1.4.Bij brief van 8 januari 2018 heeft verweerder haar brief van 28 november 2017 gehandhaafd. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat zij geen publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is. Verweerder is niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Economische Zaken, maar een zelfstandige onderneming.
2. Eiseres voert in beroep aan dat uit de Conclusie van Staatsraad Advocaat-Generaal Widdershoven van 23 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2260), in samenhang met de statuten van verweerder en het Jaarverslag 2016, blijkt dat verweerder wel degelijk een bestuursorgaan is als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wob. De overheid financiert verweerder voor ruim 85% en uit de statuten blijkt dat in het aandelenkapitaal van verweerder alleen kan worden deelgenomen door in Nederland gevestigde publiekrechtelijke rechtspersonen en dat overheden het recht hebben om de volledige Raad van Commissarissen aan te bevelen. Omdat verweerder onder de Wob valt zijn haar brieven besluiten in de zin van de Awb, zo stelt eiseres. 3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zij een private onderneming is met publieke aandeelhouders en dat zij niet valt onder de reikwijdte van de Wob. Verweerder is geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a of b, van de Awb. Verweerder is geen rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld en oefent geen publiekrechtelijke bevoegdheden uit. Ook aan de twee cumulatieve eisen die in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) worden genoemd en op grond waarvan organen van privaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekken toch als bestuursorgaan kunnen worden gekwalificeerd, voldoet verweerder niet. Verweerder verstrekt geen geldelijke uitkeringen en geen op geld waardeerbare voorzieningen aan derden, aandeelhouders laten zich niet in met individuele investeringsbeslissingen en in de verhouding tussen Nedmag en verweerder is geen sprake van inzet van overheidsgelden, laat staan van overwegende financiering door bestuursorganen.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of de Wob van toepassing is op verweerder. Daarbij is allereerst van belang of verweerder kan worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb. Indien en voor zover dit niet het geval is, dient te worden beoordeeld of verweerder een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf is, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob.
5. In artikel 1:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder ‘bestuursorgaan’ wordt verstaan: a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder ‘besluit’ verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 8:1 van de Awb bepaalt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wob is deze wet van toepassing op:
Onze Ministers;
de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie;
bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de onder a en b genoemde organen werkzaam zijn;
andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.
In artikel 3, eerste lid, van de Wob is bepaald dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.