ECLI:NL:RBNNE:2018:891

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
18/730328-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak door gebrek aan bewijs

Op 9 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen. De zaak kwam voort uit een aangifte van een jonge vrouw, die verklaarde dat zij was lastiggevallen door twee jongens. Tijdens de rechtszitting op 26 januari 2018 bleek dat de verklaring van de aangeefster veel twijfels opriep. Zij kon niet duidelijk maken wie van de jongens welke handeling had verricht, wat leidde tot onduidelijkheid over de rol van de verdachte.

De verdachte en zijn medeverdachte ontkenden de beschuldigingen en verklaarden dat zij de aangeefster niet hadden gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Geen van de getuigen had gezien wat er tussen de verdachte, de medeverdachte en de aangeefster was gebeurd, en de verklaringen van de aangeefster waren te vaag om tot een veroordeling te leiden.

De officier van justitie had vrijspraak gevorderd, en de verdediging voerde aan dat er geen bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank volgde dit standpunt en sprak de verdachte vrij van zowel de primaire als de subsidiaire beschuldigingen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de andere rechters het oordeel unaniem steunden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730328-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 januari 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. van der Toorn, advocaat te Roermond.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2016 tot en met 26 maart 2016 te Drachten, gemeente Smallingerland, in elk geval in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1999) heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit:
- het slaan en houden van een arm om de schouder/rug/billen van die [slachtoffer] en/of
- het (proberen te) zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het (onder en/of boven de kleding) met de hand betasten/voelen van de borst en/of de blote huid van die [slachtoffer] en/of
- het (onder en/of over de kleding) met de hand betasten van de billen van die [slachtoffer],
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoedse karakter van de hierboven omschreven ontuchtige handelingen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2016 tot en met 26 maart 2016 te Drachten, gemeente Smallingerland, in elk geval in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1999) te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, die [slachtoffer] onverhoeds probeerde te zoenen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat er een aantal specifieke handelingen ten laste zijn gelegd, maar dat aangeefster niet goed weet wie welke handeling heeft gedaan. Verdachte en medeverdachte hebben beiden verklaard dat zij de handelingen niet hebben gepleegd. Gelet hierop is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft verricht. Uit het dossier blijkt evenmin dat verdachte en medeverdachte een gezamenlijk plan hadden om aangeefster tot ontuchtige handelingen te dwingen, zodat medeplegen niet kan worden bewezen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het ten laste heeft gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Buiten aangeefster zijn er vier getuigen gehoord. Uit de verklaringen blijkt dat niemand iets heeft gezien. Beide verdachten verklaren dat zij de meisjes enkel geholpen hebben met opstaan nadat zij waren gevallen. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zoenen heeft hij aangevoerd dat noch van het vereiste geweld noch van de vereiste feitelijkheid sprake is. Er is een aangifte, getuigen hebben niets gezien en verdachte verklaart dat hij haar niet heeft geprobeerd te zoenen. Daarnaast geldt dat aangeefster niet weet wie haar heeft geprobeerd te zoenen. Ten aanzien van zowel het primaire als subsidiaire is medeplegen ten laste gelegd. Uit het dossier blijkt geenszins dat van een bewuste en nauwe samenwerking sprake is geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht -met de officier van justitie en de raadsman- het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de verklaring van aangeefster veel twijfels bevat. Aangeefster heeft verklaard dat zij is lastiggevallen door twee jongens. Zij heeft niet kunnen aangeven wie van de jongens wat heeft gedaan, waardoor voor de rechtbank niet is komen vast te staan of verdachte ontuchtige handelingen heeft verricht, en zo ja, welke. Verdachte en de medeverdachte hebben beiden ontkend dat zij aangeefster hebben gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, en geen van de getuigen heeft gezien wat er is gebeurd tussen de verdachte, de medeverdachte en aangeefster. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte, al dan niet samen met een ander, aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen. Ook voor een poging daartoe ontbreekt het bewijs. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2018.
Mr. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.