ECLI:NL:RBNNE:2019:1044

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
18/158539-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van minderjarige: langdurige seksuele misdrijven door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van drieënhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van een minderjarig meisje, dat tussen de 12 en 16 jaar oud was. De verdachte, geboren in 1957, heeft zijn eigen seksuele behoeften bevredigd zonder rekening te houden met de gevolgen voor het slachtoffer, wat resulteerde in een aanzienlijk leeftijdsverschil van 25 jaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er voorwaarden opgelegd voor ambulante behandeling om de verdachte inzicht te geven in de verwijtbaarheid van zijn handelen. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 21.025,22 heeft vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de lange duur van het misbruik, en de psychische gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn slechte gezondheid en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/158539-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 februari 2019.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bonthuis, advocaat te Joure.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 november 1995 tot en met 10 november 1999 te [pleegplaats], in elk geval in de gemeente Opsterland, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1983), die de leeftijd van twaalf jaren maar (telkens) nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten
echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die die [slachtoffer], hebbende verdachte in voornoemde periode meermalen, althans eenmaal,
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en zodoende die [slachtoffer] (telkens) in de vagina geneukt en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en zodoende die [slachtoffer] (telkens) zogenoemd gevingerd en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en zodoende zich (telkens) zogenoemd door die [slachtoffer] doen en/of laten pijpen en/of
- de vagina en/of borsten en/of billen van die [slachtoffer] aangeraakt/betast en/of
- die [slachtoffer] zogenoemd getongzoend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft begaan in de periode van 11 november 1995 tot en met 10 november 1998. Ten aanzien van de periode waarin de handelingen zijn gepleegd, heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de verklaringen van aangeefster en verdachte weliswaar verschillen over het moment waarop het misbruik is begonnen, maar dat zij beide hebben verklaard over de genoemde periode. De officier van justitie is uitgegaan van een pleegperiode van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 februari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 april 2017, opgenomen op pagina 50 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017030609 d.d. 14 november 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
Nadere bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de ten laste gelegde handelingen zijn gepleegd gedurende een periode van drieënhalf jaar en dat deze zijn geëindigd toen aangeefster 16/17 jaar oud was. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de gehele ten laste gelegde periode wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 11 november 1995 tot en met 10 november 1999 in Nederland, meermalen, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1983), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte in voornoemde periode meermalen,
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en
- de vagina en borsten en billen van die [slachtoffer] betast en
- die [slachtoffer] getongzoend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 42 maanden geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit, de duur van de periode, de frequentie en de hoeveelheid van de handelingen en het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer. Voorts heeft de officier van justitie gelet op de houding van verdachte ter terechtzitting, hierin bestaande dat verdachte niet alle verantwoordelijkheid heeft genomen voor het feit maar de verantwoordelijkheid hiervoor nog steeds voor een deel bij het slachtoffer legt. Om die reden acht de officier van justitie het wenselijk dat met verdachte een delictscenario wordt opgesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een werkstraf van 240 uren, een gevangenisstraf van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee of drie jaren, alsmede oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft gepleegd; verdachte was verliefd op aangeefster en vond bij haar wat hij in zijn huwelijk miste. Voorts moet er rekening mee worden gehouden dat het feit 25 jaar geleden is gepleegd, dat er toen een andere tijdgeest heerste waardoor de opgelegde straffen voor een dergelijk feit minder hoog waren en het taakstrafverbod (art. 22b Sr.) niet van toepassing was. Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte een slechte gezondheid heeft. Daarnaast werkt verdachte al vanaf zijn zestiende jaar bij hetzelfde bedrijf. Door oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal hij zijn baan kwijtraken. Vanwege de opleiding, leeftijd en gezondheid van verdachte is het een reële verwachting dat hij na zijn straf uitgezeten te hebben geen nieuwe baan zal vinden, waardoor hij ook zijn huis zal kwijtraken en de eventueel op te leggen schadevergoeding niet zal kunnen betalen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het reclasseringsrapport, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van drieënhalf jaar veelvuldig schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van een meisje tussen de 12 en 16 jaar. Er was tussen verdachte en het slachtoffer een aanzienlijk leeftijdsverschil van 25 jaren. Verdachte heeft enkel gehandeld om zijn eigen behoeften te bevredigen en heeft zich niet bekommerd over de wil hiertoe van het slachtoffer en de gevolgen die dit voor haar zou hebben.
Met de strafbaarstelling in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht beoogt de wetgever jeugdigen als het slachtoffer te beschermen tegen vergaande seksuele handelingen die een grote inbreuk maken op hun lichamelijke integriteit. Dat in deze zaak van een dergelijke grote en zelfs ernstige en langdurige inbreuk sprake is, is duidelijk.
Verdachte heeft daarbij miskend dat op hem als volwassen man de verantwoordelijkheid rustte om voor de veiligheid van jongeren die bij hem kwamen paardrijden zorg te dragen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de onderbouwing van de schade volgt dat het slachtoffer in de afgelopen jaren, dus vele jaren later, nog altijd de psychische gevolgen van het handelen van verdachte ondervindt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft tevens meegewogen dat uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte destijds in zijn huwelijk onvoldoende in staat was om op een assertieve wijze zijn eigen seksuele behoeftes bespreekbaar te maken, met als gevolg dat hij volwassen eigenschappen toedichtte aan het slachtoffer (inadequate copingstrategie). Tevens was er in die periode bij verdachte mogelijk sprake van een stoornis in de impulsbeheersing, omdat verdachte niet in staat was om zijn verliefde gevoelens voor het slachtoffer aan de kant te schuiven en zijn ratio te laten prevaleren.
Het algemene risico op recidive wordt ingeschat als laag. Uit de risicotaxatie voor daders met seksueel grensoverschrijdend gedrag komt eveneens een laag recidiverisico naar voren.
De reclassering adviseert om een gecombineerde gevangenisstraf op te leggen en om aan het voorwaardelijke deel hiervan als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht (voor de duur van de behandeling) te koppelen alsmede een ambulante behandeling. Een behandeling is noodzakelijk omdat verdachte onvoldoende zijn verantwoordelijkheid als volwassene heeft genomen en het contact met het slachtoffer destijds als gelijkwaardig zag. In dat kader zou het opstellen van een delictscenario waardevol kunnen zijn. Verdachte moet ervan doordrongen worden dat het niet juist is om minderjarige kinderen volwassen eigenschappen toe te dichten en ze als volwassenen te behandelen.
Gelet op de ernst van het feit en de aanzienlijke duur daarvan, is de rechtbank - nog geheel afgezien van het wettelijk verbod om in een dergelijk zaak enkel een werkstraf op te leggen-van oordeel dat als straf slechts een gevangenisstraf in aanmerking komt. Ten aanzien van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank, naast het voornoemde reclasseringsadvies, rekening gehouden met de vaststelling dat de feiten meer dan 20 jaar geleden hebben plaatsgevonden, de leeftijd van verdachte en zijn slechte gezondheid. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte een volledige bekentenis heeft afgelegd en op deze wijze zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding om een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen, waarbij de ambulante behandeling ertoe dient verdachte inzicht te geven in de verwijtbaarheid van zijn handelen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.025,22 ter vergoeding van materiële schade en € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering is onder meer onderbouwd met verwijzing naar de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven waarbij aansluiting is gezocht bij letselcategorie 5.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van deze vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman gelet op de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven en bepleit dat categorie 3 het meeste in aanmerking komt, zodat een bedrag van € 5.000,00 kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij letselcategorie 5 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven: een zedenmisdrijf met seksueel binnendringen onder verzwarende omstandigheden. De verzwarende omstandigheden bestaan uit het stelselmatig plegen gedurende een zeer lange periode. Uit de bewezenverklaring volgt dat verdachte zich gedurende een zeer lange periode, te weten drieënhalve jaren, stelselmatig schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen.
De rechtbank zal de vordering dan ook geheel toewijzen tot een bedrag van € 21.025,22. Voornoemd bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 1999 voor de immateriële schade van € 20.000,00 en vanaf 1 januari 2008 voor de materiële schade van € 1.025,22.
Nu hiermee de aansprakelijkheid vast staat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen zeven dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden;
2. dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek van GGZ Friesland of een soortgelijke instelling, door de reclassering te bepalen, en op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de instelling geeft voor de behandeling.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
21.025,22(zegge: eenentwintigduizend vijfentwintig euro en tweeëntwintig eurocent). Voornoemd bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2008 voor wat betreft de materiële schade van € 1.025,22 en vanaf 10 november 1999 voor wat betreft de immateriële schade van € 20.000,00.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 21.025,22 (zegge: eenentwintigduizend vijfentwintig euro en tweeëntwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 140 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.025,22 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat het te betalen bedrag van € 1.025,22 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2008 en het te betalen bedrag van € 20.000,00 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 1999.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 maart 2019.