ECLI:NL:RBNNE:2019:1009

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
18/720271-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten in natuurgebied met levensgevaar voor personen

Op 14 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 24 juli 2018 in het Drents Friese Wold bij Appelscha opzettelijk brand heeft gesticht. De verdachte, die in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum verbleef, gooide brandende sigarettenpeuken in een extreem droge periode, wat leidde tot brand in het natuurgebied. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het ontstaan van brand, gezien de omstandigheden en zijn eigen verklaringen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank legde een kortere straf op, rekening houdend met de psychische gesteldheid van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was voor aanwezige personen in de nabijheid van de brand. De verdachte werd veroordeeld tot 232 dagen gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met voorwaarden. De vordering van Staatsbosbeheer tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720271-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,
verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 februari 2019.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. E. Albayrak, advocaat te Leeuwarden, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juli 2018 te of bij Appelscha, in de gemeente
Ooststellingwerf, meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk (op een of meer plaats(en)) brand heeft gesticht in het
bos/natuurgebied van het Drents Friese Wold,
immers heeft hij, verdachte, toen aldaar, tijdens (een) wandeling(en) in het
(gezien de extreem droge weersomstandigheden) zeer droge bos/natuurgebied,
(telkens) een of meer brandende sigarettenpeuk(en) weggegooid/weggeschoten, in
elk geval (telkens) open vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare
stof(fen),
ten gevolge waarvan (telkens) een boom en/of lage begroeiing in dat droge bos/natuurgebied
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor een of meer ander(e) goederen, te weten: voor
(onder meer) (de rest van) dat bos/natuurgebied en/of voor de in de directe
omgeving van en/of in dat bos/natuurgebied aanwezige woning(en)/pand(en) van
(onder meer) een zorginstelling en/of een bungalowpark, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die/dat
zorginstelling en/of bungalowpark aanwezige bewoner(s) en/of medewerker(s)
en/of voor de in dat bos/natuurgebied aanwezige bezoekers, althans voor (een)
perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen te duchten was;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 juli 2018 te Appelscha, in de gemeente Ooststellingwerf,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam, tijdens (een) wandeling(en) in het (gezien de extreem droge
weersomstandigheden) zeer droge bos/natuurgebied van het Drentse Friese Wold
(telkens) een of meer brandende sigarettenpeuk(en) heeft
weggegooid/weggeschoten, in elk geval (telkens) open vuur in aanraking heeft
gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het aan zijn
schuld te wijten is geweest, dat een of meer bomen en/of lage begroeiing in
dat (droge) bos/natuurgebied, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval dat er brand is ontstaan
en daardoor gemeen gevaar voor een of meer ander(e) goederen, te weten: voor
(onder meer) (de rest van) dat bos/natuurgebied en/of voor de in de directe
omgeving van en/of in dat bos/natuurgebied aanwezige woning(en)/pand(en) van
(onder meer) een zorginstelling en/of een bungalowpark, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die/dat
zorginstelling en/of bungalowpark aanwezige bewoner(s) en/of medewerker(s)
en/of voor de in dat bos/natuurgebied aanwezige bezoekers, althans voor (een)
perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor
een ander of anderen ontstond.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft gemotiveerd aangevoerd dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het ontstaan van brand. Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier blijkt dat er naast gemeen gevaar voor goederen, ook sprake was van levensgevaar voor personen, te weten voor bezoekers van het natuurgebied en de bewoners van de nabij gelegen zorginstelling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de vraag of er bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op brandstichting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft vervolgens betoogd dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat er in de directe nabijheid van de brand geen onroerende goederen waren die gevaar liepen. In het verlengde daarvan geldt dat eventuele personen die zich in die onroerende goederen zouden bevinden, ook geen gevaar zouden lopen. Verder blijkt niet dat personen die zich in het bos bevonden en personen die zich in de zorginstelling of in het bungalowpark bevonden, niet de mogelijkheid zouden hebben gehad om de brand tijdig te ontvluchten. Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht dat uit door hem opgevraagde gegevens blijkt dat er in Nederland vanaf het jaar 1976, waarin men met registratie is begonnen, geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen bij bosbranden. Op grond van deze feiten en omstandigheden kan niet worden gesproken van een naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gevaar voor personen. Verdachte moet daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 31 juli 2018, opgenomen op pagina 104 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018193038 d.d. 13 oktober 2018, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik ben werkzaam als boswachter bij Staatsbosbeheer in het gebied van het Drents Friese Woud. Vanuit die functie wil ik aangifte doen van het stichten van brand in het bos in Appelscha.
Vorige week dinsdag 24 juli 2018 omstreeks 20.05 uur, werd ik gebeld door een collega die consignatie dienst had. Hij had een oproep van bosbrand in het gedeelte wat wij het bos bij de Bosberg noemen. Wij kregen als terreinbeheerder deze oproep gelijk met de brandweer. Ik heb even afgewacht en zag op de 112-meldingen dat er fors werd opgeschaald door de brandweer. Zelf ben ik er toen ook ter plaatse gegaan. Gelukkig kon de brandweer de boel tijdig blussen. In het bos zag ik op twee plaatsen brandplekken, een paar honderd meter van elkaar verwijderd. Er was een plek langs de ATB route van circa 15 m². De ander plek was grote circa 140 m². Ik ben ter plaatse gegaan en heb bij de bevelvoerder van de brandweer gestaan. Als deze branden niet tijdig waren ontdekt had er een veel groter gebied af kunnen branden.
Het bos is kurkdroog. Deze extreme droogte en hitte houdt al weken aan en zo heb ik het nog nooit meegemaakt. Vanwege het bosbrandgevaar is er extra toezicht en is er door de gemeente een algeheel stookverbod afgekondigd. Die bewuste avond waaide het niet hard, maar de wind die er stond was wel in de richting van de bebouwing. De gebouwen van de zorginstellingen [instelling] en [instelling] . Toevallig hebben we vorig jaar een oefening gehad, waarbij we rekening hielden met bosbrand in de nabijheid van deze zorginstelling. Uit de oefening is gebleken dat [instelling] , 3 uren nodig is om met de evacuatie te starten. Deze beide bosbranden waren erg dicht bij deze zorginstelling.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 juli 2018, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[getuige 2]
:
Ik ben werkzaam op [instelling] , ik ben assistent begeleider.
Op woensdag 25 juli 2018 had ik ochtenddienst. Ik werd meteen onderschept door [verdachte] . Hij had zijn laptop bij zich. Hij had foto's van een brand op zijn laptop.
De laptop ging weg, maar hij bleef terugkomen op de brand en brand in het algemeen.
…..
Nog voor 9 uur riep hij mij op zijn kamer. Hij wilde weten of een peuk wegschieten ook brandstichting is. Als iemand dat gedaan had of diegene ook brandstichter was. Dat vroeg hij meerdere malen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 juli 2018, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[getuige 3]
:
Ik ben woonbegeleider op [instelling] .
[verdachte] is dinsdagavond 24 juli 2018 een stuk gaan wandelen. Hij had de camera bij zich. Ik zei tegen hem dat hij beter niet kon roken in het bos met deze droogte omdat het gevaarlijk is.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2018, opgenomen op pagina 95 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 29 juli 2018 hoorden wij verdachte [verdachte] . Samengevat verklaarde verdachte onder andere het volgende.
Ik denk dat ik op de dag van de brand om 19.30 uur ben weggegaan.
De route is ongeveer 40 minuten. Ik denk dat ik vier of vijf peukjes heb gerookt.
Als ik in het bos loop rook ik bijna continu.
….
Ik heb wel peukjes weggeschoten als ik uitgerookt was. Afgelopen dinsdag zat ik niet lekker in mijn vel en heb ik de peuken gewoon weggeschoten, zonder erbij na te denken. Natuurlijk weet ik dat het gortdroog was maar interesseert het mij gewoon niet zoveel op dat moment. Ik zat slecht in mijn vel.
Ik begon mij te realiseren dat de brand mogelijk het gevolg was van de door
mij weggeschoten peukjes.
Ik heb op de avond van de brand een gedeelte van de route twee keer gelopen, een soort lus zeg maar. In die lus heb ik een peuk weggeschoten. Toen ik de tweede keer, dus in die lus, daar liep, heb ik foto’s gemaakt van een beginnende brand. Dat is op ongeveer dezelfde plek.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2018, opgenomen op pagina 88 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
….
Gemeengevaar voor goederen en personen.
De brandplaatsen 1 en 2 zijn hemelsbreed circa 200 meter van de gebouwen van de zorginstellingen [instelling] en [instelling] . Bij te laat ontdekken van deze branden onder deze extreem droge omstandigheden, zouden mijns inziens deze zorginstellingen met de personen daarin gevaar lopen. Toen ik brand 1 ontdekte heb ik ook toeristen op de fiets gewaarschuwd voor de brand, ik wist namelijk niet hoe snel de brand zich uit zou breiden.

Bewijsoverweging

Verdachte heeft verklaard dat hij op verschillende plaatsen in het bos sigarettenpeukjes heeft weggeschoten. Een smeulende sigaret kan een ontstekingsbron zijn, te meer omdat er sprake was van een extreem droge periode waardoor het bos gortdroog was. Verdachte heeft verklaard dat één van de branden was ontstaan op een plek waar hij kort daarvoor een peuk had weggeschoten. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting rechtens genoegzaam is komen vast te staan dat door het handelen van verdachte, te weten het wegschieten van sigarettenpeuken, de branden in het bos zijn ontstaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is het ook een feit van algemene bekendheid dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat een nog brandende sigarettenpeuk brand kan veroorzaken. Dat verdachte bewust de aanmerklelijke kans heeft aanvaard dat er ten gevolge van zijn handelen brand zou kunnen ontstaan, blijkt ook uit zijn eigen verklaring ("Natuurlijk weet ik dat het gortdroog was maar interesseert het mij gewoon niet zoveel op dat moment"). Tevens is er door de begeleiding van verdachte tegen hem gezegd dat hij beter niet kon roken in het bos met deze droogte omdat het gevaarlijk is. De rechtbank is van oordeel dat nu verdachte in deze omstandigheden en met deze wetenschap toch de sigarettenpeuken heeft weggeschoten, hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen brand zou ontstaan en dus met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.
De rechtbank overweegt voorts dat uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat wanneer de branden niet tijdig waren ontdekt er een veel groter gebied had kunnen afbranden. De wind die er stond, was in de richting van de bebouwing. De gebouwen van de zorginstellingen [instelling] en [instelling] , zijn gelegen op een afstand van circa 200 meter vanaf de brandhaarden. Uit een recent gehouden oefening is gebleken dat er drie uren nodig zijn om met de evacuatie te starten. De rechtbank neemt in aanmerking dat in het geval van brandstichting in een bos/natuurgebied er naar algemene ervaringsregels, behalve gevaar voor goederen, ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor de in het bos/natuurgebied aanwezige personen, te duchten is. Elke brand begint klein maar, mede gelet op het feit dat er al geruime tijd sprake was van extreem warm en droog weer waardoor het bos/ natuurgebied erg droog was, was het zonder meer gevaarlijk om sigarettenpeuken weg te schieten, omdat vuur zich onder dergelijke omstandigheden snel en op een onvoorspelbare wijze kan uitbreiden. Omdat er in de nabij gelegen zorginstelling mensen aanwezig waren en dat er ten tijde van de branden mensen in het bos/natuurgebied aanwezig waren, is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat er tevens sprake is geweest van levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die zorginstelling aanwezige bewoners en medewerkers en voor de in dat bos/natuurgebied aanwezige bezoekers.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 juli 2018 bij Appelscha, in de gemeente Ooststellingwerf, opzettelijk op twee plaatsen brand heeft gesticht in het bos/natuurgebied van het Drents Friese Wold,
immers heeft hij, verdachte, tijdens een wandeling in het (gezien de extreem droge weersomstandigheden) zeer droge bos/natuurgebied, telkens een of meer brandende sigarettenpeuk(en) weggeschoten, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten: voor (onder meer) de rest van dat bos/natuurgebied en voor de in de directe omgeving van dat bos/natuurgebied aanwezige panden van onder meer een zorginstelling
en
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die zorginstelling aanwezige bewoners en medewerkers en voor de in dat bos/natuurgebied aanwezige bezoekers te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, omdat geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar dient te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis alsmede oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte psychologische- en psychiatrische rapportages alsmede het reclasseringsrapport. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in een natuurgebied waarbij ook levensgevaar is ontstaan. In de uitzonderlijk droge periode van de zomer van 2018 heeft hij meerdere sigarettenpeuken ‘weggeschoten’ in het natuurgebied vlakbij zijn woonplek. Het was voor verdachte duidelijk dat daardoor de kans groot was dat vuur zou ontstaan, te meer omdat hij daarvoor uitdrukkelijk was gewaarschuwd. Het is aan toeval en de alertheid van anderen te danken dat de brand relatief beperkt van omvang is gebleven.
Verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog. Zij hebben gerapporteerd dat bij hem onder meer sprake is van een verstandelijke beperking, een persoonlijkheidsstoornis, een depressieve stoornis en een posttraumatische stressstoornis. Verdachte heeft een lange voorgeschiedenis in de klinische hulpverlening en verbleef inmiddels negen jaar in dezelfde zorginstelling. Sinds een half jaar ging het minder goed met hem en had hij last van herbelevingen, nachtmerries en stemmingswisselingen. Hij werd in toenemende mate somber, suïcidaal en raakte psychisch ontregeld.
De conclusie van deskundigen is om het ten laste gelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
De rechtbank gaat er, mede op basis van de inhoud van de rapportages van de deskundigen, vanuit dat het strafbare handelen van verdachte in overwegende mate is bepaald door zijn psychische gesteldheid. Om die reden zal de rechtbank een kortere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest is naar het oordeel van de rechtbank passend.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen.
Blijkens de hiervoor al genoemde psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De deskundigen adviseren beiden de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank neemt dit advies over.
Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel.
De rechtbank zal niet bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Wel zal de rechtbank ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de na te noemen voorwaarden stellen betreffende het gedrag van verdachte. Verdachte heeft zich bereid verklaard de voorwaarden na te leven. De belangrijkste voorwaarde waaraan verdachte zich moet houden is dat hij meewerkt aan opname in een zorginstelling en aansluitend, indien mogelijk, ambulante behandeling in combinatie met verblijf in een instelling voor beschermd wonen.

Benadeelde partij

Staatsbosbeheer heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 349,53 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Primair omdat niet blijkt dat [getuige 1] door Staatsbosbeheer gemachtigd is om de vordering namens Staatsbosbeheer in te dienen. De raadsman heeft subsidiair gesteld dat onvoldoende is onderbouwd dat Staatsbosbeheer door de werkzaamheden die verband houden met de brand, extra kosten heeft gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit het onderliggende dossier blijkt dat de heer [getuige 1] aangifte heeft gedaan namens Staatbosbeheer in zijn hoedanigheid als boswachter. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de heer [getuige 1] eveneens bevoegd is om namens Staatsbosbeheer de vordering tot schadevergoeding in te dienen. Het primaire verweer wordt hiermee verworpen.
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat de benadeelde partij de door haar gestelde schade betreffende de aan de brand bestede tijd onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank beschikt daardoor over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38, 38a, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 232 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich gedurende de duur van de maatregel niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde een actuele herkenbare foto van zijn gezicht aan de reclassering verstrekt;
4. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
5. dat de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven;
6. dat de veroordeelde aan de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling die hem door andere instellingen of hulpverleners wordt gegeven;
7. dat de veroordeelde zich gedurende de duur van de maatregel meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden, zo vaak als de reclassering dit noodzakelijk acht;
8. dat de veroordeelde zich gedurende de maatregel zal laten opnemen in FPK Transfore, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
9. dat de veroordeelde zich gedurende de duur van de maatregel, aansluitend aan de onder 8. genoemde klinische behandeling, onder behandeling zal stellen van een nader door de reclassering te bepalen ambulante zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die ambulante zorgverlener aan te geven;
10. dat de veroordeelde gedurende de duur van de maatregel, aansluitend aan de onder 8. genoemde klinische behandeling, zal verblijven in een nader door de reclassering te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich zal houden aan het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
11. dat de veroordeelde zich gedurende de duur van de maatregel zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan ademonderzoek en/of urineonderzoek.
Draagt de reclassering op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de op grond van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
Staatsbosbeheerniet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Troost-van Baalen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 maart 2019.