ECLI:NL:RBNNE:2018:903

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
18/730223-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door afleiding tijdens het rijden

Op 15 maart 2018 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die verantwoordelijk werd gehouden voor een dodelijk verkeersongeval op de A7 te Joure op 16 november 2016. De verdachte, een beroepschauffeur, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de man schuldig was aan het veroorzaken van het ongeval door tijdens het rijden handelingen op zijn telefoon te verrichten, waardoor hij afgeleid was en niet tijdig kon remmen. Dit leidde tot een botsing met een personenauto, waarbij de bestuurder, [slachtoffer 1], om het leven kwam en zijn vrouw, [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, wat leidde tot de fatale gevolgen van het ongeval. De rechtbank hield rekening met de ernst van de gevolgen voor de slachtoffers en hun nabestaanden, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers, vooral beroepschauffeurs, om alert en voorzichtig te zijn in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730223-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 maart 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.M. Kruizinga, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 november 2016, op de A7 te/nabij Joure, althans in de
gemeente De Fryske Marren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van
een motorrijtuig, te weten een vrachtauto, merk: DAF, kenteken: [kenteken],
daarmede rijdende over de autosnelweg A7,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden
door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend,
tijdens het besturen van genoemde vrachtauto gebruik te maken van een
telefoon, waarop verdachte (een) website(s) bezocht en/of bekeek, in elk
geval door tijdens het besturen van genoemde vrachtauto handelingen te
verrichten met een telefoon, en/of
- terwijl zich op het weggedeelte voor het door verdachte bereden weggedeelte
een file had gevormd en/of motorvoertuigen tot stilstand waren gekomen en/of motorvoertuigen langzaam reden-
de door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto niet (tijdig) af te remmen en/of
tot stilstand te brengen,
waardoor een botsing/aanrijding is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde
vrachtauto en een personenauto, merk Ford, kenteken [kenteken], bestuurd door [slachtoffer 1]
,
tengevolge waarvan genoemde [slachtoffer 1] werd gedood en/of (inzittende) [slachtoffer 2]
zwaar lichamelijk letsel, te weten een dwarslaesie, heeft bekomen/opgelopen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 november 2016 te Joure, althans in gemeente De Fryske
Marren, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto, merk: DAF, kenteken
[kenteken]), daarmee rijdende op de autosnelweg A7,
tijdens het besturen van genoemde vrachtauto gebruik heeft gemaakt van een
telefoon, waarop verdachte (een) website(s) bezocht en/of bekeek, in elk geval
tijdens het besturen van genoemde vrachtauto handelingen heeft verricht
met/aan een telefoon, en/of
- terwijl zich op het weggedeelte voor het door verdachte bereden weggedeelte
een file had gevormd en/of motorvoertuigen tot stilstand waren gekomen en/of motorvoertuigen langzaam reden-
de door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto niet (tijdig) heeft afgeremd
en/of tot stilstand heeft gebracht,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte tijdens het besturen van een vrachtauto gebruik maakte van zijn telefoon. Omdat hij was afgeleid door de handelingen op zijn telefoon, lette hij niet meer goed op het verkeer en heeft hij niet geremd waardoor een botsing is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde vrachtauto en een personenauto. Ten gevolge van de botsing is de heer [slachtoffer 1] overleden en heeft mevrouw [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte heeft door gebruik te maken van zijn telefoon tijdens het besturen van de vrachtauto, zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld hoe kort voor het ongeval verdachte handelingen heeft verricht op zijn telefoon. Derhalve kan niet worden gezegd dat het ongeval heeft plaatsgevonden omdat verdachte op zijn telefoon keek. Hier komt bij dat de handelingen op de telefoon slechts seconden hebben geduurd. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij daarbij steeds op de weg heeft gelet. Gelet op het voorgaande valt niet uit te sluiten dat het ongeval is voortgekomen uit een moment van onoplettendheid van verdachte, zonder dat daarbij een verband heeft bestaan met zijn telefoon. Een enkele onoplettendheid is onvoldoende om te worden gekwalificeerd als een aanmerkelijke schuld voor het ongeval dat heeft plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen [1] die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Verdachte reed in de ochtend van 16 november 2016 over de autosnelweg A7 te Joure, in de gemeente De Fryske Marren in een vrachtauto van het merk DAF met het kenteken [kenteken]. Op voornoemde locatie, omstreeks 08.43 uur, botste verdachte met zijn vrachtauto tegen een personenauto aan. Deze personenauto werd bestuurd door [slachtoffer 1].
Tengevolge van deze botsing werd [slachtoffer 1] gedood en liep [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een dwarslaesie, op. [2]
Uit het onderzoek dat de politie heeft gedaan naar de telefoon van verdachte blijkt het volgende. Om 08:41:12 uur had verdachte telefonisch contact met zijn vrouw, waarna hij om 08:44:46 uur verbinding had met internet. Om 08:45:08 uur maakte verdachte met zijn toestel verbinding met de internetpagina van Google.nl en werd er een zoekvraag gedaan. Om 08:45:56 uur en 08:45:57 uur werden er opnieuw zoekvragen gedaan, waarbij om 08:45:58 uur verbinding werd gemaakt met een internetpagina. Om 08:46:14 uur maakte het toestel van verdachte verbinding met 112.
Uit gegevens van het Operationeel Centrum bleek dat er op 16 november 2016 om 08:44:08 uur een telefonische melding binnenkwam vanaf het telefoonnummer van verdachte. [3]
Uit de verklaringen van de getuigen die voor de auto van [slachtoffer 1] reden, blijkt dat zij stapvoets reden. [4]
Uit het onderzoek door de verkeersongevalsanalist blijkt dat er zowel vooraf als ter plaatse geen remsporen van de desbetreffende vrachtauto zijn aangetroffen. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voorafgaand aan het ongeval 83 kilometer per uur reed, dat hij ondertussen zijn mobiele telefoon in zijn hand had en dat hij daarop handelingen verrichtte. Toen hij weer op de weg keek, zag hij het zilveren dak van een personenauto, naar later bleek de personenauto van [slachtoffer 1]. Toen hij remde was het al te laat. Hij botste met de vrachtauto tegen de personenauto van [slachtoffer 1]. [6]
Primair ten laste gelegde
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden dan wel lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip 'schuld' in het kader van artikel 6 WVW houdt in dat voor strafbaarheid tenminste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van 'schuld' te kunnen komen.
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van voornoemde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard
en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht.
Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Vaststaat dat verdachte in de minuten voorafgaand aan het verkeersongeval alsook op het moment van het verkeersongeval zijn telefoon in zijn hand heeft gehad en dat hij in ieder geval tot zeer kort voor het ongeval hierop handelingen verrichtte. Dit terwijl hij een beladen vrachtwagen bestuurde.
De rechtbank gaat er op basis van de vergelijking tussen het tijdstip van de telefoon van verdachte op het moment van de 112-melding (08:46:14 uur) en het tijdstip van de binnenkomst van deze melding bij het Operationeel Centrum (08:44:08 uur) van uit dat de telefoon van verdachte twee minuten en zes seconden voorliep op de werkelijke tijd. De rechtbank leidt hieruit af dat het toestel van verdachte om 08:43:52 uur nog verbinding maakte met een internetpagina.
Gelet op de zeer korte tijdspanne tussen het verbinding maken met het internet en de binnenkomst van de 112-melding, in combinatie met de verklaring van verdachte dat hij vanaf zijn telefoon weer op de weg keek en hij een botsing niet meer kon voorkomen, is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat de oorzaak van het ongeval is te wijten aan het feit dat verdachte handelingen verrichtte met zijn telefoon en daardoor niet (tijdig) afremde zodat hij niet kon voorkomen dat er een botsing ontstond tussen de door hem bestuurde vrachtauto en de personenauto die werd bestuurd door [slachtoffer 1]. Van contra-indicaties is, noch uit de verkeersongevalsanalyse noch uit andere stukken gebleken.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de feitelijke gedragingen van verdachte, gelet op de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het verkeersgedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Een verkeersdeelnemer heeft onder meer de zorgplicht om goed op te letten op het overige verkeer en zich zodanig te gedragen dat andere verkeersdeelnemers geen gevaar lopen dan wel worden gehinderd.
De rechtbank is van oordeel dat van verdachte als beroepschauffeur, rijdend in een beladen vrachtauto, juist extra voorzichtigheid en alertheid in het verkeer mag worden verwacht. Nu verdachte zijn aandacht niet voortdurend op het verkeer op de weg heeft gehouden, heeft hij de personenauto waarin beide slachtoffers zaten niet tijdig opgemerkt en heeft hij niet tijdig geremd waardoor het verkeersongeval zich heeft voorgedaan.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte roekeloos heeft gehandeld nu aan roekeloosheid in de jurisprudentie van de Hoge Raad bijzondere eisen zijn gesteld waaraan in dit geval niet wordt voldaan. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte door voornoemd gedrag zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 november 2016, op de A7 te Joure, in de gemeente De Fryske Marren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een vrachtauto, merk: DAF, kenteken: [kenteken], daarmede rijdende over de autosnelweg A7, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door zeer onvoorzichtig en onoplettend, door tijdens het besturen van genoemde vrachtauto handelingen te verrichten met een telefoon, en - terwijl zich op het weggedeelte voor het door verdachte bereden weggedeelte motorvoertuigen langzaam reden- de door hem, verdachte, bestuurde vrachtauto niet (tijdig) af te remmen en tot stilstand te brengen,
waardoor een botsing is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde vrachtauto en een personenauto, merk Ford, kenteken [kenteken], bestuurd door [slachtoffer 1], tengevolge waarvan genoemde [slachtoffer 1] werd gedood en inzittende [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een dwarslaesie, heeft opgelopen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om ingeval van een veroordeling geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen nu verdachte hierdoor zijn baan kwijt zal raken en de huisvesting van het gezin in gevaar zal komen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het reclasseringsrapport d.d. 9 februari 2018, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, door zeer onvoorzichtig en onoplettend te handelen, schuldig gemaakt aan een uitermate ernstig verkeersongeval, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] om het leven is gekomen en zijn vrouw [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte had als beroepschauffeur die reed met een beladen vrachtauto een extra zorgplicht ten aanzien van zijn medeweggebruikers. Desalniettemin was hij tijdens het besturen van de vrachtauto handelingen aan het verrichten op zijn telefoon waardoor hij geen aandacht meer had voor de overige verkeersdeelnemers en een botsing niet kon voorkomen. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan. Verdachte heeft met zijn onverantwoordelijke gedrag veel leed veroorzaakt bij de nabestaanden en bij de vrouw van [slachtoffer 1], die niet alleen haar partner kwijt is, maar naar alle verwachting de rest van haar leven grotendeels verlamd blijft en afhankelijk is van een rolstoel. Ook hun dochter zal opgroeien zonder haar vader.
Voor wat betreft de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook lijdt onder hetgeen heeft plaatsgevonden. Zo zal hij de rest van zijn leven moeten leven met hetgeen hij met zijn handelen teweeg heeft gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Uit het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt, blijkt dat er geen problemen zijn geconstateerd in het leven van verdachte. Hij wordt zelfstandig in staat geacht een herhaling van problemen in de toekomst te voorkomen en er zijn geen indicaties voor het opleggen van een reclasseringstoezicht of andere interventies. De reclassering adviseert oplegging van een werkstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank tevens rekening met de landelijke oriëntatiepunten van straftoemeting die de rechtbank hanteert. Voor een feit als het bewezenverklaarde, waarbij een slachtoffer is gedood, is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren. Indien een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is het uitgangspunt een werkstraf voor de duur van 160 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het feit door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd, maakt dat oordeel niet anders. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie passend en zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden opleggen en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.

en voorts:
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 36 maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot 18 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. K. Post en mr. H.G. Punt, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2018.
Mr. Post en mr. Punt zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer PL0100-2016325496-1, gesloten op 20 december 2016.
2.Een proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 10 maart 2017, een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 februari 2017, een proces-verbaal verkeersongevalsanalyse d.d. 16 januari 2017 en een schriftelijk bescheid, te weten een schouwverslag van forensisch arts B.A. Wolters van GGD Groningen d.d. 24 november 2016.
3.Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 11 maart 2017.
4.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 16 november 2016 en een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 16 november 2016.
5.Een proces-verbaal verkeersongevalsanalyse d.d. 16 januari 2017.
6.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 1 maart 2018.