3.6.Een schouwverslag d.d. 5 januari 2016, inhoudende als verklaring van B.A.A.L. Roescher, forensische arts KNMG:
Cliënt: [slachtoffer 2]
Overleden: gemeente De Friese Meren
Toelichting: Dhr. werd vermist sinds een scheepsongeval voor de haven bij Lemmer op 27 november 2015, waarbij de boot waarop hij zich bevond, werd overvaren en is gezonken. Dhr. werd overleden en drijvend in het IJsselmeer aangetroffen op 5 januari 2016, waarna zijn stoffelijk overschot uit het IJsselmeer is gevist en geborgen.
Conclusie: Dhr. is verdronken.
Naar aanleiding van het verweer van de raadsman dat verdachte niet zelf heeft waargenomen dat er personen in het water lagen en om hulp hebben geroepen en dat verdachte - kort gezegd - geen reële hulp kon bieden zonder zijn schip of zijn bemanning (ernstig) in gevaar te brengen, overweegt de rechtbank het volgende.
Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij opzettelijk de krachtens artikel 785, eerste lid, van het Wetboek van Koophandel (hierna: WvK) op hem rustende verplichting tot hulpverlening niet is nagekomen, doordat hij, terwijl hij wist dat er personen in het water lagen, die om hulp hadden geroepen, dan wel door schreeuwen, gillen en/of roepen de aandacht hadden getrokken, deze personen, die hij op dat moment van dichtbij passeerde, geen hulp heeft geboden.
Op grond van artikel 785, eerste lid, WvK is de schipper verplicht aan personen, die in gevaar verkeren, de hulp te verlenen, waartoe hij bij machte is zonder zijn eigen schip en de opvarenden daarvan aan ernstig gevaar bloot te stellen.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat er personen in het water lagen en dat zij om hulp hadden geroepen en door middel van schreeuwen en gillen de aandacht hadden getrokken. Verdachte heeft dit weliswaar niet zelf waargenomen, maar zijn bemanningslid [getuige 1] heeft hem verteld dat hij mensen heeft horen schreeuwen, gillen en roepen. Verdachte heeft - naar eigen zeggen - op grond van het verhaal van [getuige 1] en de omstandigheid dat zij zich op dat moment ongeveer 1.800 m van de kust bevonden, geconcludeerd dat er mensen in het water lagen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte wist dat deze personen (hierna: de drenkelingen) in gevaar verkeerden.
Voorts leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachtes schip deze personen op zeer korte afstand is gepasseerd en dat verdachte zich daarvan - blijkens zijn uitlatingen tijdens de marifoongesprekken - ook bewust was.
Verdachte was op grond van artikel 785, eerste lid, WvK verplicht om te proberen de drenkelingen te redden, voor zover dit mogelijk was zonder zijn eigen schip of bemanning in gevaar te brengen. De mate waarin kon worden bijgedragen aan een reddingspoging en de kans van slagen daarvan waren daarbij naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet van belang. Dit zou slechts anders zijn geweest wanneer bij voorbaat duidelijk was dat een reddingspoging geen enkele kans van slagen had of dat geen enkele reële bijdrage kon worden geleverd aan een reddingspoging. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn geweest wanneer verdachtes schip zich op zeer grote afstand van de drenkelingen bevond of als verdachte er redelijkerwijs van uit had mogen gaan dat er al voldoende effectieve maatregelen waren getroffen. Van een dergelijke situatie was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Uit de deskundigenverklaring van Bergsma leidt de rechtbank af dat verdachte de drenkelingen hulp had kunnen bieden door met zijn schip tweemaal om te gaan. Daardoor zou het schip 360 graden zijn gedraaid en had verdachte kunnen terugkeren in de buurt van de locatie waar [getuige 1] de drenkelingen heeft gehoord, waarna hij en zijn bemanning naar de drenkelingen hadden kunnen zoeken, voor anker hadden kunnen gaan, reddingsboeien hadden kunnen uitgooien en de bijboot te water hadden kunnen laten. Voorts leidt de rechtbank uit deze deskundigenverklaring af dat verdachte deze handelingen had kunnen (laten) uitvoeren zonder dat hij zijn eigen schip en de opvarenden daarvan aan ernstig gevaar zou hebben blootgesteld. Ook indien verdachte het te gevaarlijk achtte om zijn bemanningsleden plaats te laten nemen in de bijboot en hen naar de drenkelingen te laten roeien, had de bijboot kunnen dienen om het de drenkelingen makkelijker te maken om uit het water te klimmen. Verdachtes schip voldeed niet aan de wettelijke verplichting dat daarop ten minste één werkende schijnwerper aanwezig moest zijn. Indien wel een werkende schijnwerper aanwezig zou zijn geweest, had deze gebruikt kunnen worden om het zoeken naar de drenkelingen te vergemakkelijken of om hun positie aan te geven.
Dat verdachte de hem bekende informatie heeft gemeld aan het CMIJ en enkele tegemoetkomende schepen en dat het tweemaal omgaan met verdachtes schip de nodige tijd zou hebben gekost, waardoor een ander schip of andere schepen mogelijk eerder bij de locatie van de drenkelingen kon(den) komen, ontsloeg verdachte niet van zijn verplichting om alle hulp te verlenen, waartoe hij bij machte was zonder zijn eigen schip en de opvarenden daarvan aan ernstig gevaar bloot te stellen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er geen andere schepen in de directe nabijheid waren op het moment dat verdachtes schip de locatie van de drenkelingen passeerde. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat het schip van verdachte zich op het moment dat het de drenkelingen op korte afstand passeerde buiten de vaargeul bevond en [naam schip 2] , het eerstvolgende schip dat die locatie passeerde, door haar diepgang niet zonder meer buiten de geul kon varen en daardoor mogelijk niet in de buurt van de locatie van de drenkelingen kon komen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat verdachte, kort nadat zijn schip de locatie van de drenkelingen was gepasseerd, enige tijd de vaart uit zijn schip heeft gehaald, maar dat hij enkele minuten later de snelheid van het schip weer heeft opgevoerd en verder is gevaren, zonder dat hij hulp heeft verleend aan de drenkelingen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte er bewust voor heeft gekozen door te varen en geen hulp te bieden aan de drenkelingen, terwijl hij wel hulp had kunnen bieden. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte opzettelijk de krachtens artikel 785, eerste lid, WvK op hem rustende verplichting tot hulpverlening niet is nagekomen.