ECLI:NL:RBNNE:2018:734

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2018
Publicatiedatum
5 maart 2018
Zaaknummer
C/17/159433 / KG RK 18/41
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-commissaris in strafzaak en beoordeling van onpartijdigheid

Op 26 februari 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door mr. H. Bakker, advocaat van verzoeker, tegen mr. [gewraakte rechter-commissaris], de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken. Het wrakingsverzoek volgde op een strafzaak waarin verzoeker als verdachte was aangemerkt. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter-commissaris de schijn van partijdigheid had gewekt door te eisen dat vragen aan getuigen vooraf schriftelijk moesten worden ingediend, wat volgens verzoeker de verdedigingsrechten beknotte en in strijd was met de beginselen van een eerlijke procesvoering zoals vastgelegd in het EVRM.

De wrakingskamer overwoog dat de rechter-commissaris de regievoering van de getuigenverhoren op zich had genomen, maar dat er geen wettelijke verplichting bestond voor de verdediging om vragen vooraf schriftelijk in te dienen. De wrakingskamer concludeerde dat het handelen van de rechter-commissaris getuigde van een onjuiste rechtsopvatting, maar dat dit niet automatisch leidde tot de conclusie dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat de strafrechtelijke procedure zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/159433 / KG RK 18/41
Uitspraak van de meervoudige wrakingskamer ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van 26 februari 2018
inzake het namens:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan door mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam,
ingediende verzoek tot wraking van mr. [gewraakte rechter-commissaris] , rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

1.Het procesverloop.

1.1.
Bij de afdeling strafrecht van deze rechtbank, locatie Leeuwarden, is een strafzaak onder parketnummer 18/750016-16 aanhanging. In die strafzaak is [verzoeker] verdachte.
1.2.
De strafzaak is behandeld door de meervoudige strafkamer ter terechtzitting van 18 oktober 2017. Ter terechtzitting heeft de rechtbank de strafzaak verwezen naar de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde een zevental personen als getuige te horen.
1.3.
Per e-mailbericht van 31 januari 2018 om 12.47 uur heeft de griffier van het kabinet rechter-commissaris namens de rechter-commissaris het verzoek aan mr. H. Bakker gedaan om de door hem te stellen vragen aan de getuigen op de getuigenverhoren van 6 en 7 februari 2018, uiterlijk op 5 februari 2018 om 12.00 uur schriftelijk in te dienen.
1.4.
Per e-mailbericht van 5 februari 2018 om 9.07 uur heeft de griffier van het kabinet rechter-commissaris namens de rechter-commissaris wederom aan mr. H. Bakker het verzoek gedaan om die dag uiterlijk voor 12.00 uur schriftelijk vragen in te dienen. Daarnaast is in datzelfde bericht het volgende gesteld: “
Later toegezonden vragen zal de rechter-commissaris buiten beschouwing laten.
1.5.
Op 5 februari 2018, omstreeks 10:30, heeft mr. H. Bakker telefonisch contact gehad met de rechter-commissaris. In dit gesprek heeft de rechter-commissaris, zoals door haar ter zitting ook is erkend, bevestigd dat niet voor 12.00 uur ingediende vragen niet gesteld zouden mogen worden.
1.6.
Per brief van 5 februari 2018 heeft mr. H. Bakker de rechter-commissaris mr. [gewraakte rechter-commissaris] gewraakt en dit verzoek met gronden onderbouwd.
1.7.
Bij brief van 7 februari 2018 heeft mr. [gewraakte rechter-commissaris] aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.8.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. S.T. Kooistra, waarna het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de meervoudige wrakingskamer van 19 februari 2018. Mr. H. Bakker is namens verzoeker verschenen en heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht. Tevens is verschenen mr. [gewraakte rechter-commissaris] . Zij heeft herhaald niet in de wraking te berusten en heeft haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek verwoord.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft mr. H. Bakker namens verzoeker het volgende aangevoerd.
2.2.
Uit het feit dat niet vooraf ingediende vragen niet aan de getuigen gesteld zouden mogen worden, concludeert mr. H. Bakker dat mr. [gewraakte rechter-commissaris] de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen, althans dat daardoor de vrees objectief gerechtvaardigd is dat de rechter-commissaris een vooringenomenheid koestert. Het is in strijd met de wet en jurisprudentie om aan de verdediging de eis te stellen om voorafgaand aan een getuigenverhoor de te stellen vragen schriftelijk in te dienen.
Daarbij komt dat deze eis op zodanig korte termijn voor de getuigenverhoren kenbaar is gemaakt dat de mogelijkheden voor de verdediging om de getuigen aan een behoorlijke en effectieve ondervraging te onderwerpen bij voorbaat volstrekt illusoir was geworden.
Door aldus te handelen heeft de rechter-commissaris, mr. [gewraakte rechter-commissaris] , de verdediging beknot in zijn verdedigingsrechten en daarmee de beginselen van een behoorlijke procesorde en van een eerlijke procesvoering geschonden en derhalve gehandeld in strijd met artikel 6, lid 1 en lid 3 sub d van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM).

3.Het standpunt van mr. [gewraakte rechter-commissaris]

3.1.
Mr. [gewraakte rechter-commissaris] is van mening dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
3.2.
Het verzoek, om op voorhand schriftelijk vragen aan de rechter-commissaris te doen toekomen in verband met getuigenverhoren, is gedaan vanwege een adequate regievoering. De gestelde beknotting van het ondervragingsrecht kan niet worden aangemerkt als partijdigheid van de rechter. Daarbij komt dat een beknotting van het ondervragingsrecht te zijner tijd kan worden voorgelegd aan de meervoudige strafkamer die de hoofzaak behandelt. Derhalve is er geen sprake van een schijn van partijdigheid, althans dat de vrees objectief gerechtvaardigd is, dat een rechter-commissaris een vooringenomenheid koestert.
4. Beoordeling
4.1.
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 512 van het Wetboek van Strafverordening (verder: Sv) en artikel 6 van het EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2.
Artikel 512 Sv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak
behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv dan wel artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter-commissaris het laten stellen van vragen aan getuigen afhankelijk heeft gesteld van een voorwaarde, te weten het door de verdediging voorafgaand aan de getuigenverhoren indienen van schriftelijke vragen. Er is echter geen wettelijke verplichting voor de verdediging (noch voor de officier van justitie) om op voorhand vragen op schrift bij de rechter-commissaris in te leveren ten behoeve van het verhoor van een getuige waarbij de raadsman aanwezig zal zijn. Uit de wetsgeschiedenis of jurisprudentie kan een dergelijke verplichting evenmin worden afgeleid. [1]
4.4.
Dit betekent dat het handelen van de rechter-commissaris getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, die afbreuk heeft gedaan aan de beginselen van een fair trial, zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM. Een dergelijke schending van artikel 6 EVRM leidt echter niet zonder meer tot de vaststelling dat bij verzoeker naar objectieve maatstaven de gerechtvaardigde vrees heeft kunnen ontstaan dat de rechter(-commissaris) aldus de schijn van vooringenomen heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is het een juiste opvatting van de rechter-commissaris dat op haar de taak rust van een goede regievoering en dat zij daarvoor aanwijzingen mag geven omtrent de gang van zaken voor of tijdens een getuigenverhoor. Die aanwijzingen dienen echter te wijken voor de situatie waarin de verdedigingsrechten op enig moment in het gedrang kunnen komen. De enkele omstandigheid dat de rechter-commissaris het accent heeft gelegd op de regievoering en daarbij onvoldoende de belangen van de verdediging in haar afweging heeft betrokken, brengt nog niet mee dat de objectieve vrees gerechtvaardigd was dat de rechter-commissaris een vooringenomenheid jegens een procespartij koesterde.
4.5.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. [gewraakte rechter-commissaris] jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.6.
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat de strafrechtelijke procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond;
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. H. Bakker en
mr. [gewraakte rechter-commissaris] .
Deze beslissing is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en
mr. S.T. Kooistra, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2018.
Griffier Voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 september 2015,