ECLI:NL:RBNNE:2018:771

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
159520 FT RK 18-79
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van derdenbeslag op inkomen in het kader van wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoeker, bijgestaan door G. Benedictus, een verzoek ingediend tot het opschorten van het door De Friesland Zorgverzekeraar gelegde derdenbeslag op zijn inkomen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een aanvraag voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft op 9 februari 2018 de zaak behandeld, waarbij de verzoeker heeft aangegeven dat de financiële problematiek en het beslag op zijn inkomen de uitvoering van het budget door de beschermingsbewindvoerder bemoeilijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag op het inkomen van verzoeker niet in het belang van de gezamenlijke schuldeisers is, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de gevraagde voorziening als spoedeisend beoordeeld en heeft besloten het beslag te schorsen in de zin van artikel 301 lid 2 van de Faillissementswet. De beslissing houdt in dat de werkgever van verzoeker geen gelden onder zich hoeft te houden en het loon aan verzoeker moet uitbetalen zonder inhouding of reservering wegens het beslag. Deze voorlopige voorziening blijft van kracht totdat de rechtbank een definitieve beslissing heeft genomen op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer / rekestnummer: 159520 / FT RK 18-79
beschikking van 9 februari 2018
in de zaak van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan door G. Benedictus, werkzaam bij Bureau Benedictus te Garyp.
tegen
DE FRIESLAND ZORGVERZEKERAAR,
woonplaats kiezende aan het adres van L.A.V.G.,
Postadres: Postbus 774,
9723 ZL Groningen,
hierna: De Friesland.

1.De procedure

1.1.
Op 8 december 2017 is door verzoeker een verzoek ingediend tot het geven van een voorlopige voorziening bij voorraad als bedoeld in art. 287 lid 4 Faillissementswet (Fw). Tevens heeft verzoeker op 21 november 2017 een verzoekschrift ex art. 284 Fw ingediend.
1.2.
Verzoeker vraagt het door De Friesland gelegde derdenbeslag op het inkomen van verzoeker bij [werkgever] op te schorten zolang de rechtbank nog niet heeft beslist op het verzoekschrift van verzoeker om te mogen worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
1.3.
Het verzoekschrift ex artikel 287 lid 4 Fw is pro forma behandeld ter terechtzitting van 12 december 2017.
1.4.
Op 9 februari 2018 heeft G. Benedictus namens verzoeker in een nieuw verzoekschrift jegens De Friesland Zorgverzekeraar NVaangegeven dat een verschil in interpretatie van de op 12 december toegekende voorlopige voorziening zorgt voor onduidelijkheden die de procedure frustreren.
1.5.
Het verzoekschrift ex art. 287 lid 4 Fw is pro forma behandeld ter terechtzitting van heden.

2.Rechtsoverwegingen

2.1.
Uit de stukken volgt dat De Friesland blijkens de betekening van 4 december 2017 over een executoriale titel van 9 mei 2014 beschikt. Er is beslag gelegd onder het inkomen van verzoeker bij de werkgever. Door financiële problematiek en bijkomende beslaglegging onder de inkomsten van verzoeker kan de beschermingsbewindvoerder het budget niet rond krijgen. Daarnaast heeft het tot gevolg dat er nieuwe schulden ontstaan. Dit is tegen de achtergrond van het oplossen van de schuldenproblematiek en het ingediende verzoekschrift om toegelaten te mogen worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling niet in het belang van de gezamenlijke schuldeisers.
2.2.
De Friesland legt het 'opschorten van beslag' uit in de zin van artikel 476 Rv. De rechtbank volgt Bureau Benedictus echter in haar opvatting dat gezien het bijzondere karakter van de Faillissementswet en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder paragraaf 2.1. namelijk dat de beschermingsbewindvoerder van [verzoeker] door financiële problematiek en bijkomende beslaglegging onder de inkomsten het budget niet rond kan krijgen en dat dit ook niet in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers, er voldoende reden is dat met het 'opschorten van beslag' wordt bedoeld het 'schorsen van de executie', dit zoals toegepast middels art. 301 lid 2 Fw. Bij de toepassing van artikel 301 lid 2 Fw is artikel 476 Rv niet van toepassing.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde voorziening spoedeisend is. Gezien het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en met het oog op het daarmee te bereiken doel, acht de rechtbank het verzochte gerechtvaardigd, zodat de gevraagde voorziening uitvoerbaar bij voorraad zal worden gegeven.
2.3.
Op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal bij
afzonderlijk vonnis worden beslist. Dit leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank:
- draagt De Friesland Zorgverzekeraar N.V. op om de executie van het door De Friesland gelegde derdenbeslag te schorsen in de zin van artikel 301 lid 2 Fw, voor de periode dat de rechtbank tot beslist op het verzoekschrift van [verzoeker] om te om toegelaten te mogen worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling;
- bepaalt dat de werkgever van verzoeker in afwijking op art. 476 Rv geen gelden onder zich hoeft te houden en het loon aan verzoeker uitbetaalt zonder enige inhouding of reservering wegens het door De Friesland gelegde beslag.
- Deze voorlopige voorziening in ieder geval vervalt op het moment dat het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt ingetrokken en geldt tot de beslissing op het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in kracht van gewijsde is gegaan;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Idzenga, en in het openbaar uitgesproken op
9 februari 2018.