zichzelf kon regelen.
[NL BV] stelt verder dat op de koopovereenkomst met [eiser] Duits recht van toepassing is en dat de kantonrechter onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen omdat hier sprake is van een transactie tussen twee particulieren uit Duitsland waarbij de verkoop en levering in Duitsland heeft plaatsgevonden. Zij wijst er op dat " [bedrijf N] " in de advertentie als verkoper staat vermeld en dat de verkooplocatie dus [Duitse plaats M] is.
Tot slot voert [NL BV] aan dat deze zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding.
3.4.
De kantonrechter zal hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil op de (verdere) standpunten van partijen ingaan.

4.De beoordeling

Omtrent de bevoegdheid van de kantonrechter
4.1.
Blijkens het door [eiser] overgelegde uittreksel van de kamer van koophandel is [NL BV] statutair gevestigd in [plaats Drenthe] . Dat betekent dat de kantonrechter op grond van artikel 2 jo. artikel 99 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 4, eerste lid, en artikel 18, eerste lid, van de (herschikte) EEX-verordening (van 12 december 2012, nummer 1215/2012) bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen en daarop te beslissen. Of [NL BV] te gelden heeft als verkopende partij is - zoals de bodemrechter heeft geoordeeld - een inhoudelijk te beoordelen vraag en daarom, anders dan zij bepleit, voor de bevoegdheid van de kantonrechter als zodanig niet relevant.
4.2.
[eiser] heeft genoegzaam onderbouwd een spoedeisend belang in deze kwestie te hebben. Dat de auto nog gebruikt wordt en dat er al een vergevorderde bodemprocedure aanhangig is die volgens [NL BV] best afgewacht kan worden, maakt dit naar het oordeel van de kantonrechter niet anders. Niet weersproken is dat [eiser] een auto nodig heeft voor zijn werk en dat de onderhavige auto dusdanige gebreken heeft of begint te vertonen dat op korte termijn hoge herstelkosten worden verwacht.
[eiser] heeft daarom belang bij de gevraagde voorlopige voorzieningen.
Omtrent het toepasselijk recht
4.3.
Partijen twisten erover welk recht van toepassing zou zijn indien de gestelde koopovereenkomst tussen [eiser] en [NL BV] zou bestaan. Van een (impliciete) rechtskeuze door partijen is niet gebleken. Op grond van artikel 4 van de EG-Verordening met nummer 593/2008 van 17 juni 2008 (Rome I) geldt in dat geval als hoofdregel dat het Nederlands recht op de overeenkomst van toepassing is, nu het gaat om de verkoop van een roerende zaak en [NL BV] als de (hypothetisch) verkopende partij haar gewone vestigingsplaats in Nederland heeft. Aangezien een overeenkomst tussen (de besloten vennootschap) [NL BV] en [eiser] kwalificeert als een consumentenkoop, biedt artikel 6 Rome I echter wel aanknopingspunten voor de stelling van [NL BV] dat in dit geval toch Duits recht van toepassing is. [NL BV] heeft dan immers als bedrijf commerciële activiteiten ontplooit in Duitsland, althans een advertentie geplaatst die gericht is op de Duits markt.
Aangezien beide landen de Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen hebben geïmplementeerd, maakt het voor de beoordeling van de zaak in dit geval uiteindelijk echter geen verschil of Nederlands dan wel Duits recht geldt.
Omtrent de vordering
4.4.
Nu [NL BV] nog in de gelegenheid is geweest om op [eiser] akte van 12 februari 2019 te reageren en dat ook heeft gedaan, zal deze in haar geheel bij de beoordeling worden betrokken. Op hetgeen [eiser] in zijn laatste akte stelt wordt slechts acht geslagen voor zover het een reactie op de akte van [NL BV] betreft of reeds onderwerp van debat is geweest.
4.5.
Vaststaat dat op 9 maart 2018 een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de auto en dat [eiser] daarbij heeft gehandeld als particulier. In geschil is echter of [NL BV] dan wel haar (middellijk) bestuurder/enig aandeelhouder [directeur] in privé de auto aan [eiser] heeft verkocht.
Vraag is of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiser] in de gegeven omstandigheden [NL BV] als verkoper mocht beschouwen. Dat zal moeten worden beoordeeld op basis van de omstandigheden van het geval die zich hebben voorgedaan. Wie op het moment van de koop eigenaar van de auto was, is daarbij niet van doorslaggevende betekenis.
4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat het voor een particuliere koper relevant is of hij zaken doet met een bedrijf of met een andere particulier. In het eerste geval geniet hij (dwingendrechtelijk) consumentenrechtsbescherming, in het laatste geval niet. Indien hierover mogelijk verwarring kan rijzen, ligt het op de weg van de verkoper om de potentiële koper mee te delen in welke hoedanigheid hij handelt.
[NL BV] heeft voldoende onderbouwd dat de auto op het moment van verkoop aan [eiser] eigendom was van [directeur] . Gesteld noch gebleken is echter dat dit toen voor [eiser] kenbaar was en (belangrijker nog) dat tegen [eiser] is gezegd dat de auto door [directeur] privé werd verkocht. Ook in de advertentie, de koopovereenkomst en de kwitantie wordt niet vermeld dat [directeur] de verkoper is. Dat hierover onduidelijk kon ontstaan blijkt reeds uit het feit dat [NL BV] er zelf op wijst dat " [bedrijf N] " in de advertentie als verkopende partij is vermeld.
4.7.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [eiser] in dit geval redelijkerwijs heeft kunnen aannemen dat hij de auto kocht van een Nederlands bedrijf dat was gevestigd aan de [weg A] in [plaats Drenthe] en niet van een in Duitsland woonachtige particulier. Dit is ook het geval indien de auto - zoals [NL BV] stelt - is bezichtigd en verkocht op het terrein van " [bedrijf N] " in [Duitse plaats M] . De kantonrechter betrekt daarbij dat:
- de advertentie voor de auto is geplaatst onder een handelsnaam, te weten " [bedrijf N] " en dat onder die naam ook andere voertuigen (van [NL BV] ) worden aangeboden;
- in de advertentie niet staat dat het om een particuliere verkoop gaat;
- de advertentie een foto van de auto toont voor een bedrijfspand en dat pand (naar genoegzaam is gebleken) is gelegen tegenover het bedrijfspand van [NL BV] in [plaats Drenthe] ;
- de advertentie een adres van " [bedrijf N] " in [Duitse plaats M] Duitsland vermeldt, maar een Nederlands telefoonnummer met een kengetal in de regio [plaats Drenthe] ;
- partijen weliswaar twisten over waar de bezichtiging en koop hebben plaatsgevonden en dit beide onderbouwen met schriftelijke verklaringen van derden (volgens de partner van [eiser] , mevrouw [partner eiser] , was dat in [plaats Drenthe] en volgens [I] in [Duitse plaats M] ), maar het er over eens zijn dat dit op een bedrijfsterrein en niet bij een woning (van [directeur] ) is geweest;
- de verkoper een tijdelijke verzekering voor [eiser] heeft geregeld bij een (Nederlandse) verzekeringsmaatschappij;
- [eiser] een aanbetaling heeft gedaan en de auto later heeft opgehaald en overgedragen heeft gekregen bij het bedrijfspand van [NL BV] in [plaats Drenthe] ;
- zowel de koopovereenkomst als de kwitantie die [eiser] na betaling van de resterende koopsom heeft ontvangen in het Nederlands op schrift zijn gesteld.
Daar komt bij dat die koopovereenkomst en kwitantie zijn vastgelegd op een voorbedrukte bon met een Nederlandse tekst over wat te doen bij reclamaties en omruilingen. Ook dit vestigt de indruk dat een overeenkomst wordt gesloten met (een vertegenwoordiger van) een Nederlands bedrijf. Temeer nu op beide bonnen een kwaliteitsstempel is gezet met het logo van een (in 2012 gefailleerd) bedrijf. Een bedrijf dat net als [NL BV] gevestigd is (geweest) aan de [weg A] in [plaats Drenthe] en waarvan [NL BV] , aldus haar toelichting ter zitting, zes stempels heeft overgenomen voor het geval er een klant is die een bonnetje met een stempel moet hebben voor iets.
[NL BV] heeft nog aangevoerd dat [directeur] aan [eiser] een foto van zijn bankpas met het nummer van zijn privé bankrekening heeft gegeven zodat hij daarop het resterende deel van de koopsom kon overmaken. Daargelaten dat [eiser] dit ontkent en dat [NL BV] in dit kort geding een andere lezing geeft over de afgesproken betalingswijze dan in de bodemzaak, acht de kantonrechter dit in het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden onvoldoende om te oordelen dat [eiser] zich redelijkerwijs heeft moeten realiseren dat hij zaken deed met de particulier [directeur] .
4.8.
[NL BV] heeft er op gewezen dat zij nergens wordt vermeld als verkopende partij en dat " [bedrijf N] " in de advertentie als verkoper wordt genoemd. Dit verweer zou relevant zijn indien " [bedrijf N] ", zoals [NL BV] in haar conclusie van antwoord in de bodemzaak nog stelde, een ander bedrijf van [directeur] is. Althans, als hij dat bedrijf als natuurlijk persoon exploiteert. In kort geding heeft [NL BV] dit standpunt echter verlaten en het tegenovergesteld betoogd, namelijk dat " [bedrijf N] " geen eigendom is van [directeur] maar van een bevriende Duitse zakenrelatie van [NL BV] , [I] . [NL BV] schept hiermee op z’n minst genomen verwarring over wie of wat " [bedrijf N] " is en welke juridische entiteit achter die naam schuil gaat. Dit klemt temeer nu [I] verklaart dat hij voertuigen en machines
"für [bedrijf N]" aanbiedt en uit de overgelegde advertentie, de factuur die [NL BV] aan [directeur] heeft gestuurd, het uittreksel van de inschrijving van [NL BV] bij de kamer van koophandel en de website van " [bedrijf N] " blijkt dat het e-mailadres ” info@ [bedrijf N] .com ” en het (Nederlandse) faxnummer van “ [bedrijf N] ” (ook) het e-mailadres en faxnummer van [NL BV] zijn. Een en ander wekt de indruk dat " [bedrijf N] " een handelsnaam is die [NL BV] gebruikt om (in Duitsland) zaken te doen en biedt steun aan de stelling van [eiser] dat hij redelijkerwijs heeft mogen concluderen dat de Nederlandse rechtspersoon [NL BV] , op wier vestigingsadres hij de auto heeft opgehaald, zijn contractspartij was.
De kantonrechter is van oordeel dat de onduidelijkheid over de persoon van de verkoper in de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van [NL BV] behoort te komen en dat [eiser] [NL BV] in rechte als verkopende partij kan aanspreken voor non-conformiteit van de auto. Het is aan [NL BV] en (haar bestuurder/enig aandeelhouder) [directeur] om dit verder in hun onderlinge verhouding te regelen.
4.9.
[NL BV] heeft niet betwist dat het daadwerkelijk aantal gereden kilometers op het moment van de koop fors hoger was dan de opgegeven kilometerstand (meer dan 324.287 km in plaats van 174.900 km), dat [eiser] geen reden had om aan de juistheid van de opgegeven stand te twijfelen, dat de auto daarmee niet voldoet aan hetgeen [eiser] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten en dat dit een (volledige) ontbinding van die overeenkomst rechtvaardigt. Dat betekent dat de vorderingen van [eiser] voor toewijzing gereed liggen.
4.10.
De kantonrechter acht voldoende aannemelijk dat de rechter in de bodemzaak tot hetzelfde oordeel zal komen. De vorderingen zullen daarom worden toegewezen. Tegen de gevorderde termijnen, de wettelijke rente en de dwangsom(men) heeft [NL BV] geen zelfstandige verweren gevoerd. Ook deze vorderingen zal de kantonrechter toewijzen, met dien verstande dat [NL BV] 48 uur zal worden gegeven om aan de veroordelingen te voldoen.
4.11.
[NL BV] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten die [NL BV] aan [eiser] moet vergoeden worden vastgesteld op € 231,- aan griffierecht en € 720,- (conform het liquidatietarief) aan salaris gemachtigde, in totaal € 951,-.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [NL BV] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 12.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juli 2018 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [NL BV] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis in ontvangst te nemen de onder 2.2 van dit vonnis genoemde auto en te doen al hetgeen daartoe nodig dan wel bevorderlijk is en/of zal zijn en na te laten wat daartoe niet nodig dan wel bevorderlijk is en/of zal zijn, een en ander in de meest ruime zin van het woord, dit op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [NL BV] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 12.000,-;
5.3.
veroordeelt [NL BV] tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 951,-;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op
11 maart 2019.
c559/MS