ECLI:NL:RBNNE:2018:969

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
18/730303-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met vuurwapen in Damwâld

Op 15 maart 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf wegens poging tot doodslag. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 15 september 2017 in Damwâld, waar de verdachte met een pistool op het slachtoffer schoot, die ernstig gewond raakte aan zijn nek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte rade handelde, maar wel voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De verdachte had eerder problemen met het slachtoffer en was op de dag van het incident onder invloed van alcohol. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer en oordeelde dat de verdachte de confrontatie had gezocht. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan verschillende psychiatrische stoornissen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 8.235,97 aan schadevergoeding aan het slachtoffer, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730303-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 maart 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
thans gedetineerd in de PI Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Westerhuis, advocaat te Drachten.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 15 september 2017 te Damwâld, (althans) in de gemeente Dantumadiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, vanaf (zeer) korte afstand, met een (boven)lichaam van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] in zijn nek/hals(streek), in elk geval in zijn lichaam, werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 september 2017 te Damwâld, (althans) in de gemeente Dantumadiel,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, vanaf (zeer) korte afstand, met een (vuur)wapen) één of meer kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] in zijn nek/hals(streek), in elk geval in zijn lichaam, werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 15 september 2017 te Damwâld, (althans) in de gemeente Dantumadiel,
(een onderdeel van) een wapen van categorie 111, te weten een zogenaamde loopgroep met daarin een viertal lopen, zijnde een onderdeel specifiek bestemd en van wezenlijke aard voor een vuurwapen, en/of munitie van categorie III, te weten vier, althans een aantal, zogenaamde randvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1. primair en 2 ten laste gelegde gevorderd. De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde aangevoerd dat sprake is van voorbedachte rade, nu uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte al gedurende langere tijd haatgevoelens had ontwikkeld ten opzichte van aangever [slachtoffer]. Daarnaast had verdachte volgens aangever reeds over de telefoon aangegeven dat hij aangever dood wilde schieten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder
1. primair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van poging tot moord, nu de voorbedachte rade niet bewezen kan worden. Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan van verdachte om aangever van het leven te beroven.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1. subsidiair tenlastegelegde betoogd dat op basis van het dossier twee scenario’s mogelijk zijn. In het geval van het eerste scenario is sprake van noodweer. Door het slaan met een metalen staaf door aangever is sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waar handelen ter verdediging door verdachte geboden was. Gelet op dit beroep op noodweer dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
In het geval van het tweede scenario is sprake van een absoluut ondeugdelijke poging die er naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet op was gericht aangever neer te schieten, doch enkel deze te bedreigen of te laten schrikken. Door deze absoluut ondeugdelijke poging en het daarmee ontbreken van het opzet van verdachte om aangever te doden, dient verdachte voor wat betreft het onder 1. subsidiair tenlastegelegde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging dan wel te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft zich daarnaast op het op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] onvoldoende betrouwbaar zijn, nu hun verklaringen niet overeenstemmen met de feiten zoals die op de camerabeelden zijn te zien. Deze verklaringen kunnen om die reden niet tot het bewijs worden gebezigd.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 15 september 2017 bevond verdachte zich in zijn woning te Damwâld. Op een gegeven moment zag hij aangever [slachtoffer] in zijn auto voorbij komen. Verdachte had reeds geruime tijd problemen met aangever [slachtoffer], die zijn gelegen in de relationele sfeer.
Verdachte is daarop, met medeneming van een pistool, op zijn fiets gestapt en naar de Spar supermarkt in Damwâld gefietst. Verdachte kan zich niet meer herinneren waarom hij tot deze daad is overgegaan. Bij de Spar supermarkt aangekomen is verdachte de confrontatie aangegaan met aangever [slachtoffer].
Op basis van de ter terechtzitting vertoonde camerabeelden stelt de rechtbank uit eigen waarneming vast dat verdachte, zodra hij bij de auto van aangever was aangekomen, met gestrekte rechterarm met in zijn hand het pistool op aangever is afgelopen. Bij de auto ontstaat daarop een worsteling tussen aangever en verdachte, waarbij verdachte het pistool in zijn rechterhand houdt. Verdachte loopt dan samen met aangever naar de kofferbak van de auto van aangever. Ondertussen waren aangever zijn medepassagiers uit de auto gestapt.
Aangever opent daarop de kofferbak en pakt een metalen staaf waarmee hij verdachte slaat. Zichtbaar is daarbij dat verdachte nog steeds het pistool in zijn rechterhand houdt. In de daarop verdergaande worsteling wordt er dan aan de rechter zijkant van de auto een schot gelost. Dit is te zien aan het "rookwolkje". De rechtbank deelt de stelling van de officier van justitie dat aangever toen geraakt is, niet. Blijkens de camerabeelden is er geen aanleiding om te veronderstellen dat aangever toen geraakt is, aangezien de worsteling nog gaande was en zich verplaatste naar de achterkant/kofferbak van de auto.
Achter de kofferbak van zijn auto wordt aangever wederom vastgegrepen door verdachte en valt hij op de grond. De rechtbank is van oordeel dat verdachte tijdens deze worsteling een schot heeft gelost, waarbij aangever in zijn nek/halsstreek werd geraakt. Aangever blijft daarna ook op de grond liggen/zitten. Verdachte wordt daarop door de zoon van aangever vastgepakt en tegen een andere auto gedrukt. Na deze worsteling met de zoon van aangever, gaat verdachte er vandoor.
Voorbedachte raad
De rechtbank dient eerst te beoordelen of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap kan geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Vaststaat dat verdachte opgewonden en geïrriteerd was toen hij, met medeneming van een pistool, zijn woning verliet. Verdachte had deze dag reeds de nodige alcohol genuttigd. Verdachte kan zich ook niet meer herinneren waarom hij in opgewonden toestand zijn woning verliet om aangever op te zoeken.
Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte zich voorafgaand aan het tenlastegelegde schieten gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit het slachtoffer van het leven te beroven en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid zou hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Aldus kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van kalm beraad en een rustig overleg.
Ook de door de officier van justitie geopperde opgebouwde haatgevoelens in de afgelopen tijd van verdachte jegens aangever of eventuele vermeende bedreigingen door verdachte jegens aangever zijn daartoe onvoldoende.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad aangever [slachtoffer] van het leven heeft willen beroven, zodat verdachte van het onder 1. primair tenlastegelegde, de poging tot moord, moet worden vrijgesproken.
Poging tot doodslag / (voorwaardelijk) opzet
Nu de rechtbank poging tot moord niet bewezen acht, dient de rechtbank te beoordelen in hoeverre sprake is van poging tot doodslag.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte willens en wetens aangever van het leven heeft willen beroven, zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de letselbeschrijving volgt dat door het schieten van verdachte een kogel in de nek/halsstreek van aangever is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat het halsgebied een gebied is met vitale structuren die, indien geraakt, tot levensbedreigende situaties kunnen leiden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat door het handelen van de verdachte deze vitale lichaamsdelen zodanig konden worden beschadigd dat ernstig rekening moest worden gehouden met de aanmerkelijke kans dat aangever door het handelen van de verdachte zou overlijden.
Ook verdachte moet zich ervan bewust zijn geweest dat zijn handelen de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel in het leven riep. Uit het feit dat verdachte desondanks heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan, maakt de rechtbank op dat hij genoemde aanmerkelijke kans op de dood van aangever op de koop toe heeft genomen, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op het doden van aangever. Dat dit niet is gebeurd leidt ertoe dat sprake is van een poging tot doodslag.
Ondeugdelijke poging
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging, zoals door de verdediging is bepleit, het volgende.
Het is vaststaande jurisprudentie dat van een straffeloze, absoluut ondeugdelijke poging pas kan worden gesproken als de uitvoeringshandeling zo kinderlijk, zo ondoeltreffend en/of zo ongerijmd is dat zij nimmer tot het door de verdachte beoogde doel had kunnen leiden, zelfs niet onder voor hem zeer gunstige omstandigheden.
Naar de aard van de uitvoeringshandeling was hiervan in het onderhavige geval geen sprake; de verdachte gebruikte een geladen pistool.
Weliswaar is het pistool omgebouwd tot een ander kaliber, maar dat stond er niet aan in de weg dat met dit pistool een projectiel kan worden afgevuurd, zoals is komen vast te staan. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van een absoluut ondeugdelijke poging. De rechtbank verwerpt daarbij tevens het verweer dat verdachte alleen de intentie had om met het pistool aangever te laten schrikken, maar geen opzet had op de dood.
De rechtbank verwijst hieromtrent naar hetgeen zij hierboven heeft overwogen met betrekking tot het voorwaardelijk opzet. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen
De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer op het punt van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen.
De stelling van de raadsvrouw dat de verklaringen van de getuigen onbetrouwbaar zijn, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Het enkele feit dat in de verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dit kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties door het delict of door tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk van die verklaringen en de wijze waarop zij zijn afgelegd. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dan ook en is van oordeel dat de bovengenoemde verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1. subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 1 maart 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 15 september 2017 heb ik te Damwâld een pistool met munitie voorhanden gehad.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 september 2017, opgenomen op pagina 46 - 49 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017246179 d.d. 12 december 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte tegen [verdachte]. Op 15 september 2017 moest ik boodschappen doen. Ik ging toen met [getuige 1] en [getuige 3] en [getuige 2] naar het winkelcentrum in Damwoude. Wij gingen naar de Spar die is gevestigd op de Mounewei in Damwoude. Ik ben met [getuige 3] en [getuige 1] en [getuige 2] de Spar ingegaan. Daarna ben ik naar de auto gelopen en heb ik de boodschappen in de auto gedaan. Daarna liep ik vanaf de kofferbak naar de bestuurdersportier en daar zag ik [verdachte] op de fiets aankomen. Hij smeet de fiets neer. Ik zag dat hij een pistool in zijn hand had. Hij had zijn pistool vlak bij mijn gezicht.
De eerste keer schoot hij mis en de tweede keer schoot hij mij in de hals. Ik voelde dat mijn hand toen naast mijn lichaam bungelde. Ik kon mijn hand niet meer bewegen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 september 2017, opgenomen op pagina 107 - 109 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Op 15 september 2017 ben ik in Damwâld getuige geweest van een schietincident, waarbij mijn vader gewond is geraakt. De schutter was [verdachte].
Ik ging samen met mijn vader, mijn vrouw [getuige 3] en [getuige 2] naar de Spar in Damwâld. Nadat we de boodschappen hadden gedaan, hebben we deze in de auto gezet. Ik zag [verdachte] aan komen. Hij was op de fiets. Hij reed in onze richting. Terwijl mijn vader naast de auto stond, hoorde ik een knal. [verdachte] en mijn vader gingen ondertussen naar de achterkant van de auto. Toen ze achter de auto waren, hoorde ik nog een knal. Ik zag dat [verdachte] een wapen in zijn rechterhand had. Hij had dit wapen op mijn vader gericht.
Hij hield het wapen vlak bij zijn rechterschouder. Ik zag dat mijn vader op de grond was gevallen. Direct daarop richtte hij het wapen weer op mijn vader. Op dat moment schreeuwde [getuige 3] naar ons dat ze de politie had gebeld. Ik zag dat [verdachte] toen wegging. Hij stapte op zijn fiets en fietste weg.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 17 september 2017, opgenomen op pagina 110 - 112 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
V: Wat kunt u vertellen over wat er op 15 september 2017 gebeurde voor de Spar in Damwoude?
A: Wij, [getuige 3], [getuige 1], [slachtoffer] en ik zijn boodschappen gaan doen in de Spar. Toen we klaar waren met de boodschappen gingen we naar buiten. Ik hoorde dat [getuige 3] zei: daar komt [verdachte] aan. Ik hoorde toen schoten. Volgens mij twee schoten. Ik zag [slachtoffer] in elkaar zakken. Ik zag dat [verdachte] voor de schoten heel dicht op [slachtoffer] toe kwam lopen. Hij was ongeveer op armlengte van [slachtoffer] verwijderd. Ik heb niet gezien dat [verdachte] schoot, maar ik hoorde het. Ik zag dat [slachtoffer] achter de auto in elkaar zakte.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 september 2017, opgenomen op pagina 117 - 120 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
V: Wat kun jij vertellen over de schietpartij welke op 15 september 2017 heeft plaats- gevonden voor de Spar?
A: We waren te winkelen bij de Spar te Damwoude. Met we bedoel ik, [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2]. We hadden enkele boodschappen gedaan bij de Spar. We hadden de spullen net betaald en waren weer terug gelopen naar de auto. De boodschappen zijn in de kofferbak gestopt. Ik zag toen [verdachte] op de fiets aan komen fietsen. Ik zag dat [verdachte] zijn fiets neergooide. Ik zag dat [verdachte] in zijn rechterhand een vuurwapen vasthield. Ik zag namelijk een loop. [slachtoffer] en [verdachte] stonden heel dicht bij elkaar.
V: Wie heeft [slachtoffer] neergeschoten?
A: [verdachte].
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 september 2017, opgenomen op pagina 157 - 164 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte]:
V: U krijgt de gelegenheid om te vertellen hoe het op 15 september 2017 is gegaan.
A: Op een gegeven moment is mijn kop geploft. Het is uit het niets gekomen. Ik denk er dagelijks aan van: "[verdachte], hoe heb je het kunnen doen?” Ik ben uit het niets naar die Spar gegaan. Ik wilde naar [slachtoffer] toe gaan om hem aan te spreken. Ik heb hem aangesproken. Achter en bij zijn auto. Vervolgens heb ik het ding overgehaald. Ik bedoel hiermee te zeggen een pistool. En daar heb ik mee geschoten. Hij is overgegaan. Waarop ik nog een keer heb geschoten. Of ik hem heb geraakt dat weet ik niet.
V: Wat gebeurt er na het tweede schot?
A: Toen is [slachtoffer] gaan zitten.
V: Hoe bent u naar de Spar toegegaan?
A: Met de fiets.
V: Had u het vuurwapen toen al bij u?
A: Ja, ik had hem in mijn broekzak. Ik had het vuurwapen binnen handbereik.
V: Had u het vuurwapen gepakt en bent u vervolgens naar de Spar gereden naar [slachtoffer]?
A: Ja, ik heb het vuurwapen uit de vitrinekast gepakt.
V: Was het wapen geladen en direct gereed voor gebruik?
A: Ja, hij is altijd klaar voor gebruik.
V: Hoe vaak heeft u met het vuurwapen geschoten?
A: Ik denk twee keer.
V: Wat was de afstand tussen u en [slachtoffer]?
A: Ik denk ongeveer een meter.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek wapen en munitie d.d. 31 oktober 2017, opgenomen op pagina 78, 79 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Op 15 september 2017 zijn goederen inbeslaggenomen. De voorwerpen werden voor nader onderzoek overgedragen aan het Team Wapens, Munitie en Explosieven. Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen:
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Object: Vuurwapen (Onderdelen)
Merk: Marushin
Model: COP
Kaliber: .22 short
Onderdeel van een pistool
Het voorwerp betreft een loopgroep met daarin een viertal lopen. De lengte is 7,9 cm en
2,7 cm in liet vierkant.
De aangeboden loopgroep was voorzien van een tweetal hulzen, randvuurpatronen kaliber
.22 short, merk Remmington.
De beide huizen hebben een zware c.q. doorborende inslag van de slagpin. Dit past niet
bij een normaal functionerend wapen.
Het vermoeden is dan ook dat deze loopgroep van oorsprong een ander kaliber t.w. .357
/.38 Spec. heeft gehad. Dit past bij een vierschots pistool van het merk Marushin, model
COP (Compact off Duty Police) van het kaliber .357 / .38 Spec.
Door het plaatsen van een viertal inzetloopjes is dit wapen geschikt gemaakt voor liet
afvuren van . 22 short patronen.
Alle vier de loopjes zijn voorzien van trekken en velden en zijn zodanig ingericht dat
deze alleen patronen van het kaliber .22 short kunnen bevatten/afvuren.
Het onderdeel is specifiek bestemd en van wezenlijke aard voor een vuurwapen, gelet op
artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Derhalve is dit voorwerp een onderdeel van een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder
3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1, van de Wet wapens en munitie.
Categorie omschrijving : Wapens/munitie/springstof
Object : Munitie (Patroon)
Soort : Randvuur kogelpatronen
Merk : Sellier & Beilot
Kaliber : .22 Short
Deze patronen zijn geschikt om projectielen door middel van een vuurwapen af te schieten.
Derhalve zijn de patronen munitie in de zin van artikel 1 onder 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
De vrijstellingsbepalingen van de Wet wapens en munitie zijn op van een vuurwapen en de munitie niet van toepassing.
8. Een geneeskundige verklaring, op 25 januari 2018 opgemaakt en ondertekend door A.W. Westerveld, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als haar verklaring:
Letselrapportage t.b.v. letselonderzoek betreffende [slachtoffer].
• Kunt u een letselbeschrijving maken?
• Is dit letsel terug te voeren op het afschieten van één of meerdere kogels in het
lichaam van het slachtoffer?
• Had het letsel zonder medisch ingrijpen het overlijden kunnen veroorzaken?
• Is bij het afvuren van één of meerdere kogels in de nek/halsstreek de dood in het
algemeen te verwachten?
• Zijn er verder nog op-of aanmerkingen die u als deskundige wilt maken?
1. Kan het geconstateerde letsel passen bij het scenario dat het slachtoffer geraakt is
door één of meer kogels die afgevuurd zijn met een 22 kaliber vuurwapen?
2. Wat is de risico inschatting van het geconstateerde letsel?
3. Is bij het geconstateerde letsel, blijvend letsel te verwachten?
Aanvullende informatie met betrekking tot het incident.
Direct na het schot kon meneer zijn rechter arm niet meer bewegen en verloor hij bloed.
Op de SEH van het MCL zijn röntgenfoto’s gemaakt.
In de verslagen van röntgen en CT scan onderzoek dat op 15 september 2017 in het MCL is
gedaan wordt beschreven dat er meerdere, als kogelfragmenten geduide, donkere fragmenten
te zien zijn, waarvan de grootste zich bevindt in de opening tussen de laatste halswervel en de eerste borstwervel rechts. Dit foramen intervertebrale is de plek vanwaar de zenuwen uit het ruggenmerg uittreden.
Er zijn ook enkele fragmenten ter hoogte van het rechter dwarsuitsteeksel van de onderste halswervel, waarin ook een breukje te zien is. Er is rechts in de hals op verschillende plaatsen lucht zichtbaar in het onderhuidse vet- en spierweefsel.
Letselbeschrijving
Hals
Rechts in de hals een zwelling over ongeveer 2 cm van het huidoppervlak.
Voor de zwelling een verbandje met een kleine bloedvlek. Na verwijderen van het verbandje
bloedkorsten en druppel gele pus zichtbaar. De druppel pus komt uit een huiddefect met
rafelige randen met een omvang van enkele millimeters.
Achter de zwelling een drietal paarsblauwe verkleuringen in de huid van ten hoogste 0,5 cm
elk die in een lijn achter en evenwijdig aan de borstbeen-sleutelbeen-tepelspier (musculus
stemo-cleido-mastoideus) lopen.
Beoordeling (interpretatie) van de letsels:
Het huiddefect is al zeker enkele dagen geleden ontstaan en geneest niet goed door een lokale ontstekingsreactie. Deze ontstekingsreactie en de zwelling in de hals zouden kunnen passen bij onderhuidse aanwezigheid van lichaamsvreemd materiaal.
Conclusie
Ontstaan: het letsel aan hals en zenuwvlechtwerk is acuut ontstaan bij het incident
Herstel: niet exact aan te geven in ieder geval vele maanden
Blijvend letsel: blijvende beperkingen in beweging en / of gevoel van de arm kunnen
niet worden uitgesloten.
Letsel past bij toedracht: het geconstateerde letsel kan passen bij de door slachtoffer
aangegeven toedracht.
Beantwoording van de vragen:
• Is dit letsel terug te voeren op het afschieten van één of meerdere kogels in het lichaam van het slachtoffer?
Het geconstateerde letsel past bij uitwendig inwerkend geweld, zoals bijvoorbeeld het afschieten van munitie, waarbij de huid is doorboord en onderliggende zenuwstructuren beschadigd.
• Is bij het afvuren van één of meerdere kogels in de nek/halsstreek de dood in het algemeen te verwachten?
Al dan niet overlijden als gevolg van kogels in nek / halsstreek hangt af van de structuren die beschadigd worden bij een dergelijk incident. Letsels van vitale structuren zoals grote bloedvaten, bijvoorbeeld de halsslagader, luchtpijp of slokdarm of beschadiging van het ruggenmerg in de halswervelkolom zijn daarbij risicovol.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. Subsidiair.
hij op 15 september 2017 te Damwâld, in de gemeente Dantumadiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, vanaf korte afstand, met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] in zijn nek/halsstreek werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 15 september 2017 te Damwâld, in de gemeente Dantumadiel, een onderdeel van een wapen van categorie III, te weten een zogenaamde loopgroep met daarin een viertal lopen, zijnde een onderdeel specifiek bestemd en van wezenlijke aard voor een vuurwapen, en munitie van categorie III, te weten vier zogenaamde randvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Subsidiair: Poging tot doodslag.
2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie..
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweer. Verdachte heeft zichzelf verdedigd tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval van aangever op het moment dat sprake was van een verbale confrontatie tussen verdachte een aangever, waarbij aangever verdachte met een staaf heeft geslagen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet gehonoreerd dient te worden. Verdachte is degene geweest die disproportioneel heeft gehandeld.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij de confrontatie was aangegaan met aangever, werd geslagen met een metalen staaf en dat hij zich toen heeft verdedigd. Verdachte is echter gewapend met een pistool aangever tegemoet getreden en in de daaropvolgende ruzie heeft verdachte aangever neergeschoten. Blijkens de camerabeelden is verdachte echter degene geweest die de confrontatie heeft gezocht. De handelwijze van verdachte kan derhalve als aanvallend gekenmerkt worden. Aangever was gerechtigd zich te verdedigen, toen hij zag dat verdachte een pistool op hem had gericht.
Naar het oordeel van de rechtbank was er derhalve in het geheel geen sprake van een noodweersituatie aan de zijde van verdachte. Dit brengt mee dat het beroep op noodweer wordt verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 6 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit, in geval van een bewezenverklaring, tot oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij een lange proeftijd met daarbij de in de reclasseringsrapportage genoemde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een pistool van dichtbij op zijn slachtoffer te schieten. Het slachtoffer is door het handelen van verdachte ernstig gewond geraakt aan zijn nek.
Tot op heden is de kogel ook nog niet verwijderd en wordt het slachtoffer in zijn dagelijks leven nog steeds geconfronteerd met de gevolgen die hem door verdachte zijn aangedaan.
Daarbij komt dat het feit heeft plaatsgevonden voor een supermarkt, waarbij winkelend publiek getuige is geweest van het door verdachte uitgeoefende geweld. Dit soort incidenten versterkt onveiligheidgevoelens in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met de daarbij behorende munitie dient, gelet op het onaanvaardbare risico dat het met zich meebrengt voor de veiligheid van personen, een forse sanctie te worden opgelegd.
Uit het psychiatrisch pro justitia rapport d.d. 9 februari 2018, opgesteld door dr. T. Berger, psychiater, blijkt dat verdachte aan meerdere psychiatrische stoornissen lijdt. Verdachte functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau, wat zich kenmerkt door deficiënties in zijn intellectueel functioneren. Bijkomend lijdt verdachte aan cognitieve beperkingen.
Bij verdachte worden tevens antisociale persoonlijkheidstrekken vastgesteld, maar daarbij voldoet hij niet aan de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis. Bij verdachte is verder sprake van een duidelijke disbalans tussen draagkracht en draaglast, met daarnaast beperkte copingvaardigheden en veel reële psychosociale problemen.
Ten tijde van het tenlastegelegde was er naast de voornoemde stoornissen ook sprake van alcoholintoxicatie en had verdachte sederende medicatie gebruikt. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Tevens is een psychologisch pro justitia rapport d.d. 2 februari 2018, opgesteld door dr. R.W. Blaauw, psycholoog. Uit deze rapportage blijkt dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid. Daarbij is sprake van antisociaal gedrag en van een lichte stoornis in alcoholgebruik. Mogelijk is tevens sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een recidiverende depressieve stoornis van matige ernst. Aannemelijk is dat verdachte vanuit zijn zwakbegaafdheid en beperkte copingvaardigheden en vanuit de bijzondere algemene omstandigheden en specifieke omstandigheden niet een volledige vrijheid van handelen had.
Niet aannemelijk is dat verdachte volledig werd overheerst door zijn pathologie, zodat hij nog wel enige keuzevrijheid had. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Uit de voorlichtingsrapportage d.d. 23 februari 2018, blijkt dat verdachte vanuit zijn beperkingen minder in staat is om op adequate wijze met tegenslagen om te gaan, maar in een toestand van toenemende emotionele ontregelingen, lijkt verdachte dusdanig overvraagd, dat zijn mogelijkheden om tot gedragsalternatieven te komen nog beperkter voor hem waren.
Alcoholgebruik lijkt ten tijde van het onderhavige feit een ontremmend effect op zijn handelen te hebben gehad, waardoor het recidiverisico verhoogd wordt indien verdachte zijn alcoholgebruik niet onder controle heeft.
Begeleiding bij praktische zaken is geïndiceerd om de draagkracht van verdachte te vergroten en op die manier te stabiliseren. Zonder begeleiding bij de maatschappelijke problemen en zonder behandeling wordt het recidiverisico ingeschat als hoog. De reclassering conformeert zich aan de conclusies van de pro justitia rapporteurs.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt. Een andere strafmodaliteit doet geen recht aan de ernst van het feit.
Weliswaar heeft de reclassering geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden, maar de rechtbank acht de ernst van het feit zodanig dat zij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf niet geïndiceerd acht. Eventuele bijzondere voorwaarden kunnen te zijner tijd bij de voorwaardelijke invrijheidstelling worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheid dat hij niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. Alles afwegende acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.815,97 ter vergoeding van materiële schade en ter vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 17.500,--. Mocht de rechtbank dit schadebedrag onvoldoende onderbouwd achten, dan wordt een bedrag van
€ 6.419,-- gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Met betrekking tot de hoogte van het bedrag refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. Voorts heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de vordering vlak voor de zitting is verspreid, terwijl daarbij sprake is van een ingewikkelde vordering.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij vanwege de door haar bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw verzoekt bij toewijzing van de vordering het gevraagde schadebedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw tot niet ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie vanwege de late indiening van de vordering van de benadeelde partij, nu blijkens artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering voeging tot op de terechtzitting is toegelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze materiële schade, bestaande uit de schadeposten "Eigen bijdrage CAK" ad € 1.146,86, "Reiskosten" ad € 366,60 en "Eigen risico zorgverzekeraar" ad € 303,51 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding van oordeel
dat dit onderdeel van de vordering tot een bedrag van € 6.419,-- voldoende aannemelijk is geworden en voor toewijzing vatbaar is. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat zij met betrekking tot het overige deel van de verzochte immateriële schadevergoeding over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen.
Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan.
De rechtbank zal dat deel van de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor wat betreft dat deel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht derhalve de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar tot een bedrag van € 8.235,97, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 september 2017.
Nu vaststaat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank zal daarbij bepalen dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2017.
De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee patronen en een opzetloop met daarin twee hulzen, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het onder 1. subsidiair tenlastegelegde hiermee is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen twee patronen en een opzetloop met daarin twee hulzen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 8.235,97 (zegge: achtduizendtweehonderdvijfendertig euro en zevenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2017.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], te betalen een bedrag van € 8.235,97 (zegge: achtduizendtweehonderdvijfendertig euro en zevenennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 76 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.816,97 aan materiële schade en € 6.419,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. K. Post en mr. H.G. Punt, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2018.
Mr. Post en mr. Punt zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.