Op 26 februari 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door mr. H. Bakker, advocaat van verzoeker, tegen mr. [gewraakte rechter-commissaris], de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken. Het wrakingsverzoek volgde op een strafzaak waarin verzoeker als verdachte was aangemerkt. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter-commissaris de schijn van partijdigheid had gewekt door te eisen dat vragen aan getuigen vooraf schriftelijk moesten worden ingediend, wat volgens verzoeker de verdedigingsrechten beknotte en in strijd was met de beginselen van een eerlijke procesvoering zoals vastgelegd in het EVRM.
De wrakingskamer overwoog dat de rechter-commissaris de regievoering van de getuigenverhoren op zich had genomen, maar dat er geen wettelijke verplichting bestond voor de verdediging om vragen vooraf schriftelijk in te dienen. De wrakingskamer concludeerde dat het handelen van de rechter-commissaris getuigde van een onjuiste rechtsopvatting, maar dat dit niet automatisch leidde tot de conclusie dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.
Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat de strafrechtelijke procedure zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.