ECLI:NL:RBNNE:2018:812

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
C/18/181373 / PR RK 17-466
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende partijdigheid en ondeskundigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 maart 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door [verzoeker], die mr. T.F. Bruinenberg als rechter in zijn zaken had gewraakt. [verzoeker] stelde dat mr. Bruinenberg niet onpartijdig was en ondeskundig, en dat er sprake was van belangenverstrengeling. Hij baseerde zijn verzoek op een eerdere uitspraak van mr. Bruinenberg in een andere zaak, waarin deze had geweigerd een psychologisch onderzoek te gelasten. [verzoeker] was van mening dat deze beslissing zijn belangen had geschaad en dat zijn vertrouwen in mr. Bruinenberg ernstig was aangetast.

Tijdens de zitting op 27 februari 2018 werd het wrakingsverzoek behandeld door de wrakingskamer, bestaande uit mr. E.M. Visser als voorzitter en mrs. S. Dijkstra en M. Sanna als leden. Mr. Bruinenberg was niet ter zitting verschenen, maar had eerder zijn standpunt kenbaar gemaakt, waarin hij aangaf dat hij niet in het wrakingsverzoek berustte. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat mr. Bruinenberg in eerdere zaken beslissingen had genomen die [verzoeker] niet bevielen, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of partijdigheid.

De rechtbank benadrukte dat het vermoeden van onpartijdigheid van een rechter geldt, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat [verzoeker] niet voldoende feiten had aangedragen die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van mr. Bruinenberg. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat de hoofdzaken voortgezet zouden worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
128933 / HA RK 11-30516 september 2018
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/18/181373 / PR RK 17-466
Datum beslissing: 5 maart 2018
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna [verzoeker] te noemen,
in persoon procederende.

1.Het procesverloop

1.1
[verzoeker] heeft bij brief van 22 december 2017 mr. T.F. Bruinenberg als rechter in deze rechtbank in de zaken met zaaknummers LEE 17/400 en LEE 17/447 gewraakt.
1.2
Bij e-mailbericht van 7 februari 2018 heeft mr. Bruinenberg, in aansluiting op zijn e-mailbericht van 26 januari 2018, gemotiveerd kenbaar gemaakt dat hij niet in het wrakingsverzoek berust.
1.3
Op 27 februari 2018 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld door mr. E.M. Visser, voorzitter, mrs. S. Dijkstra en M. Sanna, leden.
1.4
[verzoeker] is ter zitting verschenen. Mr. Bruinenberg is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.
1.5
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat deze beslissing vandaag wordt uitgesproken.

2.Het standpunt van [verzoeker]

2.1
legt - samengevat - aan zijn verzoek ten grondslag dat mr. Bruinenberg niet onpartijdig is en daarnaast ondeskundig. Voorts is er sprake van belangenverstrengeling. Ter onderbouwing heeft [verzoeker] onder meer aangevoerd dat mr. Bruinenberg in een eerdere procedure (met zaaknummer LEE 16/2354) heeft geweigerd een psychologisch onderzoek te gelasten. Met deze weigering heeft mr. Bruinenberg de belangen van [verzoeker] geschaad. [verzoeker] heeft tegen de uitspraak in de zaak met zaaknummer LEE 16/2354 hoger beroep ingesteld. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat zijn vertrouwen in mr. Bruinenberg in ernstige mate is geschaad. Daarom dient er een andere rechter over zijn zaken te oordelen.

3.Het standpunt van mr. Bruinenberg

3.1
Mr. Bruinenberg voert aan - samengevat weergegeven - dat de door [verzoeker] aangevoerde feiten de twijfel aan zijn onpartijdigheid in de zaken met zaaknummers LEE 17/400 en LEE 17-447 niet rechtvaardigen. Ook in de zaak met zaaknummer LEE 16/2354 is niet gebleken van specifiek op zijn persoon betrekking hebbende feiten die maken dat er sprake is van partijdigheid of de schijn daarvan.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 8:15 e.v. Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.3
De rechtbank begrijpt dat het wrakingsverzoek van [verzoeker] is ingegeven door een gebrek aan vertrouwen in mr. Bruinenberg dat is ontstaan door een beslissing die hij heeft gegeven in een eerdere zaak. [verzoeker] heeft vooruitlopend op de mondelinge behandeling van zijn thans in behandeling zijnde zaken mr. Bruinenberg gewraakt.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen. Overwogen wordt daartoe dat de enkele omstandigheid dat mr. Bruinenberg in eerder behandelde zaken een beslissing heeft gegeven waarin [verzoeker] zich niet kan vinden, niet kan leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de behandeling van de onderhavige zaken door de rechter.
4.5
Wat [verzoeker] over belangenverstrengeling heeft gesteld, is onvoldoende concreet en op de persoon van mr. Bruinenberg toegespitst om te kunnen oordelen dat van enige belangenverstrengeling sprake is, zodat ook die stelling niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van partijdigheid of de schijn van partijdigheid. De stelling dat mr. Bruinenberg ondeskundig is, vormt daarnaast op zichzelf genomen geen grond voor wraking, daargelaten dat deze verregaande bewering op geen enkele wijze wordt onderbouwd.
4.6
Ook voor het overige is door [verzoeker] niet concreet gemaakt welke feiten en/of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van mr. Bruinenberg zouden moeten leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de behandeling van de zaken betreffende [verzoeker] door mr. Bruinenberg.
4.7
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank daarom van oordeel dat er geen grond is voor toewijzing van het wrakingsverzoek.
5. De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. Bruinenberg af;
- bepaalt dat de hoofdzaken (met zaaknummers LEE 17/400 en LEE 17/447) worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoeker] , mr. Bruinenberg, het College van Burgemeesters en Wethouders van de gemeente Smallingerland en aan de Raad van Bestuur Uwv, afdeling Bezwaar en Beroep.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.M. Visser, voorzitter, mrs. S. Dijkstra en M. Sanna, leden, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
c402