ECLI:NL:RBNNE:2018:636

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
18-730379-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een schipper voor gevaarlijk varen onder invloed van alcohol met gevolgen voor zwemmers

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als schipper van een kajuitzeiljacht gevaarlijk dicht bij zwemmende en surfende personen heeft gevaren. De verdachte, geboren in 1956, was op 19 augustus 2016 in de Inthiemasloot en het Heegermeer in de gemeente Súdwest-Fryslân aan het varen, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. De tenlastelegging omvatte onder andere de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel bestond voor de slachtoffers. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar veroordeelde hem wel voor het varen onder invloed van alcohol en het niet nemen van de nodige voorzorgsmaatregelen. De verdachte kreeg een taakstraf van 120 uur en een taakstraf van 60 uur voor de overtredingen. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hadden geleden door het gevaarlijke vaargedrag van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de benadeelde partijen tot een bedrag van € 600,00 per persoon werden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730379-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. van der Pol, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 augustus 2016 te of bij Gaastmeer, in elk geval in de
gemeente Súdwest-Fryslân, als schipper van een kajuitzeiljacht,
(zulks terwijl verdachte (in ernstige mate) onder invloed van alcohol (al dan
niet in combinatie met medicijnen) was),
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
met dat opzet, met dat door hem verdachte bestuurde kajuitzeiljacht, welke
werd voortbewogen door een buitenboordmotor, daarmee varende in de
Inthiemasloot, althans een vaarwater,
nadat verdachte, als schipper van dat kajuitzeiljacht, [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] bijna had aangevaren, althans (zeer) dicht langs [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] was gevaren, welke [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] daar
beiden op en/of bij een surfplank in die Inthiemasloot, althans dat vaarwater,
aan het spelevaren en/of zwemmen waren,
(en nadat verdachte door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] daarover was
aangesproken)
toen aldaar dat kajuitzeiljacht heeft gekeerd en/of (vervolgens) is gaan en
blijven varen in de richting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of de
surfplank waar zij op en/of bij in het water lagen en/of (vervolgens) (met
onverminderde snelheid) is ingevaren op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
waarbij het door verdachte bestuurde kajuitzeiljacht die surfplank en/of die
[slachtoffer 1] heeft geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 augustus 2016 te of bij Gaastmeer, in elk geval in de
gemeente Súdwest-Fryslân, als schipper van een kajuitzeiljacht,
(zulks terwijl verdachte (in ernstige mate) onder invloed van alcohol (al dan
niet in combinatie met medicijnen) was),
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een of
meerdere perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met dat door hem
verdachte bestuurde kajuitzeiljacht, welke werd voortbewogen door een
buitenboordmotor, daarmee varende in de Inthiemasloot, althans een vaarwater,
nadat verdachte, als schipper van dat kajuitzeiljacht, [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] bijna had aangevaren, althans (zeer) dicht langs [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] was gevaren, welke [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aldaar
beiden op en/of bij een surfplank in die Inthiemasloot, althans dat vaarwater,
aan het spelevaren en/of zwemmen waren,
(en nadat verdachte door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] daarover was
aangesproken)
toen aldaar dat kajuitzeiljacht heeft gekeerd en/of (vervolgens) is gaan en
blijven varen in de richting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of de
surfplank waar zij op en/of bij in het water lagen en/of (vervolgens) (met
onverminderde snelheid) is ingevaren op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
waarbij het door verdachte bestuurde kajuitzeiljacht die surfplank en/of die
[slachtoffer 1] heeft geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 augustus 2016 te of bij Gaastmeer, en/of op of bij het
Heegermeer, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, als schipper van een
kajuitzeiljacht/schip daarmede heeft gevaren op de Inthiemasloot en/of
Heegermeer, zijnde (telkens) een openbaar voor de scheepvaart openstaand water
in het Rijk gelegen, terwijl uitdrukkelijke voorschriften in het
Binnenvaartpolitiereglement ontbraken, niet alle voorzorgsmaatregelen heeft
genomen die volgens goede zeemanschap en/of door omstandigheden waarin dat
schip of dat samenstel zich bevond in het belang van de veiligheid en/of de
goede orde van de scheepvaart waren geboden, teneinde te voorkomen dat het
leven van personen in gevaar werd gebracht en/of schade werd veroorzaakt aan
een ander schip/andere schepen en/of aan een andere drijvende voorwerpen, aan
oevers en/of aan werken en/of inrichtingen die zich in de vaarweg en/of op de
oevers daarvan bevonden en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de
scheepvaart in gevaar werd gebracht,
immers is/heeft hij, verdachte, als schipper van dat kajuitzeiljacht/schip,
(zulks terwijl verdachte (in ernstige mate) onder invloed van alcohol (al dan
niet in combinatie met medicijnen) was), met dat door hem verdachte bestuurde
kajuitzeiljacht, welke werd voortbewogen door een buitenboordmotor, daarmee
varende in die Inthiemasloot, althans een vaarwater,
nadat verdachte, als schipper van dat kajuitzeiljacht/schip, [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] bijna had aangevaren, althans (zeer) dicht langs die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] was gevaren, welke [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
daar beiden op en/of bij een surfplank in die Inthiemasloot, althans dat
vaarwater, aan het spelevaren en/of zwemmen waren,
(en nadat verdachte door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] daarover was
aangesproken)
- toen aldaar dat kajuitzeiljacht/schip gekeerd en/of (vervolgens)
- gaan en blijven varen in de richting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of de surfplank waar zij op en/of bij in het water lagen en/of
(vervolgens)
- ( met onverminderde snelheid) ingevaren op [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] , waarbij het door verdachte bestuurde kajuitzeiljacht/schip die
surfplank en/of [slachtoffer 1] heeft geraakt en/of waardoor [slachtoffer 1]
zich genoodzaakt achtte zich af te duwen tegen de punt van dat
kajuitzeiljacht/schip, om zo een aanvaring met dat kajuitzeiljacht/schip te
voorkomen en/of te voorkomen dat zij werd overvaren door dat
kajuitzeiljacht/schip, althans onder dat kajuitzeiljacht/schip zou
terechtkomen, en om zo haar lijf en leden te redden, althans een veilig
heenkomen te zoeken en/of (vervolgens)
- met dat kajuitzeiljacht/schip (door)gevaren in de richting van het
Heegermeer en/of gaan varen op het Heegermeer en/of (vervolgens)
- in de kajuit van dat kajuitzeiljacht/schip gegaan terwijl dat
kajuitzeiljacht nog werd voortbewogen door een buitenboordmotor en/of
(vervolgens)
- in die kajuit in slaap gevallen, en zodoende dat kajuitzeiljacht/schip
stuurloos, althans zonder roerganger/bestuurder, doen of laten varen op het
Heegermeer;
2.
hij op of omstreeks 19 augustus 2016 bij Gaastmeer en/of op het Heegermeer,
in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, in elk geval in de provincie
Fryslân/Friesland, op een scheepvaartweg, de Inthiemasloot en/of het
Heegermeer, althans een scheepvaartweg, een varend schip, te weten een
kajuitzeiljacht (welke werd voortbewogen door een buitenboordmotor), heeft
gevoerd en/of gestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het
alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek 630 microgram, in elk geval
hoger dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht
bleek te zijn.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Namens verdachte is betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verdachte vrijgesproken moet worden van het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde en het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1. meer subsidiair en het onder 2. ten laste gelegde een transactie had moeten aanbieden.
De officier van justitie is van mening dat het openbaar ministerie verdachte kan en mag vervolgen voor het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde omdat daarbij geen sprake is van een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van verdachte.
De rechtbank verwerpt het verweer. Er is geen sprake van de situatie dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie tot deze beslissing (het ten laste leggen van poging tot doodslag cq poging tot zware mishandeling) had kunnen komen. Daaraan doet de omstandigheid dat de raadsman vrijspraak heeft bepleit voor die ten laste gelegde onderdelen niets af.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1. primair ten laste gelegde en het onder 2. ten laste gelegde gevorderd. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat zij uitgaat van voorwaardelijke opzet aan de zijde van verdachte. De officier van justitie heeft daarbij gesteld dat de kans dat een persoon zal komen te overlijden na een aanvaring met een boot aanmerkelijk is nu het slachtoffer het hoofd kan stoten tegen de boot en bewusteloos kan raken of het slachtoffer in de schroef van de buitenboordmotor terecht kan komen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat er geen aanmerkelijke kans op de dood van of op zwaar lichamelijk letsel bij de slachtoffers heeft bestaan gezien de geringe omvang van de boot, de niet diep stekende kleine buitenboordmotor van 8 pk en de lage snelheid waarmee verdachte voer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vol opzet bij verdachte, gericht op het veroorzaken van de dood of zwaar lichamelijk letsel bij een of beide slachtoffers niet uit het bewijs volgt.
Of er sprake is geweest van voorwaardelijke opzet bij verdachte is onder andere afhankelijk van de vraag of er door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans bestond op de dood of op zwaar lichamelijk letsel bij een of beide slachtoffers. Het staat buiten kijf dat er een kans bestond dat het slachtoffer/de slachtoffers levensgevaarlijk of zwaar gewond zouden raken bijvoorbeeld door het oplopen van ernstig hoofdletsel bij het slaan van het hoofd tegen de boot of door terecht te komen in de schroef van de buitenboordmotor. Maar er moet meer zijn dan een 'gewone' kans op dit gevolg; er moet sprake zijn van een aanmerkelijke kans. De beantwoording van de vraag of er een aanmerkelijke kans bestond op de dood van of op zwaar lichamelijk letsel bij een of beide slachtoffers is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
De omstandigheden die een doorslaggevende rol spelen in de onderhavige zaak zijn onder andere het soort vaartuig waarmee werd gevaren, de kracht en het type buitenboordmotor en de vaarsnelheid. Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij voer op een waarschip met een lengte van 7,25 meter. De snelheid waarmee de boot de eerste keer dicht langs [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voer, wordt door verdachte geschat op 10 tot 12 km/uur. Verdachte heeft vervolgens de boot gekeerd en is teruggevaren naar de beide personen in het water. De snelheid waarmee hij toen voer komt niet duidelijk naar voren uit het dossier. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn snelheid na het keren van de boot fors lager lag dan de eerder door hem gevaren snelheid van 10 tot 15 km/uur. De politie heeft (slechts) verklaard dat de boot was voorzien van een 8 pk buitenboordmotor maar heeft geen onderzoek gedaan naar de vaarsnelheden van de boot in combinatie met deze voortstuwingsbron.
Andere omstandigheden die een rol spelen zijn dat de boot van verdachte een surfplank (licht) raakte waar een man op lag en dat hij zo dicht bij/langs een vrouw voer dat laatstgenoemde zich met een hand moest afzetten tegen de kiel van de boot om niet overvaren te worden. Deze handeling heeft niet geleid tot letsel bij de vrouw.
Het dossier bevat geen oordeel van een deskundige omtrent de gevaarzetting van het -onder deze omstandigheden- overvaren van zich in het water of op een surfplank bevindende personen.
De rechtbank is van oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet gezegd kan worden dat er naar algemene ervaringsregelen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van een of beide slachtoffers of dat de aanmerkelijke kans bestond dat een of beide slachtoffers zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen door de gedragingen van verdachte. De rechtbank acht op grond daarvan het onder 1. primair en het onder 1. subsidiair ten laste gelegde niet wettig bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 8 februari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 19 augustus 2016 bij Gaastmeer als schipper van een kajuitzeiljacht gevaren op de Inthiemasloot en op het Heegermeer terwijl ik alcoholhoudende drank had gedronken. De boot voer op de buitenboordmotor. Ik ben vlak langs een surfplank gevaren met daarbij een man en een vrouw. Ik was boos en heb de boot gekeerd en ben op de surfplank waarop de man lag afgevaren en ik ben toen opzettelijk tegen de surfplank aangevaren. Vervolgens ben ik verder gevaren. Op een gegeven moment werd ik wakker en was de politie aan boord. Ik heb meegewerkt aan een ademanalyse. De uitslag was 630 microgram.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 19 augustus 2016, opgenomen op pagina 14 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 21 augustus 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 19 augustus, was ik zo rond 16:00 uur 16:30 uur, met mijn vriend [slachtoffer 2] aan het zwemmen bij het zwemwater "Piel" gelegen bij het Heegermeer in Gaastmeer. Wij waren aan het zwemmen op een surfplank. We waren zo'n 50 meter uit de kant. Op een gegeven moment lag ik plat op mijn buik op de surfplank, mijn vriend lag toen achter mij op de surfplank, toen ik over mijn schouder plotseling een rode boot aan zag komen, ik schrok ervan dat die boot al zo dicht bij was. Ik riep naar mijn vriend [slachtoffer 2]. Ik hoorde mijn vriend [slachtoffer 2] schreeuwen richting de boot, de boot voer namelijk bijna over ons heen, ik schrok enorm. We hebben echt hard moeten peddelen om uit de weg te komen. Ik hoorde [slachtoffer 2] toen tegen de man op de zeilboot schreeuwen. Ik hoorde dat de man op de zeilboot iets terug zei. Vervolgens zag ik dat de boot voor ons uit weg voer en verderop draaide, weer richting ons. Ik zag dat de man op de zeilboot de punt van de boot richting ons stuurde en weer op ons afvoer. Toen de boot op ons afvoer lag ik in het water en hield mij vast aan de surfplank. Ik zag dat de boot niet bijdraaide en ook geen vaart minderde. De boot was nu zo dicht bij dat ik niet meer weg kon, ik heb mij hierop afgeduwd tegen de punt van de boot. Dit om niet onder de boot terecht te komen. Ik kwam aan de bakboordkant van de boot te liggen. Ik zag dat [slachtoffer 2] ook aan mijn kant lag en de surfplank tegen de boot aan kwam. Ik zag dat de boot doorvoer en wegdraaide richting het Heegermeer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 19 augustus 2016, opgenomen op pagina 15 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik ben vervolgens achter de zeilboot aangegaan in een volgbootje. Toen we bij de rode zeilboot aankwamen zag ik niemand achter het roer staan, ook niet in de kuip. Ik heb vervolgens de man aangeroepen, ik zag dat de man toen uit de kajuit kwam. We zijn de boot weer gaan volgen, we zagen dat de boot rare koersen maakte en niet echt een duidelijke richting aan hield. We zagen hierbij dat de boot ook de vaargeul over stak. Ook zagen we dat er wederom niemand achter het roer stond of in de kuip. Blijkbaar was de man weer in de kajuit, echter de boot voer nog steeds. Even later kwam de politie. Zij hebben de boot geënterd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 19 augustus 2016, opgenomen op pagina 27 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 19 augustus 2016, omstreeks 17.10 uur, kregen wij, verbalisanten via onze meldkamer de melding dat er op het Piel, onder Gaastmeer, een surfster een aantal malen bijna was overvaren. Uit het contact met de melder kregen wij de info dat de vaarrichting van het zeiljacht was vanaf het Piel richting het Heegermeer. De melder gaf aan dat hij zag dat er niemand aan het roer stond en dat de opvarende schipper zich in de kajuit bevond. Wij zagen dat er een rood zeiljacht vanuit noordwestelijke richting in de richting van de vaargeul voer. Wij zagen dat het zeiljacht met deze vaarroute nagenoeg loodrecht de vaargeul over zou steken om vervolgens in het daar achterliggende "snelvaargebied" terecht te komen. De afstand tot de vaargeul bedroeg op dat moment nog slechts een afstand tussen de 100 en 200 meter. Wij zagen en hoorden dat het zeiljacht werd voorbewogen door een 8 pk buitenboordmotor. Wij zagen geen roerganger. Wij zagen dat er niemand zichtbaar aan boord was. Ik, [verbalisant], heb herhaalde malen, terwijl we kort achter het zeiljacht voeren, geroepen naar de schipper en medegedeeld dat we politie waren. Er kwam geen respons. Ik, [verbalisant], ben vervolgens aan boord van het zeiljacht gestapt en heb de motor uitgezet. Vervolgens hebben we het zeiljacht direct langszij het politievaartuig vastgelegd, teneinde uit de vaargeul te blijven. Er was op dat moment nog redelijk recreatievaart op het Heegermeer. Wij, verbalisanten, zagen dat de kajuit van het zeiljacht geopend was.
Wij zagen in de kajuit, aan bakboordzijde een manspersoon op zijn rug op de bank liggen. Wij zagen dat deze persoon in slapende toestand verkeerde. Hij had niet gereageerd op ons aanroepen. Er waren verder geen andere personen aan boord. Wij zijn vervolgens vanaf het Heegermeer, met naastgekoppeld zeiljacht naar Woudsend gevaren. Ik, [verbalisant], sprak de verdachte aan en deelde hem mede dat hij verdachte was voor onverantwoord vaargedrag, dat hij was aangehouden en dat ik een blaastest van hem af wilde nemen. Verdachte wilde hier aan meewerken en blies een F. Blaastest om 18.05 uur. Verdachte is door ons in de jachthaven van Woudsend, de Rakken, overgedragen aan collega's van de landdienst die hem overbrachten naar het politiebureau te Sneek.
Waar hier gesproken wordt over een zeiljacht, moet begrepen worden dat dit een (klein)schip en motorschip betrof als bedoeld in artikel 1.01 van het BPR.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 augustus 2016, opgenomen op pagina 32 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Het verzoek vanuit ZSM / het OM was om via een proces-verbaal mijn bevindingen
duidelijk te maken wat de gevaarzetting was op het moment dat wij, verbalisanten, het
zeilvaartuig aantroffen. Ik schat dat de snelheid van het zeilschip op dat moment rond de 10 kilometer per uur bedroeg. Ik zag dat het zeilschip zich op een afstand tussen de 100 en 200 meter van de vaargeul, het Johan Willem Friso kanaal, bevond. Deze vaargeul wordt gebruikt door zowel recreatie- als beroepsvaart. Kort achter de vaargeul bevindt zich een afgeboeid snelvaargebied. In dit snelvaargebied, zo zag ik, was in ieder geval een snelvaartuig aan het varen. Dit betrof een speedboot met daarachter een opgeblazen band waarop mensen werden voortgetrokken. Achter en schuin naast dit snelvaargebied ligt aan de oever een dagrecreatie terrein met zwemgelegenheid. Ik zag dat het zeilschip een koers had die dwars door de vaargeul zou gaan, dwars door het snelvaargebied om vervolgens in de wal te geraken ter hoogte van het dagrecreatie terrein. Omdat ik, verbalisant, meermalen en luid de verdachte als schipper had aangeroepen, hij daar niet op reageerde maar bleef slapen, gekoppeld aan het feit dat hij pas ruim een half uur later wakker werd, terwijl wij allerlei handelingen op zijn zeilschip en met zijn zeilschip hadden uitgevoerd, is het zeer aannemelijk dat het zeilschip, dus zonder roerganger, door alle genoemde gebieden heen was gevaren om tenslotte een aanvaring met de wal te hebben.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal nr. [nummer]-1, d.d. 9 januari 2017, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Op 19 augustus 2016 te 19:10 uur heb ik, daartoe aangewezen opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 7 van het Besluit Alcoholonderzoeken, [verdachte] onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 27 lid 2 onder a van de Scheepvaartverkeerswet. Het onderzoek ving aan op het eerste tijdstip vermeld op de bijgevoegde afdruk, zijnde een tijdstip tenminste 20 minuten na het tijdstip van de vordering tot medewerking aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Er werd gebruikt gemaakt van een ademanalyseapparaat, dat ingevolge het Besluit Alcoholonderzoeken is aangewezen. De verklaring van goedkeuring is geldig tot 13 juli 2017. Op 19 augustus 2017 te 19:10 uur, heb ik de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek. Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek overeenkomstig de als bijlage gevoegde afdruk genummerd 398. Aan verdachte is aanstond medegedeeld dat het onderzoeksresultaat 630 ug/l bedroeg.
7. De bij het proces-verbaal gevoegde uitdraai van de ademanalyse.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. meer subsidiair en het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair:
hij op 19 augustus 2016 bij Gaastmeer en op of bij het Heegermeer, in de gemeente Súdwest-Fryslân, als schipper van een kajuitzeiljacht daarmede heeft gevaren op de Inthiemasloot en het Heegermeer, zijnde telkens een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in het Rijk gelegen, terwijl uitdrukkelijke voorschriften in het Binnenvaartpolitiereglement ontbraken, niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die volgens goede zeemanschap en/of door omstandigheden waarin dat schip of dat samenstel zich bevond in het belang van de veiligheid en/of de goede orde van de scheepvaart waren geboden, teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar werd gebracht en/of schade werd veroorzaakt aan een ander schip/andere schepen en/of aan een andere drijvende voorwerpen, aan oevers en/of aan werken en/of inrichtingen die zich in de vaarweg en/of op de oevers daarvan bevonden en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht,
immers is hij, verdachte, als schipper van dat kajuitzeiljacht, zulks terwijl verdachte in ernstige mate onder invloed van alcohol was, met dat door hem verdachte bestuurde kajuitzeiljacht, welke werd voortbewogen door een buitenboordmotor, daarmee varende in die Inthiemasloot, nadat verdachte, als schipper van dat kajuitzeiljacht, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bijna had aangevaren, welke [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daar beiden op en/of bij een surfplank in die Inthiemasloot aan het zwemmen waren, en nadat verdachte door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarover was aangesproken
- toen aldaar dat kajuitzeiljacht gekeerd en vervolgens
- gaan en blijven varen in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de surfplank waar zij op en/of bij in het water lagen en vervolgens
- ingevaren op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij het door verdachte bestuurde kajuitzeiljacht die surfplank heeft geraakt en waardoor [slachtoffer 1] zich genoodzaakt achtte zich af te duwen tegen de punt van dat kajuitzeiljacht, om zo een aanvaring met dat kajuitzeiljacht te voorkomen en te voorkomen dat zij werd overvaren door dat kajuitzeiljacht
en om zo haar lijf en leden te redden en vervolgens
- met dat kajuitzeiljacht doorgevaren in de richting van het Heegermeer en gaan varen op het Heegermeer en vervolgens
- in de kajuit van dat kajuitzeiljacht gegaan terwijl dat kajuitzeiljacht nog werd voortbewogen door een buitenboordmotor en vervolgens
- in die kajuit in slaap gevallen, en zodoende dat kajuitzeiljacht stuurloos doen of laten varen op het Heegermeer;
2.
hij op 19 augustus 2016 bij Gaastmeer en op het Heegermeer, in de gemeente Súdwest-Fryslân, op een scheepvaartweg, de Inthiemasloot en het Heegermeer, een varend schip, te weten een kajuitzeiljacht, welke werd voortbewogen door een buitenboordmotor, heeft
gevoerd en gestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek 630 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op
onder 1. meer subsidiair de overtreding:
Overtreding van een regel gesteld krachtens artikel 4 van de Scheepvaartverkeerswet.
onder 2. het misdrijf:
Handelen in strijd met artikel 27, tweede lid onder a, van de Scheepvaartverkeerswet.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en onder 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een werkstraf die overeenkomt met een geldboete van ongeveer € 2.000,00 bij veroordeling van verdachte voor het onder 1. meer subsidiair en het onder 2. ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het varen onder invloed van alcohol. Verdachte heeft bij het varen een tweetal surfers over het hoofd gezien en is rakelings langs hen gevaren. Nadat verdachte opmerkingen had gekregen over zijn verkeerde vaargedrag, heeft hij de boot gekeerd en is teruggevaren naar de surfers en is vervolgens bewust tegen de surfplank te varen. Op een gegeven moment is verdachte in de kajuit op het bed gaan liggen terwijl zijn schip op de motor verder voer zonder dat iemand aan het roer stond. Dit terwijl het een drukke dag was in de vakantie en er veel boten op het water waren. Er werd gezien dat het schip stuurloos rondvoer en de gewaarschuwde politie kon daarop het schip enteren en zo een einde maken aan deze gevaarlijke situatie.
De eis van de officier van justitie is onder andere gebaseerd op een veroordeling voor de onder 1. primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de poging tot doodslag en komt tot veroordeling voor een overtreding van het Binnenvaartpolitiereglement. Dit brengt met zich mee dat er sprake is van een geheel andere strafmodaliteit dan gevangenisstraf namelijk oplegging van een geldboete en/of een werkstraf. De raadsman heeft -gezien de financiële situatie van verdachte- gepleit voor oplegging van een werkstraf. De rechtbank zal dit volgen en verdachte voor beide feiten een werkstraf opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 600,00 ter vergoeding van geleden immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 1.500,00 ter vergoeding van geleden immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. [slachtoffer 2] heeft ter zitting aangegeven dat hij zich kan vinden in de eis tot toewijzing van zijn vordering tot een bedrag van € 600,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert algehele toewijzing van de vordering van [slachtoffer 1] en toewijzing van de vordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 600,00 nu niet inzichtelijk is waarom [slachtoffer 2] meer immateriële schade zou hebben geleden dan [slachtoffer 1].
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de gevorderde schadevergoeding wel zou willen betalen maar dat hij dat niet kan. De raadsman heeft gepleit voor afwijzing van de vorderingen omdat er geen sprake is geweest van een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partijen schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. meer subsidiair bewezen verklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen in dier voege dat de rechtbank de geleden immateriële schade voor beide partijen zal stellen op een bedrag van € 600,00 nu beiden in een soortgelijke situatie verkeerden ten tijde van het door verdachte gepleegde feit. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 augustus 2016.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Met betrekking tot het door [slachtoffer 2] gevorderde en niet toegewezen deel van de schade beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van dit meer-gevorderde bedrag aan geleden schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij die hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom voor dat deel niet ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 4, 27 en 31 van de Scheepvaartverkeerswet en artikel 1.04 van het Binnenvaartpolitiereglement, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair en onder 1. subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. meer subsidiair en het onder 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte
ter zake van de onder 1. meer subsidiair bewezen verklaarde overtreding tot

een taakstraf, voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
en ter zake van het onder 2. bewezen verklaarde misdrijf tot

een taakstraf, voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Ten aanzien van het onder 1. meer subsidiair bewezen verklaarde:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 600,00(zegge: zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 600,00 (zegge: zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 600,00(zegge: zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2016.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 600,00 (zegge: zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2018.
Mr. Dijkstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.