ECLI:NL:RBNNE:2019:1010

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
18/830184-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in Ter Apel met voorwaardelijk opzet

Op 26 augustus 2018 vond er een steekincident plaats in de PI Ter Apel, waarbij de verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, het slachtoffer in de hals heeft gestoken met een scherp voorwerp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op dat moment opzettelijk handelde, met voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte is op 28 februari 2019 ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Gijsen. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. A. van 't Oever-Grootkarzijn. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, en heeft geconcludeerd dat de verdachte de dader is. De rechtbank heeft de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen verklaard, maar niet de voorbedachte raad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 1.227,12, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830184-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te PI Vught - Nieuw Vosseveld 2 LAA.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 februari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R. Gijsen, advocaat te Maastricht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van 't Oever-Grootkarzijn.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na aanvulling van de tenlastelegging op grond van artikel 314a Wetboek van Strafvordering (WvSv), ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 26 augustus 2018 in Ter Apel, gemeente Westerwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, op die [slachtoffer] is afgesprongen/gegaan en/of (vervolgens) met een
scherp en/of puntig en/of gekarteld voorwerp die [slachtoffer] bij de
keel/hals/nek heeft gestoken en/of gesneden, althans geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 augustus 2018 in Ter Apel, gemeente Westerwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, op die [slachtoffer] is afgesprongen/gegaan en/of (vervolgens) met een
scherp en/of puntig en/of gekarteld voorwerp die [slachtoffer] bij de
keel/hals/nek heeft gestoken en/of gesneden, althans geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 26 augustus 2018 te Ter Apel, gemeente Westerwolde, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] heeft mishandeld door, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, op die [slachtoffer] af te springen/gaan en/of (vervolgens) met een scherp
en/of puntig en/of gekarteld voorwerp die [slachtoffer] bij de
keel/hals/nek te steken en/of snijden, althans raken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde. Allereerst heeft zij betoogd dat er geen bewijs is voor de telastegelegde voorbedachte raad. Zij heeft voorts aangevoerd dat op grond van het dossier onvoldoende kan worden vastgesteld wat voor wapen verdachte heeft gebruikt, zodat evenmin vastgesteld kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De officier van justitie heeft met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde geconcludeerd dat dit, behoudens de voorbedachte raad, wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier komt tot deze conclusie gelet op de verklaringen die getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben afgelegd en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) d.d. 5 november 2018. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte door gericht en met kracht te steken met een scherp voorwerp in de hals, een kwetsbaar onderdeel van het lichaam waar zich spieren, zenuwen en pezen bevinden, bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair, subsidiair als het meer subsidiair ten laste gelegde.
De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit niets blijkt dat verdachte de dader is. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij niet heeft gezien wie hem heeft aangevallen en waarmee hij is aangevallen. De verklaring van [getuige 1] is onbetrouwbaar. Hij heeft niet direct na het incident een verklaring afgelegd. Hij is pas een dag later gehoord door de politie. Verder volgt uit de verklaring van [getuige 1] dat hij met zijn gezicht en lichaam niet naar de trap toestond. Hierdoor kan hij niet gezien hebben dat verdachte van de trap af kwam. Ook het signalement dat [getuige 1] van verdachte heeft gegeven, zegt niets. Het signalement is vaag en zeer algemeen. Evenmin is de verklaring van [getuige 2] betrouwbaar. [getuige 2] is op aanwijzing van [getuige 1] naar verdachte gegaan en heeft hem vervolgens gevraagd het voorwerp in te leveren wat hij gebruikt heeft. Verdachte heeft daarop zijn handen getoond, maar -anders dan [getuige 2] stelt- niets gezegd. Verder is de door het NFI geconstateerde aanwezigheid van bloed op de achterkant van het shirt van verdachte en de broekspijp geen bewijs voor het daderschap van verdachte. Het huis van bewaring is een plek waar veel mensen op een kleine ruimte bij elkaar woonachtig zijn. Bovendien heeft verdachte een of meerdere keren een shirt van het slachtoffer geleend. Het is dan ook niet vreemd dat er bloedsporen van het slachtoffer aanwezig kunnen zijn op de kleding van verdachte. Daar komt bij dat er veel medebewoners en penitentiair inrichtingswerkers (hierna: PIW-ers) aanwezig waren op en rond de trap waar het incident heeft plaatsgevonden en het bloed lag. Ook waren er veel medebewoners en PIW-ers aanwezig bij de cel van het slachtoffer en van verdachte tussen het moment dat het incident plaatsvond en het moment dat verdachte is aangehouden. Bovendien heeft er bij de aanhouding van verdachte fysiek contact plaatsgevonden zonder handschoenen waarbij verdachte onder meer is gefouilleerd, geboeid en afgevoerd naar de isoleercel. Uit de foto's in het dossier van de bloedvlekken op de plaats delict blijkt dat er door het bloed heen is gelopen. Een en ander maakt de kans dat het bloed niet alleen door contaminatie voor het incident dan wel ook kort na het incident op de broek en het shirt van verdachte terecht is gekomen realistisch. Daar komt nog bij dat verdachte via de trap waar het bloed lag naar de isoleercel is afgevoerd. Ook het slachtoffer is naar de isoleercellen gebracht en in of bij de gang van de isoleercellen is door verschillende personen naar de wond van het slachtoffer gekeken. In dezelfde gang stond een open krat waarin de kleding van verdachte was gelegd. Hierdoor kan het bloed van het slachtoffer op de kleding van verdachte zijn gekomen voordat de kleding uit het krat werd gehaald en in beslag is genomen. Tot slot is er geen steekwapen bij verdachte aangetroffen.
Subsidiair heeft de raadsman nog het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van voorbedachte rade. Verdachte dient van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Daarnaast is er geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. Er is geen enkel bewijs dat het slachtoffer gestoken zou zijn met een scherp of puntig voorwerp. Hooguit kan komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen. Een enkele klap op of in de buurt van het hoofd van het slachtoffer is onvoldoende om (voorwaardelijk) opzet op de dood bewezen te achten. Ook is er geen enkel bewijs voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de letselverklaring blijkt dat het slachtoffer slechts een zeer oppervlakkig wond had.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 augustus 2018, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2018226230 d.d. 6 september 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op zondag 26 augustus 2018, omstreeks 16.45 uur ben ik gestoken door een medegedetineerde in de PI Ter Apel. Sinds ongeveer een maand is " [verdachte] " bij mij op
de afdeling gekomen. Wij werden gisteren door de bewaarder [getuige 1] teruggebracht naar onze cellen. [getuige 1] , de bewaarder, stond naast mij en wilde mij binnenlaten. Ik heb het niet aan zien komen, maar plotseling zag ik bloed op de grond. Even later zag ik " [verdachte] " op de eerste verdieping staan en ik zag dat hij een vuist naar mij balde.
Ik voelde in eerste instantie geen pijn, maar het bleek dat ik in mijn hals was gesneden.
Later in het ziekenhuis is de wond gehecht. Er gingen 16 hechtingen in en de wond was 8 centimeter lang, 5 centimeter breed en 1 en ½ centimeter diep.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 augustus 2018, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland, inhoudend de verklaring van [getuige 1] :
Zondag 26 august 2018 was ik aan het werk. Ik stond vlakbij [slachtoffer] en wilde deze gaan insluiten. Opeens zag ik dat [verdachte] , een medegedetineerde die op de bovenste verdieping in een cel verblijft, met een vaart van de trap af kwam. Ik zag dat hij met een (1) hand, zijn rechterhand, de leuning van de trap vasthield en op [slachtoffer] af kwam. Ik zag dat hij zijn linkerhand naar voren gestrekt hield. Ik zag zijn duim op zijn wijsvinger. Ik zag dat hij in een (1) beweging naar de hals van [slachtoffer] toeging en ik zag dat hij een stekende beweging maakte in de hals van [slachtoffer] . Ik zag dat [verdachte] hierna direct weer met een vaart de trap opliep en naar boven ging, richting zijn eigen cel.
Ik zag dat [slachtoffer] een grote wond, een beste jaap, in zijn hals had en ik zag het
bloeden. Ik heb meteen alarm geslagen en heb mij direct over [slachtoffer] ontfermd om
te voorkomen dat het eventueel verder zou gaan escaleren.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris van bovengenoemde rechtbank d.d. 29 november 2018, als los document opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] :
Ik herinner mij dat [verdachte] met iets in de hals stak van [slachtoffer] . Ik heb mijn alarm ingedrukt. Ik heb tegen [getuige 2] gezegd: "Hem moet je hebben".
[verdachte] sprong eruit. Hij had een net kapsel; hij had een brilletje op. Je herkende hem gewoon.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris van bovengenoemde rechtbank d.d. 29 november 2018, als los document opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Het slachtoffer bloedde en mijn collega wees de dader aan. Ik ging achter de verdachte aan. Ik ben voor zijn cel blijven staan en heb gezegd dat hij zijn steekwapen of wat hij had gebruikt, moest inleveren. De man zei toen dat hij niet had gestoken, maar geslagen en dat de man al een litteken had. Hij zei: 'ik heb hem geslagen met mijn vuist’.
U vraagt hoe me duidelijk werd gemaakt dat ik deze persoon moest hebben. Degene die zich
over het slachtoffer ontfermde zei: 'die moet je hebben’, en hij wees op de verdachte.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris van bovengenoemde rechtbank d.d. 6 december 2018, als los document opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
De man die is betrokken bij het incident is een Somalische man. Hij had kleding aan waarop bloed zat. Dat heb ik gezien. Die kleding is overgedragen aan de politie. De kleding is in een zak gedaan door de politie. (…) Toen ik er kwam werd verdachte teruggebracht naar zijn cel.
6. een schriftelijkbescheid te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 27 augustus 2018 opgenomen op pagina 3 van voornoemd dossier.
Inbeslagneming
Plaats : Ter Apelervenen 10, 9561 MC Ter Apel, binnen de gemeente Westerwolde
Datum en tijd : 26 augustus 2018 te 20:30 uur
Volgnummer 1
Goednummer : PL0100-2018226230-1045160
Categorie omschrijving : Kleding en schoeisel
Object : Kleding (Shirt)
Kleur : Grijs
Land : Nederland
Spoor indentificatienr. : AALN9842NL
Volgnummer 2
Goednummer : PL0100-2018226230-1045158
Categorie omschrijving : Kleding en schoeisel
Object : Kleding (Broek)
Land : Nederland
Spoor indentificatienr. : AALN9841NL
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal biologisch sporenonderzoek van Politie Noord-Nederland d.d. 18 september 2018, als los proces-verbaal opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
In verband met een vermoedelijke poging tot doodslag/moord te Ter Apel in de gemeente
Westerwolde op 26 augustus 2018 werd op verzoek van de Eenheid Noord-Nederland op 18 september 2018 door mij, als forensisch onderzoeker, een forensisch onderzoek verricht naar biologische sporen aan onderstaande sporendragers.
Sporendrager(s)
Goednummer PLOl00-2018226230-1045160
SIN AALN9842NL
Object Kleding (Shirt)
Goednummer PLOl00-2018226230-1045158
SIN AALN984 1NL
Object Kleding (Broek)
Onderzoek kleding (shirt) met SIN AALN9842NL
Ik heb het shirt onderzocht op de aanwezigheid van bloed.
Hier bij zag ik enkele op bloed lijkende sporen, namelijk
- op de buitenzijde van het shirt, achterkant, rechtsachter, circa 9 cm vanaf de rechter zijkant, circa 20 cm vanaf de onderkant
- op de buitenzijde van het shirt, voorkant, linksvoor, circa 9,5 cm vanaf de linker zijkant, circa 16,5 cm vanaf de onderkant. (…)
Ik heb de bloedsporen op de achterkant en voorkant uitgeknipt en veiliggesteld
gewaarmerkt met respectievelijk SIN AALX1542NL en AALX1541NL en verzegeld .

Onderzoek kleding (broek) met SIN AALN9841NL

Ik heb de broek onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zag
ik een op bloed lijkend spoor op de voorkant van de broek, rechterpijp ter hoogte van
het bovenbeen. Ik heb het bloedspoor uitgeknipt en veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AALX1540NL en verzegeld.
8. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.10.01.102, d.d. 5 november 2018 opgemaakt door ing. F. van Gennip, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
Vraagstelling
Politie Eenheid Noord-Nederland heeft verzocht de zes door hen aangeleverde
bemonsteringen te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en de DNA-profielen te vergelijken met de DNA profielen van verdachte [verdachte] en van het slachtoffer [slachtoffer] . Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van wie
het DNA in de bemonsteringen afkomstig kan zijn.
Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN DNA kan afkomstig zijn van Matchkans DNA-profile
AALX1540NL#01 slachtoffer [slachtoffer] kleiner dan één op één miljard
AALX1541NL#01 van verdachte [verdachte] kleiner dan één op één miljard
[verdachte]
AALX1542NL#01 slachtoffer [slachtoffer] kleiner dan één op één miljard
9. een schriftelijk bescheid te weten een letselrapportage ten behoeve van politie en justitie, opgemaakt en ondertekend op 27 november 2018 door T. van Mesdag, forensisch arts bij GGD Groningen, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Het betreft [slachtoffer] . De datum van het letsel is 26 augustus 2018.
De wond werd op de spoedeisende hulp van het Refaja ziekenhuis in Stadskanaal gesloten met 16 hechtingen.
De arts die in de PI het letsel als eerste beoordeelde beschrijft het volgende: rechts in de hals onder de onderkaak een wijkend gebogen huidletsel ca 80 bij 15 mm met onderhuids vet zichtbaar, geen diepere structuren zichtbaar, scherprandig met aan de voorzijde een "vorkje” en aan de achterzijde eindigend met een streepvormige korst.
Aanvullend aan deze beschrijving: op de foto’s [1] is op 1 cm van de achterzijde van de wijkende wond aan de bovenzijde een zaagtandvormige ophaal zichtbaar van 2 mm; aan de tegenoverliggende zijde van de wond is een blauwpaars verkleurde huidflap zichtbaar van 2 bij 4 mm. Onder de rechter kaakhoek is een genezen hoefijzervormig litteken met grillige randen zichtbaar van ongeveer 4 bij 4 cm.
Het letsel is waarschijnlijk ontstaan door inwerking van scherp geweld met een puntig
voorwerp.
Overwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Daderschap
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen die getuige [getuige 1] en [getuige 2] hebben afgelegd. [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte op het slachtoffer afkwam en dat hij het slachtoffer met iets in de nek stak. Dat [getuige 1] dichtbij het slachtoffer stond en kon zien wat er gebeurde, vindt ook steun in de verklaring die getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd [2] . Verder heeft [getuige 1] verklaard dat hij direct na het incident aan [getuige 2] verdachte heeft aangewezen als dader.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij verdachte heeft verzocht het gebruikte wapen in te leveren en dat verdachte toen heeft gezegd dat hij niet had gestoken, maar had geslagen. Uit deze opmerking blijkt eveneens de betrokkenheid van verdachte bij het incident.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] consistent en duidelijk zijn. Ook sluiten de verklaringen op elkaar aan.
Ook de verklaring van het slachtoffer sluit op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] aan. Het slachtoffer heeft immers verklaard dat hij zag dat verdachte na het incident op de eerste verdieping stond en dat hij een vuist naar hem balde.
Tot slot heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] op elkaar zijn afgestemd om verdachte erin te luizen, zoals hij dat zelf ter terechtzitting heeft verklaard. De rechtbank gebruikt deze verklaringen dan ook voor het bewijs.
De raadsman heeft verder bepleit dat [getuige 1] slechts een zeer vaag en algemeen signalement van de dader geeft.
De rechtbank overweegt als volgt. Erkende wetenschappers [3] stellen, dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Ook heeft het vanwege de holistisch herinnering aan gezichten weinig zin om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van de verdachte heeft herkend. Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een in woorden gegoten rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces [4] .
Voor herkenning van een verdachte is onder meer van belang hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang.
[getuige 1] is als PIW-er werkzaam in de P.I. Ter Apel op de afdeling waar verdachte al enige weken verbleef. Hij heeft verdachte voor het incident regelmatig in levenden lijve gezien. Van feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden maken, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank vindt de herkenning van [getuige 1] zeer betrouwbaar, gezien het feit dat hij verdachte voor het incident regelmatig heeft gezien en kende.
Verder heeft de raadsman verschillende alternatieve scenario's geschetst die, samengevat, inhouden dat het bloed op de kleding van verdachte op diverse momenten vóór of ná het incident aldaar terecht kan zijn gekomen. De rechtbank is van oordeel dat de door de raadsman geschetste alternatieve scenario's op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen worden weerlegd. Op basis hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte degene is die aangever in de hals heeft gestoken/gesneden. Het bloed van aangever dat op de kleding van verdachte is aangetroffen, is naar het oordeel van de rechtbank een gevolg geweest van dit handelen van verdachte. Getuige [getuige 3] heeft immers verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte kleding aan had waarop bloed zat. Uit de verklaring van [getuige 3] blijkt dan ook dat er al bloed op de kleding van verdachte zat voordat deze in de bak voor de isoleercel van verdachte werd gelegd.
Verder blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij op de dag van het incident drie keer heeft gedoucht; voor het laatst om half vier 's middags [5] . Uit de verklaring van verdachte blijkt niet dat hij nadat hij de laatste keer had gedoucht kleding heeft aangetrokken waar bloed op zat. Evenmin heeft verdachte verklaard dat hij nog contact met het slachtoffer heeft gehad, nadat hij die dag voor de laatste keer had gedoucht.
Ook blijkt nergens uit dat dat de kleding die verdachte ten tijde van zijn aanhouding aan had van het slachtoffer geleend was. Verdachte heeft dit scenario op de terechtzitting ook niet uitgewerkt of verder onderbouwd.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte de persoon is die het slachtoffer letsel heeft toegebracht.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het slachtoffer met een puntig voorwerp heeft gestoken en/of gesneden. Uit de letselrapportage van 27 november 2018 blijkt immers dat het letsel is toegebracht met een puntig voorwerp.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte bij het steken en/of snijden met een puntig voorwerp in de hals van het slachtoffer (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat het slachtoffer op 26 augustus 2018 een snijwond in de hals heeft opgelopen van ongeveer 80 bij 15 mm met onderhuids vet zichtbaar. Uit de letselrapportage van 27 november 2018 blijkt dat het letsel door een puntig voorwerp is veroorzaakt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen en blijkens de bewijsmiddelen, is verdachte degene geweest die voornoemde snijwond heeft toegebracht. Algemene ervaringsregels leren dat de hals een kwetsbare plek van het lichaam is. In de hals bevindt zich onder meer de halsslagader deze had geraakt kunnen worden. Door het slachtoffer op deze plaats van het lichaam te steken en/of te snijden met een puntig voorwerp heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg daarvan het leven zou laten.
Het handelen van verdachte, te weten met een puntig voorwerp in de hals van het slachtoffer te steken en/of te snijden, kan ook naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer, behoudens contra-indicaties waarvan hier niet is gebleken, dat het niet anders kan dan dat hij die kans ook welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Het primair ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht niet bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad. De ten laste gelegde poging tot moord kan dan ook niet worden bewezenverklaard.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank poging tot doodslag wel wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 26 augustus 2018 in Ter Apel, gemeente Westerwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet op die [slachtoffer] is afgesprongen en/of (vervolgens) met een
scherp en/of puntig voorwerp die [slachtoffer] bij de keel/hals heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair. poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde, poging zware mishandeling, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman voor vrijspraak gepleit, omdat verdachte niet de dader is. Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor een lagere staf dan geëist door de officier van justitie. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat hooguit eenvoudige mishandeling bewezen kan worden en dat een daarbij passende gevangenisstraf maximaal 2 of 3 maanden betreft.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De gevolgen voor het slachtoffer hadden ook veel ernstiger kunnen zijn. Verdachte heeft met zijn handelen het leven van een ander in gevaar gebracht en de rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Bovendien kwam de aanval van verdachte op het slachtoffer uit het niets.
De rechtbank heeft in strafverzwarende zin nog in aanmerking genomen dat verdachte, door het blijven ontkennen van zijn strafbaar handelen geen verantwoordelijkheid voor zijn daad heeft genomen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Wel is verdachte veelvuldig veroordeeld voor vermogensdelicten.
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als strafmodaliteit passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 227,12 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering tot vergoeding van de materiële schade voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. Ook ten aanzien van de immateriële schade is de officier van justitie van mening dat de vordering in beginsel redelijk is. De uitspraak waarnaar ter onderbouwing van de immateriële schade wordt verwezen is echter niet vergelijkbaar, omdat niet vastgesteld kan worden met welk voorwerp [slachtoffer] is aangevallen door verdachte. De officier van justitie ziet dan ook aanleiding voor matiging van het gevorderde bedrag aan immateriële schade.
De vordering kan ten laste van de verdachte worden toegewezen en vergoeding van de schade dient voorts plaats te vinden onder vergoeding van de wettelijke rente en onder toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de gevorderde materiële schade geen verweer gevoerd. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat deze vordering hooguit kan worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00 á € 750,00.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte gepleegde feit. De vordering met betrekking tot de vergoeding van de materiële schade, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat er bij [slachtoffer] sprake is van letsel en psychische gevolgen en dat dit onder meer is veroorzaakt door het strafbare feit dat verdachte heeft gepleegd. Verdachte heeft dit ook onweersproken gelaten. De rechtbank schat de hoogte van de totale immateriële schade op € 1.000,00. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het door verdachte toegebrachte letsel, verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor die schade.
Gelet op vorenstaande zal de rechtbank in totaal een bedrag aan € 1.227,12 toewijzen aan schadevergoeding en voor het overige gedeelte de vordering afwijzen. Tevens zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 augustus 2018 toewijzen over het toegewezen bedrag.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan de uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en ten behoeve van de ten uitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.227,12 (zegge: duizend tweehonderdzevenentwintig euro en twaalf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.227,12 (zegge: duizend tweehonderdzevenentwintig euro en twaalf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 227,12 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. J. Edgar en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 maart 2019.
J.H. van Scharrenburg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.betreffen foto's letstelrapportage op pagina 4
2.een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris van bovengenoemde rechtbank d.d. 4 februari 2019, als los document opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van [getuige 4] .
3.Wetenschappers als P. J. van Koppen en W.A. Wagenaar.
4.P.J. van Koppen en W.A. Wagenaar , Reizen met mijn rechter, Psychologie van het recht, Kluwer 2010, pagina 272.
5.een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 27 augustus 2018, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland, inhoudend de verklaring van verdachte.