ECLI:NL:RBNNE:2018:88

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
18/930207-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en belediging van politieagenten met vrijspraak voor poging tot moord

Op 11 januari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot moord, mishandeling van politieagenten, belediging en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat het niet overtuigend bewezen was dat de verdachte de aangever, [slachtoffer 1], in de borst had gestoken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, omdat de verklaringen van de getuigen inconsistent waren en er geen fysiek bewijs was gevonden dat de verdachte met een mes had gestoken.

De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling van een politieagent, belediging door in het gezicht te spugen en bedreiging van een politieagent. De feiten vonden plaats op 30 juli 2017 in Assen, waar de verdachte betrokken was bij een conflict met een groep personen, waaronder de aangever. Tijdens de aanhouding verzette de verdachte zich en sloeg hij de politieagenten, wat leidde tot de bewezenverklaring van de feiten 2, 3, 4 en 5.

De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie van zes weken op, rekening houdend met zijn leeftijd en de omstandigheden van de zaak. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde politieagenten, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], voor immateriële schade. De vordering van [slachtoffer 1] werd afgewezen, omdat de rechtbank het feit niet bewezen achtte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.930207-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 januari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 09 januari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 juli 2017 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of die [slachtoffer 1] met dat mes/voorwerp in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 juli 2017 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of die [slachtoffer 1] met dat mes/voorwerp in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 30 juli 2017 te Assen [slachtoffer 2], opsporingsambtenaar van Politie Noord-Nederland gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of elders tegen het hoofd te stompen en/of te slaan;
3.
hij op of omstreeks 31 juli 2017 te Assen [slachtoffer 2], opsporingsambtenaar van Politie Noord-Nederland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] aan te kijken en tegen deze te roepen/zeggen: "Wacht maar, als ik jou zie, ik maak je kapot" en/of "Ik onthoud jou, wacht maar", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 30 juli 2017 te Assen opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2], opsporingsambtenaar van Politie Noord-Nederland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid in diens gezicht heeft gespuwd;
5.
hij op of omstreeks 30 juli 2017 te Assen opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3], opsporingsambtenaar van Politie Noord-Nederland, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid in haar gezicht heeft gespuwd;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van de op de terechtzitting opgegeven bewijsconstructie, geconcludeerd dat het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de feiten 2 tot en met 5.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot feit 1 het volgende.
Op 30 juli 2017 houdt zich een groep personen op ter hoogte van de schoenenzaak nabij de ingang van de [straatnaam] in Assen. Deze groep bestaat uit aangever [slachtoffer 1], diens broer [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6].
Bij hen voegt zich op een gegeven moment een meisje dat aangeeft dat zij is aangerand door verdachte in zijn kamer aan de [straatnaam]. De groep van aangever besluit daarop verhaal te gaan halen bij verdachte. Als deze groep bij verdachtes huis is aangekomen en hem aanroept komt verdachte naar beneden. Er ontstaat een woordenwisseling, er wordt geduwd en getrokken en er is een handgemeen tussen verdachte en leden van de groep van aangever. Op enig moment ervaart aangever dat hij een steekwond in de borst heeft opgelopen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat aangever [slachtoffer 1] in de borststreek is gestoken, naar de rechtbank aanneemt met een mes. In het dossier bevindt zich geen medische verklaring, maar gelet op de verklaringen over de verwonding en de foto’s die zich in het dossier bevinden gaat de rechtbank uit van een verwonding van ongeveer 1 cm groot en ongeveer 1,5 cm diep.
De groep van aangever wijst in hun verklaringen verdachte aan als degene die aangever heeft gestoken en wel op het moment dat aangever zich tussen [slachtoffer 4] en verdachte begeeft.
Verdachte heeft consequent ontkend dat hij aangever heeft gestoken en dat hij een mes had.
Verdachte is zelf gewond geraakt aan de muis van zijn linkerhand (een medische verklaring bevindt zich in het dossier) en heeft verklaard dat hij niet weet hoe dat is gebeurd. Noch bij verdachte, noch in de woning of in de kamer van verdachte is een mes aangetroffen.
De verklaringen van de groep van aangever houden voor zover hier van belang het volgende in.
Aangever geeft aan dat verdachte eerst op [slachtoffer 5] afloopt maar dat verdachte door aangever en [slachtoffer 6] wordt tegengehouden. Er komen ook vrienden van verdachte bij. Er ontstaat een handgemeen tussen verdachte, [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4].
Aangever geeft aan dat verdachte hem stak toen hij zijn broer bij verdachte weg trok. Dat was op het moment dat de broer van aangever tegen de gevel stond met verdachte voor hem en [slachtoffer 6] er achter. Aangever heeft het mes feitelijk niet gezien en heeft ook niet gevoeld dat hij is gestoken. Verdachte zou daarna nog een aantal stekende bewegingen hebben gemaakt richting aangever en diens broer.
[slachtoffer 4] geeft aan dat hij zag dat verdachte een mes uit zijn rechterjaszak trok en daarmee een zwaaiende beweging maakte naar het bovenlichaam van [slachtoffer 4]. Op dat moment stapt aangever tussen verdachte en [slachtoffer 4] en wordt aangever gestoken.
[slachtoffer 6] en aangever duwen verdachte weg.
[slachtoffer 4] geeft een omschrijving van het mes; de lengte zou 20 tot 25 centimeter bedragen.
[slachtoffer 5] geeft aan dat verdachte haar gelijk bij de keel greep toen hij beneden was gekomen. [slachtoffer 5] heeft verdachte vervolgens een stomp gegeven. Verdachte wordt dan door [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] vastgepakt en tegen de muur geduwd.
[slachtoffer 5] ziet dan dat verdachte om zich heen begint te slaan. Zij ziet dat verdachte een mes in zijn hand heeft en haar probeert te steken. [slachtoffer 4] springt er tussen en vervolgens probeert verdachte hem te steken. [slachtoffer 5] ziet dat verdachte stekende bewegingen maakt richting haar, [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4]. Als verdachte [slachtoffer 4] probeert te steken, springt aangever er tussen en wordt hij door verdachte gestoken in de borst.
[slachtoffer 6] geeft aan dat voorafgaande aan het steekincident er een handgemeen heeft plaatsgevonden tussen vrienden van verdachte en leden van de groep van aangever. [slachtoffer 6] geeft in eerste instantie daarbij aan dat een jongen heeft geprobeerd hem in de keel te steken en dat hij zich afgeweerd heeft en toen een kras op zijn rechterarm kreeg. Een foto van die kras bevindt zich in het dossier. Ook probeerde verdachte hem te steken. Later in zijn verklaring geeft [slachtoffer 6] aan dat verdachte op hem afkwam en hem met de linkerhand bij de nek vastpakte. Verdachte probeerde [slachtoffer 6] vervolgens met de rechterhand te steken. Als [slachtoffer 6] de rechterhand van verdachte vastpakt en verdachte wegduwt raakt het mes de rechteronderarm van [slachtoffer 6]. [slachtoffer 6] heeft alleen het lemmet van het mes gezien. Dat was ongeveer 6 à 7 centimeter lang. [slachtoffer 6] heeft het steken van aangever door verdachte niet gezien maar verdachte was de enige die een mes had.
De overige getuigen verklaren voor zover hier van belang het volgende.
[getuige 1] die ook in het pand van verdachte woont geeft aan dat als hij buiten komt verdachte door de groep van aangever wordt geschopt en geslagen. Als [getuige 1] op de groep afloopt houdt het geweld zo ongeveer op. [getuige 1] geeft aan geen steekwapens te hebben gezien. Wel ziet hij na afloop de verwonding bij aangever.
[getuige 2] die verdachte kent geeft aan dat hij met de groep van aangever is meegelopen naar de woning van verdachte. Als verdachte naar buiten komt wordt hij direct vastgegrepen door [slachtoffer 6]. Er ontstaat vervolgens een handgemeen. Getuige probeert [slachtoffer 6] nog bij verdachte weg te trekken maar wordt door [slachtoffer 6] weggeduwd.
Op een gegeven moment vraagt aangever aan getuige of hij zijn jas even wil vasthouden en aangever gaat vervolgens bij [naam] naar binnen. Als aangever weer buiten komt ziet getuige bloed op de borst van aangever.
[getuige 2] geeft aan dat hij geen mes heeft gezien.
[getuige 3] die ook in het pand van verdachte woont geeft aan dat er werd geroepen dat er iemand naar buiten moest komen. Er stond een groep voor de deur waaronder een vrouw.
Verdachte is vervolgens naar beneden gegaan en er ontstond duw en trekwerk. Als [getuige 3] naar buiten gaat om de mensen uit elkaar te halen is de groep al uit elkaar gegaan.
[getuige 3] heeft niets van het steekincident gezien.
[getuige 4] die verdachte kent, geeft aan dat er ruzie was tussen verdachte en de groep van aangever. Getuige was daar in de [straatnaam] met nog twee vrienden. Als verdachte naar buiten komt wordt hij tegen de muur gedrukt en geslagen. [getuige 4] geeft aan dat hij op een meter afstand stond van het gebeuren en dat hij verdachte geen steekbewegingen heeft zien maken. Ook heeft [getuige 4] die avond geen mes gezien.
[getuige 5], die boven [straatnaam] woont, hoort geschreeuw dat onder een luifel vandaan kwam van het pand naast haar woning. Vervolgens ging het heel snel.
[getuige 5] geeft aan dat zij [slachtoffer 6] ziet weglopen met een meisje en dat hij op niet luide toon tegen dat meisje zegt ‘hij heeft gestoken’, alsof niemand anders dat mocht horen.
De politie spreekt nog met de twee bekenden van [getuige 4] en zij geven aan dat zij wel in de directe omgeving stonden ten tijde van de ruzie tussen de groep van aangever en de verdachte, maar geen steekincident hebben waargenomen.
Op grond van voormelde verklaringen van de groep van aangever kan wettig worden bewezen dat verdachte aangever in de borst heeft gestoken met een mes, ondanks de ontkenning van verdachte.
Uit deze wettige bewijsmiddelen heeft de rechtbank echter niet de overtuiging bekomen dat het verdachte is geweest die aangever daadwerkelijk met een mes in de borststreek heeft gestoken. Het is alleen de groep van aangever die verdachte aanwijst als dader, en daarbij ook nog wisselend verklaart over hetgeen is voorgevallen voorafgaande aan het vermeende steekincident. Ook wordt er wisselend verklaard over de volgorde van de gebeurtenissen. Geen van de andere getuigen heeft een mes gezien (noch bij verdachte, noch bij anderen) of het steekincident zelf.
Daar komt bij dat de overige getuigen de verklaringen van de groep van aangever alleen ondersteunen waar het gaat om het aanroepen van verdachte, dat hij naar beneden kwam en dat er dan duwen, trekken en over en weer slaan heeft plaatsgevonden. De overige getuigen verklaren niet dat verdachte zwaaiende of stekende bewegingen heeft gemaakt.
Alles afwegende is er bij de rechtbank een dusdanige twijfel over hoe een en ander nu daadwerkelijk heeft plaatsgevonden dat zij er niet van overtuigend is dat verdachte [slachtoffer 1] in de borststreek heeft gestoken. Verdachte zal daarom van feit 1 worden vrijgesproken.
De rechtbank past met betrekking tot de feiten 2, 3, 4 en 5 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 augustus 2017, opgenomen op pagina 59 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017202027, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik was afgelopen zondagavond 30 juli 2017 ik belast met de algehele surveillance voor incidentafhandeling in de gemeente Assen. Ik zag dat mijn collega vlak achter ons dienstvoertuig stond. Ik zag dat voor haar een donkergetinte man stond, gekleed in een wit vest met capuchon. Ik herkende deze man, als de man die in de bovenwoning stond en als verdachte werd aangewezen. Toen wij op de grond vielen, werd het een chaos. Ik voelde dat de verdachte zich met kracht verzette.
Ik zag en voelde dat de verdachte zijn arm langs mijn schouder richting mijn hoofd bewoog. Ik voelde vervolgens kort na elkaar een paar klappen tegen mijn hoofd. Ik voelde dat tenminste een (l) van de klappen met kracht tegen mijn gezicht kwam. Ik zag dat hij zijn arm boog om vervolgens langs mijn schouder, richting mijn hoofd te slaan. Ik voelde vervolgens drie of vier klappen wederom in mijn gezicht.
Toen ik hem naar beneden drukte, zag ik dat hij zijn gezicht naar mij toedraaide. Ik zag, hoorde én voelde dat hij in mijn gezicht spuugde. Ik vind dit beledigend.
Ik zag dat de collega's van de arrestantenwacht de verdachte door de hal richting de lift begeleiden. Op dat moment stond ik vlakbij de lift. Ik zag dat de verdachte mij aankeek. Op dat moment stond ik daar alleen. Ik zag en hoorde dat de verdachte naar mij riep: "Wacht maar, als ik jou zie, ik maak je kapot!". Ik voelde dit wel als een bedreiging. Door de emotie en de manier dat hij het uitsprak zei hij het serieus.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 augustus 2017, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3].
Ik werk als agent bij de politie Eenheid Noord- Nederland . Tijdens het uitoefenen van
mijn politiewerkzaamheden ben ik beledigd door een burger. Op zondagavond 30 juli 2017 was ik met verbalisant [slachtoffer 2] belast met een algehele opvallende surveillance voor incidentafhandeling in de gemeente Assen.
Ik stond op de [straatnaam] . Ik zag dat er voor uit de deur de jongen kwam lopen met de donkere huidskleur, zwart haar en het witte trainingsjasje. Ik zei tegen de jongen dat hij was aangehouden voor het feit dat hij zojuist iemand had neergestoken.
Ik zag en hoorde dat de verdachte begon te schreeuwen en te spugen richting ons verbalisanten.
Ik zette de verdachte in de auto achter de bijrijdersstoel. Ik zag, hoorde en voelde toen ik het hoofd van de verdachte los liet, dat de verdachte mij opzettelijk vol in mijn gezicht spuugde. Ik vind dit beledigend.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij op 30 juli 2017 te Assen [slachtoffer 2], opsporingsambtenaar van Politie Noord-Nederland gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht te slaan;
3.
hij op 31 juli 2017 te Assen [slachtoffer 2], opsporingsambtenaar van Politie Noord-Nederland, heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] aan te kijken en
tegen deze te roepen/zeggen: "Wacht maar, als ik jou zie, ik maak je kapot";
4.
hij op 30 juli 2017 te Assen opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2], opsporingsambtenaar van Politie Noord-Nederland, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens gezicht heeft gespuwd;
5.
hij op 30 juli 2017 te Assen opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2], opsporingsambtenaar van Politie Noord-Nederland, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar gezicht heeft gespuwd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de
rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
3. Bedreiging met zware mishandeling.
4. Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt gedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
5. Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt gedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 365 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest, waarvan 189 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een vrijheidsstraf die de termijn van het voorarrest niet overstijgt op de dag van de uitspraak indien de rechtbank mede tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde komt. Subsidiair zou aan de verdachte een werkstraf kunnen worden opgelegd. e rechtbank dient voorts rekening te houden met de wijze waarop verdachte is aangehouden door verbalisant [slachtoffer 2].
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met kracht verzet tegen zijn aanhouding op 30 juli 2017 in verband met de verdenking dat verdachte iemand met een mes had gestoken. Verdachte raakt in worsteling met verbalisant [slachtoffer 2] en heeft daarbij [slachtoffer 2] in het gezicht geslagen en ook in het gezicht gespuwd. Ook heeft verdachte toen hij in de politieauto werd gezet verbalisant [slachtoffer 3] in het gezicht gespuwd. Op het politiebureau heeft verdachte verbalisant [slachtoffer 2] bedreigd.
Het betreffen ernstige feiten en het past niet om bij een aanhouding te handelen zoals verdachte dat heeft gedaan, ook niet als men meent onterecht te zijn aangehouden. [slachtoffer 2] heeft door toedoen van verdachte lichte verwondingen opgelopen.
Verdachte heeft beide verbalisanten vol in het gezicht gespuwd. Dat is naar het oordeel van de rechtbank zeer vernederend.
In de persoon van de verdachte zoals die uit de rapportages naar voren komt ziet de rechtbank aanleiding verdachte te berechten met toepassing van het jeugdstrafrecht.
De feiten die de rechtbank bewezen acht dienen te worden afgedaan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Gelet op hetgeen de rechtbank bewezen acht en dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen van 6 weken.
De rechtbank heeft in de strafmaat niet in voor verdachte positieve zin meegewogen de wijze waarop verdachte is aangehouden door verbalisant [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] werd geconfronteerd met verdachte en heeft naar het oordeel van de rechtbank vanuit de hem ter beschikking staande informatie niet veel anders kunnen doen dan hij heeft gedaan.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 375,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de vordering toewijsbaar geacht zij het dat wellicht enige matiging op zijn plaats is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat enige matiging op zijn plaats is mede gelet op de wijze waarop verdachte is aangehouden.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op € 250,--. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 295,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de vordering toewijsbaar geacht zij het dat wellicht enige matiging op zijn plaats is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat enige matiging op zijn plaats is mede gelet op de wijze waarop verdachte is aangehouden.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op € 200,--. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte aanleiding om de vervangende hechtenis te bepalen op 1 dag.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Benadeelde partij [slachtoffer 1]

De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 27, 36f, 77c, 77h, 77i, 77gg, 266, 267, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

jeugddetentie voor de duur van zes weken.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
250,--(zegge: tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2]te betalen een bedrag van €
250,--(zegge: tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2017,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
200,--(zegge: tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3]te betalen een bedrag van €
200,--(zegge: tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2017,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partijen voormelde bedragen te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partijen de opgelegde bedragen heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van deze bedragen komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 januari 2018.
Mrs. Klaassens en Blom zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.