ECLI:NL:RBNNE:2019:1097

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
C/18/190079 / FA RK 19-398
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling omgangs- en informatieregeling na eerdere afwijzing

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een man die om een omgangsregeling met zijn kinderen vroeg. De man had eerder, in 2015, een verzoek tot omgang en informatie afgewezen gekregen, omdat de rechtbank oordeelde dat omgang niet veilig was voor de kinderen en de vrouw. De man heeft sindsdien geen contact meer gehad met zijn kinderen en verzoekt nu om een omgangsregeling van een dagdeel per zes weken en om informatie over de kinderen van de vrouw. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de omstandigheden niet zijn veranderd en dat de man nog steeds een gevaar vormt voor haar en de kinderen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, inclusief de eerdere beschikking van 2015 en de psychiatrische problemen van de man. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe feiten zijn die een herbeoordeling van de eerdere beslissing rechtvaardigen. De rechtbank wijst de verzoeken van de man af, omdat het gevaar voor de veiligheid van de vrouw en de kinderen nog steeds aanwezig is. De rechtbank wijst ook het zelfstandige verzoek van de vrouw af, omdat de man het recht heeft om wijziging te verzoeken van rechterlijke beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/190079 / FA RK 19-398
beschikking van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2019
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats 1],
en die hierna "de man" wordt genoemd,
advocaat: mr. H. de Jong, die kantoor houdt in Burgum,
en
[verweerster],
die woont op een voor de man geheim gehouden adres,
en die hierna "de vrouw" wordt genoemd,
advocaat: mr. H.A. Jeuring, die kantoor houdt in Zuidhorn .

1.De procedure

1.1.
De procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de man dat de rechtbank op 6 februari 2019 heeft ontvangen. Op 13 maart 2019 heeft de rechtbank een verweerschrift van de vrouw ontvangen.
1.2.
Op 15 maart 2019 heeft de rechtbank de zaak ter zitting achter gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn de man, de vrouw, de advocaten van partijen en de heer [naam] en mevrouw [naam], die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad") vertegenwoordigen.
1.3.
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de zitting gesproken met de minderjarige dochter van partijen, [minderjarige 1].

2.De feiten

2.1.
De rechtbank kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de navolgende feiten.
2.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben met elkaar samengewoond. Uit hun relatie is op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats]
[minderjarige 1], geboren en op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats]
[minderjarige 2].
2.3.
De man heeft beide kinderen erkend.
2.4.
De vrouw heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2].
2.5.
Bij beschikking van 6 december 2011 heeft deze rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige 1] beëindigd en is de vrouw met uitsluiting van de man belast met het gezag over [minderjarige 1]. In het tegen deze beslissing gerichte hoger beroep van de man, heeft het toenmalige gerechtshof Leeuwarden een eindbeschikking gegeven op 12 juli 2012. Het hof heeft in de beroepen beschikking overwogen, voor zover hier van belang:
Het vertrouwen van partijen in elkaar ontbreekt volledig. Partijen communiceren niet met elkaar en gelet op hetgeen in het verleden is gebeurd acht de vrouw het volstrekt ondenkbaar dat zij in de toekomst wel met elkaar zouden kunnen communiceren. De vrouw en de kinderen wonen op een voor de man geheim adres in Nederland. Duidelijk is dat de vrouw zeer bang is voor de man en dat zij daarvoor, gezien de ernstige incidenten die zich in het verleden tussen haar en de man hebben voorgedaan, goede gronden heeft.
Het hof overweegt daartoe dat tot de stukken behoort een strafvonnis van 22 december 2011 van de rechtbank Groningen waarbij de man is veroordeeld wegens mishandeling en poging tot zware mishandeling van de vrouw door haar meermalen te slaan en te schoppen. Er is komen vast te staan dat de man de vrouw eenmaal zelfs onder de ogen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft geschopt en geslagen. In dit vonnis wordt onder meer overwogen dat de man blijkens psychiatrische en psychologische onderzoeksrapportage, tijdens de hem ten laste gelegde delicten, leed aan een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de vorm van een waarschijnlijk rand-psychotische toestandsbeeld en afhankelijkheid van cannabis. Daarnaast is de man volgens genoemde onderzoeksrapportage, zo wordt in het vonnis overwogen, lijdende aan een gebrekkig ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline kenmerken. Daarbij wordt aangegeven dat indien de man niet wordt behandeld, de kans op nieuw grensoverschrijdend gedrag duidelijk aanwezig is. Aangezien de man van dit vonnis niet in beroep is gekomen staat dit een en ander rechtens vast. Het hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de constateringen in het vonnis te twijfelen.
2.6.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
2.7.
De man is vanwege de strafbare feiten waar het hof naar verwijst, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 220 dagen. Na zijn detentie is de man voortdurend opgenomen geweest in een psychiatrische kliniek(en) op grond van een daartoe strekkende rechterlijke machtiging. Sinds 28 februari 2019 woont de man, indien en voor zover hij zich houdt aan de daarvoor gestelde voorwaarden, begeleid zelfstandig in een woonvorm in [woonplaats 1].
2.8.
De rechtbank heeft op 25 februari 2015 een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling gegeven. De verlening van de machtiging wordt gebaseerd op een geneeskundige verklaring, waarover de rechtbank in die beschikking overweegt, voor zover hier van belang:
Bij betrokkene is de stoornis van de geestvermogens meer aanwezig dan afwezig. De psychose is chronisch. Het ontbeert betrokkene aan ziektebesef- en inzicht. Hij vertoont een heftig dreigend en agressieve houding tegenover derden. Betrokkene verkeert in een waantoestand en meent dat zijn buren terroristen zijn, de hulpverleners pedofielen en dat agenten bij hem in huis inbreken. Hij veroorzaakt onrust in de buurt en experimenteert met brandstichting. Op straat heeft betrokkene ongevraagd foto's van derden gemaakt.
2.9.
De man heeft vanaf zijn detentie geen contact meer met zijn kinderen gehad en over hen ook geen informatie ontvangen.
2.10.
De man heeft op 23 juli 2015 een verzoekschrift bij deze rechtbank ingediend, waarin hij de rechtbank verzoekt een omgangsregeling vast te stellen en te bepalen dat de vrouw bepaalde informatie over de kinderen aan hem moet verstrekken. Bij beschikking van 16 december 2015 heeft deze rechtbank die verzoeken afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, voor zover hier van belang:
Op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden in combinatie met de gebeurtenissen in het verleden komt de rechtbank tot het oordeel dat het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en de kinderen moet worden afgewezen. De opstelling en handelwijze van de man, die uit het vorenstaande blijken, dragen die conclusie. Voor de kinderen is omgang niet veilig met een man die hun moeder diskwalificeert, die geen met de werkelijkheid kloppend beeld heeft van de mishandeling die hij gepleegd heeft en die geen hulpverlening heeft gehad nadat hij gediagnostiseerd is met een psychiatrische stoornis. De kinderen hebben het nodige meegekregen van wat er in het verleden is gebeurd. De kinderen zijn door die traumatische ervaringen erg belast. Beide kinderen zijn in therapie of in therapie geweest. Nog steeds zijn de kinderen doodsbang voor de man. Dat geldt ook voor de vrouw. In zo'n situatie is geen plaats voor omgang. Het zal ontwrichtend werken, hetgeen niet in het belang van de kinderen is. Pas als de man zich succesvol heeft laten behandelen voor zijn stoornis kan dat anders zijn.
Voor wat betreft het verzoek tot het opleggen van een informatieplicht volgt de rechtbank de vrouw in haar stelling dat zij niet weet wat de man met die informatie zal doen, gelet op zijn uitingen op facebook. Niet bepaald onaannemelijk is het dat de man die informatie op facebook zal delen. Dat is niet in het belang van de kinderen. De rechtbank zal het verzoek om die reden afwijzen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De man verzoekt de rechtbank, verkort weergegeven, om een omgangsregeling vast te stellen die inhoudt dat de man de kinderen een dagdeel per zes weken omgang met de kinderen heeft en te bepalen dat de vrouw eens in de drie maanden informatie verstrekt aan de man over de schoolprestaties, de gezondheid van beide kinderen en over alles wat verder van belang is in het leven van de kinderen. De man verzoekt de rechtbank om ook te bepalen dat de vrouw zo nu en dan foto's van de kinderen, waaronder schoolfoto's, aan hem toezendt. Daartoe stelt de man, samengevat weergegeven, dat hij geen enkel contact meer heeft met zijn kinderen en ook geen enkele informatie over hen krijgt, terwijl hij wel recht heeft op omgang en informatie. De man stelt dat hij begrijpt dat, gelet op wat er in de afgelopen jaren is voorgevallen, het contact moet worden hersteld en de omgangsregeling voorzichtig moet worden opgebouwd.
3.2.
De vrouw voert een verweer dat strekt tot afwijzing van de verzoeken. Daartoe heeft de vrouw aangevoerd, samengevat weergegeven, dat de feiten en omstandigheden zich na het afwijzen van het verzoek tot omgang en informatie in 2015 niet hebben gewijzigd. De vrouw stelt dat de man nog steeds een gevaar is voor haar en de kinderen en wijst in dit verband naar "printscreens" van berichten die de man op zijn Facebookpagina heeft geplaatst. Ook wijst de vrouw op foto's van brieven en de beschikking van de rechtbank van 25 februari 2015 waarin onder meer is opgenomen dat er gevaar is dat de man een ander van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. De vrouw stelt dat het recht op omgang aan de man moet worden ontzegd. De vrouw stelt verder dat ook het recht op informatie aan de man moet worden ontzegd, omdat onduidelijk is wat hij met die informatie gaat doen. Als zelfstandig verzoek, verzoekt de vrouw de rechtbank, verkort weergegeven, een met dwangsommen versterkt verbod om procedures aanhangig te maken in het kader van het ouderlijk gezag, hoofdverblijf van de kinderen, omgangsregeling of een informatieplicht. Aan dat verzoek legt de vrouw ten grondslag dat het niet zo kan zijn dat de man te pas en te onpas procedures aanhangig maakt die tot niets zullen leiden en die wel met zich brengen dat de vrouw steeds de nodige kosten moet maken.
3.3.
De Raad heeft de rechtbank geadviseerd, samengevat weergegeven, om de verzoeken van de man af te wijzen, omdat de veiligheid van de kinderen zich tegen toewijzing van die verzoeken verzetten.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van de verzoeken neemt de rechtbank het volgende als uitgangspunt.
4.2.
De man is een niet met het gezag belaste ouder die op grond van de wet recht heeft op omgang met zijn kinderen. Dat recht kan de man alleen worden ontzegd op de in art. 1:377a BW genoemde gronden.
4.3.
Uit de wet volgt verder dat de vrouw die met het gezag is belast, de man, als niet met het gezag belaste ouder, op de hoogte moet stellen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen en dat zij hem moet raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Uit art. 1:377b BW volgt dat dit recht alleen buiten toepassing kan blijven als de rechter oordeelt dat het belang van de kinderen dit met zich brengt.
4.4.
Het voorgaande betekent dat beoordeeld moet worden of een van de in art. 1:377a BW genoemde ontzeggingsgronden zich voordoen en het recht op informatie en consultatie, zoals bedoeld in art. 1:377b BW, gelet op de belangen van de kinderen buiten toepassing moet blijven. De rechtbank heeft die beoordeling gemaakt en dat heeft geleid tot de beslissingen die de rechtbank heeft genomen in de beschikking die op 16 december 2015 is gegeven. De rechtbank heeft in die beschikking het recht op omgang aan de man ontzegt en het recht op informatie- en consultatie is buiten toepassing gelaten.
4.5.
De beschikking van 16 december 2015 kan, net als alle rechterlijke beslissingen over omgang en informatie worden gewijzigd, als na het nemen van de beslissing de omstandigheden zijn gewijzigd of als bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (art. 1:377e BW).
4.6.
De man heeft in zijn verzoekschrift verzuimd te melden dat deze rechtbank bij beschikking van 16 december 2015 het recht op omgang aan de man heeft ontzegd en het recht op informatie en consultatie buiten toepassing heeft gelaten. Hij verzoekt de rechtbank in deze procedure ook niet om de beschikking van 16 december 2015 te
wijzigen, hij verzoekt - als ware het een eerste verzoek - een omgangs- en informatieregeling
vast te stellen.
4.7.
Dit brengt met zich dat door de man geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat na het geven van de beschikking van 16 december 2015 zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan die een hernieuwde beoordeling van het recht op omgang, informatie- en consulatie rechtvaardigt. Evenmin zijn door de man stellingen ingenomen waaruit volgt dat bij het geven van de eerdere beschikking van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Aldus is het verzoek van de man onvoldoende onderbouwd om tot een herbeoordeling van zijn rechten te komen. Dit brengt met zich dat de verzoeken van de man zullen moeten worden afgewezen.
4.8.
De rechtbank ziet gelet op de behandeling ter zitting aanleiding om in dit verband te overwegen dat in dit verband géén sprake is geweest van een verzuim van de advocaat van de man. Ter zitting bleek dat de advocaat van de man niet door zijn cliënt op de hoogte was gesteld van de procedure die in 2015 is gevoerd.
4.9.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de man nog immer kampt met ernstige, chronische, psychiatrische problematiek die met zich brengt dat bij hem ieder besef van realiteit ten aanzien van zijn eigen handelen en de impact daarvan op de vrouw en de kinderen ontbreekt. Veelzeggend zijn de berichten die de man plaatst op sociale media en waarvan printscreens in het geding zijn gebracht. Die berichten zijn volgens de verklaring van de man ter zitting geplaatst in 2018 en 2019. Bij het lezen van die berichten dringt zich het beeld op dat de man een verstoorde waarneming van de realiteit heeft en een preoccupatie heeft met (seksueel) geweld ten aanzien van onder meer de vrouw, haar familie en zijn kinderen.
4.10.
Daargelaten dat dit niet is gesteld, is het voor de rechtbank uit de stukken en de behandeling ter zitting meer dan duidelijk dat van een wijziging van omstandigheden waaruit volgt dat het gevaar voor de veiligheid van de vrouw en de kinderen zich niet meer voordoet - wat voor de rechtbank een absoluut minimumvereiste is om tot een verdere beoordeling te kunnen komen - geen sprake is. Dat gevaar is zodanig dat ook het recht op informatie- en consultatie daarop afstuit. Iedere concrete informatie over de vrouw en de kinderen kan het mogelijk maken dat de man bijvoorbeeld de woonplaats of school van de kinderen kan achterhalen, wat klaarblijkelijk nog steeds een concreet risico met zich brengt voor de vrouw en de kinderen.
4.11.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de verzoeken van de man zal afwijzen.
4.12.
De rechtbank zal ook het zelfstandige verzoek van de vrouw afwijzen. Daarvoor is redengevend dat art. 1:377e BW zich tegen toewijzing daarvan verzet. De man heeft het recht om wijziging te verzoeken van de rechterlijke beslissingen die ten aanzien van omgang- en informatie zijn genomen. Dat recht kan niet worden beperkt op de door de vrouw gewilde wijze.
4.13.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank hierna alle verzoeken afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven te Groningen door mr. B.R. Tromp, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
dinsdag 26 maart 2019in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: mp