ECLI:NL:RBNNE:2018:854

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
18/930089-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in een seniorenwoning met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

Op 13 maart 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 april 2017 brand heeft gesticht in een seniorenwoning in Assen. De verdachte, geboren in 1959 en thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad, werd bijgestaan door advocaat mr. W.M. Bierens. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. D. Roggen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat het primair ten laste gelegde feit, opzettelijke brandstichting, wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte, de aangifte, en de rapportages van deskundigen, waaronder psychologen en psychiaters. De verdachte had verklaard dat hij handelde in opdracht van een stem, wat zijn mentale toestand op dat moment illustreert. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één jaar op, met de maatregel van terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege, gezien het recidivegevaar en de ernst van de feiten. De rechtbank benadrukte dat de brandstichting niet alleen schade had veroorzaakt, maar ook levensgevaar voor medebewoners met zich meebracht. De uitspraak is gedaan na meerdere zittingen en op basis van uitgebreid bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer: 18/930089-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 maart 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan,
Smeet 1.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2017, 3 oktober 2017, 7 december 2017 en 27 februari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.
Ter terechtzitting zijn voorts aanwezig de deskundigen drs. B. Koudstaal, klinisch psycholoog, en [naam 2], reclasseringswerker.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 3 april 2017, te Assen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (in een flatgebouw) aan/nabij [straatnaam], aldaar, door vuur in aanraking te brengen en/of te laten komen met een of meer in die woning aanwezige stukken textiel althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan dat/die stukken) textiel, althans die brandbare stof,
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor die woning en/of voor een of meer belendende woningen
en/of voor de inboedel van die belendende woningen) in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of neer in die belendende woning(en) aanwezige personen in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
althans indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 3 april 2011, te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning (in een flatgebouw) aan/nabij [straatnaam], aldaar met dat opzet vuur in aanraking heeft gebracht en/of laten komen met een of meer in die woning aanwezige stukken textiel althans met een brandbare stof,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor die woning en/of voor een of neer belendende woningen en/of voor de inboedel van die belendende woning(en) in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of eer in die belendende woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde feit gevorderd.
Zij acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Daartoe heeft zij - onder meer - verwezen naar de zich in het dossier bevindende aangifte, de processen-verbaal van bevindingen en het proces-verbaal van sporenonderzoek.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de toestand waarin verdachte verkeerde, geen sprake is van opzettelijke dan wel voorwaardelijk opzettelijke brandstichting. De raadsman wijst er in dit verband op dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij zich herinnert dat hij heeft gehandeld in opdracht van een stem/een vent, maar dat hij zich niet herinnert of hij vervolgens daadwerkelijk brand heeft gesticht. De raadsman is van mening dat aldus niet bewezen kan worden dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg (brand) in zal treden en dat hij deze kans ten tijde van zijn gedraging bewust aanvaard en op de koop toe heeft genomen. Verdachte heeft weliswaar de brandmelders afgeplakt, maar ook dit heeft hij gedaan in opdracht van de stem, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte te veroordelen voor een poging tot brandstichting, omdat de uitvoering van de brand nog niet is voltooid.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Aan de hand van het dossier stelt de rechtbank vast dat er een brand is geweest en dat verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht.
De enkele verwijzing door de verdediging naar de verklaring van verdachte over de toestand waarin hij verkeerde - welke toestand tot de brandstichting zou hebben geleid -, vormt onvoldoende onderbouwing voor de stelling van de verdediging dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de brandstichting.
Voorts heeft de rechtbank, in dit verband, acht geslagen op de rapportage d.d. 5 april 2017 door A.P. van der Woerdt, forensisch psychiater NIFP Noord-Oost Nederland, naar aanleiding van het voorgeleidingsconsult op 4 april 2017 van verdachte. Van der Woerdt, voornoemd, concludeert in haar rapportage dat bij verdachte ten tijde van het onderzoek geen psychotische kenmerken aanwezig zijn.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op de bevindingen van dr. T.W.D.P. van Os, psychiater en drs. B. Koudstaal, klinisch psycholoog, vermeld in het rapport d.d. 22 september 2017 van het triple onderzoek Pro Justitia (zie "9 Multidisciplinaire forensisch gedragskundige beschouwing", onder "Verband diagnose en delict" (pag. 48 e.v.): "Betrokkene komt tot het ten laste gelegde (indien bewezen) op het moment dat hij zich al geruime tijd onmachtig voelt. Hij is eenzaam en dringt al enige tijd aan op intensivering van zorg. Als een dreiging met suïcide niet tot opname leidt, voelt betrokkene zich miskend en neemt zijn ontreddering (en boosheid?) toe. In deze gemoedstoestand komt hij (net als eerder in zijn leven) tot een wanhoopsdaad, dit keer het afplakken van de brandmelder en het stichten van brand in zijn woning.
Betrokkene claimt dat hij gehandeld heeft in opdracht van een stem, na een periode waarin hij in toenemende mate angstaanjagende psychotische verschijnselen heeft ervaren. Deze verschijnselen worden door hem achteraf beschreven, maar worden in de bewuste week met niemand gedeeld. Ondergetekenden kunnen geen psychotische symptomen vaststellen. Ook lijkt er een discrepantie te bestaan tussen de door hem gerapporteerde verwarring en de gecontroleerde wijze waarop hij zijn woning verlaat en de hulpverlening alarmeert. Bij dit laatste toont betrokkene veel controle over zijn handelen en is hij zich ook bewust dat hij brand heeft gesticht. In de eerste contacten na de brandstichting toont betrokkene zich aangeslagen, maar lijkt er van een ernstig falende realiteitstoetsing geen sprake.
Op basis van alle gegevens achten ondergetekenden het aannemelijk dat betrokkene tot het tenlastegelegde komt in een poging de door hem gewenste zorg af te dwingen. Daarbij wordt meegenomen dat betrokkene eerder om deze reden een psychose heeft voorgewend. (…)"
Gelet op al het voorgaande bestaat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwing van het standpunt van de verdediging dat verdachte geen enkel inzicht in de reikwijdte van zijn handelen had en zal het verweer dat geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet worden verworpen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 27 februari 2018 afgelegde bekennende verklaring, voor zover inhoudende:
"Ik heb de brand gesticht."
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 april 2017, opgenomen op pagina 11/43 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017084747 d.d. 13 april 2017, inhoudende als verklaring van [getuige], namens [naam coöperatie]:
"Op 3 april 2017 is er een brandmelding geweest in de woning aan [straatnaam]
te Assen. Hierop ben ik naar [straatnaam] gereden en ben ik de flat binnen gegaan. Op de vijfde etage, bij nummer [nummer], hoorde ik de slow whoop afgaan in de woning. Ik rook brandlucht bij de deur. Toen de politie ter plaatse was hebben ze via het balkon in de woning gekeken. Ze zagen veel rookontwikkeling in de woning."
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 4 april 2017, opgenomen op pagina 40/43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
"Op 3 april 2017 werd ik wakker gemaakt door een vent. Ik hoorde hem zeggen; kijk daar ligt de aansteker. (…) Je moet de kaarsjes pakken uit de onderste la van de kast in de woonkamer, die zet je in de la van de linnenkast in de slaapkamer. Later in de ochtend moest ik van diezelfde vent de spiritus en de wasbenzine pakken en die moest ik op het nachtkastje zetten in de slaapkamer. Ik kreeg de opdracht om de kleding in de brand te steken."
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2017, opgenomen op pagina 17/43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
"Wij constateerden dat [straatnaam] te Assen is gelegen op de vijfde verdieping met aan weerszijden een woning gelegen. Tevens zijn er direct aan de overkant van deze woning, gelegen aan dezelfde entreehal, nog drie woningen gelegen. Boven deze woning zijn nog drie bouwlagen gevestigd en daaronder nog vier bouwlagen. De afstand tussen de woning [nummer] en de woning daar direct tegenover, van voordeur tot voordeur, betreft ongeveer twee meter. Wij werden door de bewoonster van [nummer] binnengelaten in haar woning. Hier roken wij een sterke op spiritus gelijkende geur. Gezien de bewoning dichtheid is het erg aannemelijk, dat als de brand niet tijdig geblust was geweest, deze was overgeslagen op de naast, tegenover, onder en bovenste woningen."
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Sporenonderzoek brand d.d.
8 april 2017, opgenomen op pagina 24/43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant 3], forensisch onderzoeker, zakelijk weergegeven:
"De woning aan [straatnaam] te Assen bleek te zijn voorzien van drie rookmelders: één in de slaapkamer, één in de keuken en één direct achter de voordeur. Ik zag dat de rookmelder in de slaapkamer was afgeplakt met doorzichtig plakband. De brand had gewoed in de kledingkast op de slaapkamer. Ik zag dat de deuren boven de laden beroet waren. In de bovenste la trof ik zes waxinelichtjes aan waarvan de brandlont zwart was. Tevens lagen hier kledingstukken die gedeeltelijk verbrand/geschroeid waren. In de middelste la trof ik een gedeeltelijk verbrande klok aan. In de onderste la lagen verbrande resten van een sjaal. Door mij werd met behulp van de PID meter een onderzoek ingesteld naar de aanwezigheid van vluchtige brandbare stoffen. De PID meter gaf in de laden een sterk verhoogde waarde aan. Ik zag dat tussen het nachtkastje en de muur een spiritusfles geklemd zat. Op het voeteneind van het bed zag ik een donker verkleurde plek. De PID-meter gaf op deze plaats een sterk verhoogde waarde aan. Deze plek rook naar de mij bekende geur van spiritus.
Gevaarzetting
Goederen
Indien de brand niet tijdig was ontdekt en de brandweer geen kans had gezien de brand tijdig te blussen, dan had deze zich uit kunnen breiden als een uitslaande brand. De brand had zich hierdoor naar de aangrenzende woningen kunnen uitbreiden. Hierdoor was gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest.
Personen
De bewoners van de woningen naast het appartement waren ten tijde van de brand aanwezig. De bewoners van de aan de gang grenzende appartementen werden geëvacueerd. Wanneer de brand niet tijdig was gedetecteerd en zich had kunnen uitbreiden, was hierdoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten geweest."

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 3 april 2017, te Assen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (in een flatgebouw) aan [straatnaam], door vuur in aanraking te laten komen met in die woning aanwezige stukken textiel, ten gevolge waarvan die stukken textiel gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor die woning en voor belendende woningen en voor de inboedel van die belendende woningen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die belendende woningen aanwezige personen te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
- Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
- Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte - gelet op de inhoud van het uitgebrachte Pro Justitia rapport d.d. 27 september 2017 en de adviezen van Reclassering Nederland d.d. 5 oktober 2017 en 26 januari 2018 - de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, mocht de rechtbank niet komen tot een vrijspraak, primair gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarde verplicht contact met de reclassering en opname in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur die de reclassering noodzakelijk acht. Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Deze vorm van terbeschikkingstelling doet volgens de raadsman meer recht aan de persoon van verdachte en het gepleegde strafbare feit, dan de geadviseerde en gevorderde dwangverpleging. Mocht de rechtbank hierin meegaan, dan verzoekt de raadsman om aanhouding van de zaak opdat de reclassering voorwaarden voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden kan formuleren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft brand gesticht in zijn (senioren)woning in een flatgebouw. De rechtbank rekent het verdachte aan dat door zijn handelen niet alleen schade is aangericht, maar er ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medebewoners te duchten is geweest. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de brandstichting plaats had in een woning gelegen in een flatgebouw, waar met name senioren woonden. De bewoners van de woningen naast het appartement waren ten tijde van de brand aanwezig. De bewoners van de aan de gang grenzende appartementen werden geëvacueerd. Dat de brand zich heeft beperkt is niet te danken aan verdachte, maar aan het adequaat handelen van aangeefster en de tijdige inzet van de brandweer. Verdachte heeft hierdoor zeer gevaarzettend gehandeld, hetgeen afbreuk doet aan het veiligheidsgevoel in het algemeen en dat van de medebewoners van het flatgebouw in het bijzonder. Gezien de ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport triple onderzoek Pro Justitia d.d. 27 september 2017 van de deskundigen dr. T.W.D.P. van Os, psychiater, drs. B. Koudstaal, klinisch psycholoog en dhr. D.A. de Ruiter, milieu-onderzoeker (hierna te noemen: het triple rapport). Als bijlage bij het triple rapport is gevoegd afzonderlijke rapportage Pro Justitia d.d. 20 september 2017 van de deskundige prof. dr. C. Jonker, gedragsneuroloog.
Uit het triple rapport blijkt - onder meer - dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in die zin dat hij lijdende is aan complexe problematiek, die geclassificeerd kan worden als een conversiestoornis, een nagebootste stoornis, een borderline persoonlijkheidsstoornis en antisociale persoonlijkheidstrekken.
De deskundigen zijn van mening dat de ernstige problematiek van verdachte doorwerkt in de keuzes die hij maakt. Vanuit zijn borderline problematiek voelt hij een sterke behoefte aan contact, maar is hij niet in staat dit te organiseren en te behouden. Het door hem ervaren gemis versterkt zijn regressieve behoefte aan zorg en als ook deze wordt gefrustreerd, zijn zijn opties uitgeput en verliest hij de controle. Hij heeft onvoldoende adequate copingsstrategieën voorhanden. De antisociale persoonlijkheidstrekken faciliteren dat hij nog uitsluitend zijn eigen behoeftes nastreeft en de belangen van anderen uit het oog verliest.
De planmatige opzet van zowel de brandstichting, zijn vertrek uit de woning en het kenbaar maken van zijn daad, suggereren dat hij nog wel enige controle over zijn gedrag heeft kunnen uitoefenen. Op basis van het vorenstaande adviseren de deskundigen om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Geadviseerd wordt voorts om verdachte ter beschikking te stellen met verpleging van overheidswege.
De deskundigen dr. T.W.D.P. van Os, psychiater, en drs. B. Koudstaal, klinisch psycholoog, handhaven voornoemde conclusies en adviezen in hun (schriftelijke) beantwoording van de door de raadsman - voorafgaand aan de terechtzitting van 27 februari 2018 - aanvullend gestelde (schriftelijke) vragen.
Reclassering Nederland onderschrijft de in het triple rapport beschreven conclusies en adviezen. Dit blijkt uit het Reclasseringsadvies d.d. 5 oktober 2017, opgesteld door mevr. [naam 1], reclasseringswerker en het Reclasseringsadvies d.d. 26 januari 2018, opgesteld door [naam 2], reclasseringswerker.
De deskundigen drs. Koudstaal en [naam 2] hebben ter terechtzitting de door hen opgestelde rapporten (het triple rapport respectievelijk de reclasseringsrapporten), met name de keuze voor een TBS met verpleging van overheidswege, nader toegelicht. Desgevraagd hebben zij ter terechtzitting uitdrukkelijk verklaard dat zij bij hun schriftelijk advies blijven.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van het triple rapport en de adviezen van Reclassering Nederland verenigen en neemt deze over.
Alles afwegend, met inachtneming van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (zoals volgt uit hetgeen hierna wordt overwogen), acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van de tijd dat verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, passend en geboden.

Motivering van de maatregel

De rechtbank zal tevens aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen.
Blijkens het hiervoor reeds genoemde triple rapport Pro Justitia d.d. 27 september 2017 van de deskundigen dr. T.W.D.P. van Os, psychiater, drs. B. Koudstaal, klinisch psycholoog en dhr. D.A. de Ruiter, milieu-onderzoeker bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Daarnaast is het door verdachte begane feit een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel, nu het recidivegevaar, zonder behandeling, matig tot hoog is.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het advies van de deskundigen, zoals weergegeven in meergenoemd triple rapport. Het advies houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
"De gestructureerde risicotaxatie wijst uit dat het risico op herhaling van gewelddadig gedrag als matig tot hoog moet worden beschouwd. Deze taxatie sluit aan bij de klinische indruk van ondergetekenden. Betrokkene is een psychisch ernstig zieke man, die er niet in slaagt tot een adequate maatschappelijke aanpassing te komen. Hij leeft een leugenachtig, instrumenteel en opportunistisch bestaan, waarbij hij niet schroomt om de belangen van anderen te schaden en voor zijn verantwoordelijkheden weg te lopen. Indien de problematiek van betrokkene onbehandeld blijft, zal hij in situaties van verhoogde spanning, terugvallen op gedragspatronen waarmee hij zichzelf en anderen al jarenlang in de problemen brengt. (…)
De complexe problematiek van betrokkene kan niet anders dan klinisch behandeld worden.
(…) Ondergetekenden zijn van mening dat een ambulant of klinisch behandeltraject onder toezicht van de reclassering niet zal volstaan. Betrokkene heeft immers ruimschoots laten zien dat hij zich moeilijk grijpbaar kan opstellen. Al jaren zet hij hulpverleners (al dan niet bewust) op het verkeerde been. Hij is onbetrouwbaar in zijn uitspraken en moeilijk te peilen en/of in te schatten. Een behandeling heeft slechts kans van slagen als dit klinisch aanvangt en plaatsvindt binnen de context van maximale controle, dat wil zeggen de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. In dit kader zal moeten gaan blijken of de responsiviteit van betrokkene zodanig is dat werkelijke veranderingen mogelijk zijn. In ieder geval zal betrokkene geleidelijk moeten worden geresocialiseerd, waarbij de mate van externe controle zal afhangen van de behandelvorderingen die hij maakt.
Een voorwaardelijk kader volstaat naar inzicht van ondergetekenden niet. Daarvoor is een betrouwbare samenwerking nodig. Betrokkene heeft aangetoond tot nu toe dat een samenwerking was gebaseerd op moeras."
Reclassering Nederland heeft zich in de adviezen d.d. 5 oktober 2017 en d.d. 26 januari 2018 achter het triple rapport van voornoemde deskundigen geschaard.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist. De verwachting is dat het recidivegevaar, dat door de deskundigen en de Reclassering Nederland wordt ingeschat als matig tot hoog, niet kan worden afgewend door een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Daarvoor is een betrouwbare samenwerking een voorwaarde. Vanwege de aard en de ernst van de psychische problematiek van verdachte en zijn leugenachtige gedrag wordt op dit moment niet aan deze voorwaarde voldaan.
Gelet op het voorgaande is het niet verantwoord noch mogelijk om de behandeling van verdachte te laten plaatsvinden in een ander kader dan dat van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank zal derhalve de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten met bevel tot verpleging van overheidswege.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, kan de totale duur van de terbeschikkingstelling een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Gelet op al het vorenoverwogene ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals verzocht door de raadsman, de zaak aan te houden teneinde de reclassering opdracht te geven voorwaarden te formuleren die kunnen worden verbonden aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a en 37b, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van één jaar.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en
mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2018.
Mr. J.N.M. Blom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.