3.2Verweerder stelt dat, als eisers gevolgd worden, er sprake is van een situatie van dubbele aftrek. Enerzijds wordt de waardedaling dan geheel ten laste van de fiscale winst gebracht, terwijl anderzijds de SKNL-subsidie geheel onbelast blijft. Dat kan niet de bedoeling zijn, aldus verweerder. Verweerder stelt dat de fiscaal juiste verwerking is dat de waardedaling en de SKNL-subsidie met elkaar verrekend worden, in die zin dat de waardedaling van de gronden in mindering gebracht moet worden op de SKNL-subsidie. Alleen het saldo, zijnde € 71.501 (€ 473.450 - € 401.949), dient als objectieve vrijstelling onbelast blijven.
4. De rechtbank overweegt ten aanzien van de afwaardering naar lagere bedrijfswaarde van de gronden als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank staat goedkoopmansgebruik een dergelijke afwaardering in beginsel toe in een situatie als deze, waarin gronden door het aangaan van een kwalitatieve verplichting een waardedaling ondergaan. Door eisers is gesteld dat deze waardedaling naar lagere bedrijfswaarde - gelet op de boekwaarde van de gronden van € 532.499 en de getaxeerde waarde van de gronden als natuurgrond van € 130.550 - € 401.949 bedraagt. Nu verweerder de reden voor deze afwaardering noch de aldus berekende omvang daarvan als zodanig heeft betwist, kan hiervan bij het vaststellen van de fiscale winst worden uitgegaan.
5. Naar het oordeel van de rechtbank vindt het standpunt van verweerder – dat de waardedaling en de SKNL-subsidie voor wat betreft de fiscale winstberekening met elkaar verrekend moeten worden – geen steun in het recht. De rechtbank acht verweerders verwijzing naar de Kamervragen, en de antwoorden daarop van de Staatssecretaris van Economische Zaken (zie 1.11), in dit kader niet relevant. De subsidies waarover de antwoorden op de Kamervragen gaan, zijn onderhouds- of aanlegsubsidies in het kader van
agrarisch natuurbeheerin de zin van de SKNL (zogeheten SAN-subsidies of investeringssubsidies). Dat zijn andersoortige subsidies dan de subsidie die in het onderhavige geval aan eisers c.q. de maatschap is verleend; dat is immers een subsidie voor
functieveranderingin de zin van de SKNL (een zogeheten SN-subsidie).
6. Gelet op het voorgaande is het gelijk geheel aan eisers. Voor dat geval is ter zitting afgestemd dat de aangiften van eisers gevolgd kunnen worden.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank verhoogt de verliesvaststellingbeschikking tot € 181.846 (zie 1.8).
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank verhoogt de verliesvaststellingsbeschikking tot € 188.492 (zie 1.9).
Griffierecht en proceskostenvergoeding
9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is er zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase sprake van samenhang in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) tussen de zaken waar deze uitspraak op ziet. De bezwaren en beroepen in deze zaken zijn gelijktijdig behandeld door verweerder en door de rechtbank, waarbij steeds rechtsbijstand is verleend door ing. J.L.J. Jansen. De werkzaamheden konden bij elk van de bezwaren en beroepen identiek zijn.
11. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.251 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal per zaak de helft van dit bedrag (zijnde € 625,50) als proceskostenvergoeding toekennen.