ECLI:NL:RBNNE:2018:628

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
18/830326-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld met werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 5 augustus 2017 te Groningen openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, geweld heeft gepleegd tegen de slachtoffers, waarbij hij hen heeft geslagen en geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het letsel niet aan één specifieke handeling van de verdachte kan worden toegerekend, waardoor een deel van de tenlastelegging is geschrapt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, gezien de impact op de slachtoffers en de openbare orde. De verdachte heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn vaste baan en verantwoordelijkheden voor een jong gezin. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de slachtoffers, die door de rechtbank zijn toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers, met een schadevergoedingsmaatregel om de betaling te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830326-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 februari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.M.S. Bal, advocaat te Rotterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 augustus 2017 te Groningen met een ander of anderen, op
of aan de openbare weg, te weten de Rijksweg, openlijk in vereniging geweld
heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het
meermalen, althans eenmaal, (telkens):
- slaan en/of schoppen in/op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of (een ander
deel van) het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- slaan en/of schoppen in/op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of (een ander
deel van) het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- ten val brengen en/of laten vallen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2],
terwijl het door hem, verdachte, gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te
weten:
- een of meer wonden en/of kneuzingen aan/in het gezicht en/of een gekneusde
schouder van die die [slachtoffer 1] en/of
- een of meer wonden en/of kneuzingen aan/in het gezicht en/of een gekneusde
wijsvinger en/of enkel en/of knie van die [slachtoffer 2]
ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde feit gevorderd met uitzondering van het deel “enig letsel ten gevolge hebbend”. Het toebrengen van het letsel is niet specifiek aan een bepaalde handeling van verdachte te koppelen. Een bewezenverklaring van openlijk geweld kan volgen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat ten aanzien van het “enig letsel ten gevolge hebbend” geen bewezenverklaring kan volgen. Daarnaast heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte slachtoffer [slachtoffer 1] niet tegen het hoofd heeft geschopt. Voor het overige kan een bewezenverklaring volgen voor openlijk geweld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de door verdachte op de terechtzitting van 8 februari 2018 afgelegde verklaring;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 augustus 2017, opgenomen op pagina 40 e.v. van het dossier van de politie Noord-Nederland met nummer 2017207865 d.d. 30 augustus 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 augustus 2017, opgenomen op pagina 102 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2]:
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2018, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 augustus 2017, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige].
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat verdachte in het openbaar deel uitmaakte van een groep en dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het (door die groep) gepleegde geweld.
De rechtbank overweegt voorts dat het toegebrachte letsel niet aan één verdachte of één specifieke handeling kan worden toegerekend en daarom zal dit deel van de tenlastelegging uit de bewezenverklaring worden gestreept.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 5 augustus 2017 te Groningen met een ander op de openbare weg, te weten de Rijksweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meermalen, telkens:
- slaan tegen het hoofd en/of een ander deel van het lichaam van die [slachtoffer 1] en
- slaan en schoppen tegen hoofd en/of een ander deel van het lichaam van die [slachtoffer 2] en
- ten val brengen van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2];
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een werkstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, zodat verdachte zijn woning en baan kan behouden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 5 augustus 2017 samen met een ander schuldig maakt aan een ernstige vorm van geweld. Nadat een verkeersincident had plaatsgevonden is verdachte weggereden bij de gevallen motorrijder (aangever [slachtoffer 1]) en is binnen korte tijd teruggekomen met meer personen, naar eigen zeggen om te helpen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben evenwel geen hulp verleend maar zijn begonnen tegen omstanders te schelden. Daarop heeft één van de omstanders (aangever [slachtoffer 2]) verdachte een (eerste) vuistslag gegeven. Verdachte was vervolgens de initiator van de vechtpartij die ontstond. Tijdens deze vechtpartij hebben verdachte en zijn medeverdachte beide slachtoffers meerdere keren geschopt en geslagen tegen hun hoofd en lichaam, ook op het moment dat zij al op de grond lagen. Met hun handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte op grove wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Het onderhavige feit vond plaats bij een winkelcentrum ten overstaan van vele omstanders. Deze omstanders zijn ongewild getuige geweest van deze vechtpartij. Dit soort gewelddadige feiten schokt de rechtsorde en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte - hij heeft een vaste baan en draagt verantwoordelijkheid voor een jong gezin - zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, evenwel van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijk taakstraf. De rechtbank zal daarom naast een taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, om de ernst van het feit te benadrukken en om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 300,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 94,69 ter vergoeding van materiële schade en € 850,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat beide vorderingen tot schadevergoeding worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheidsclausule.
Standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft aangevoerd dat de vordering van [slachtoffer 1] kan worden toegewezen.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw bepleit dat deze niet eenvoudig van aard is. Uit de verklaringen blijkt dat hij ook een aandeel had in de ontstane vechtpartij en daarom is het niet duidelijk wie voor welk deel van de schade aansprakelijk is. Er zou sprake kunnen zijn van deels eigen schuld. Deze vordering is daarom niet eenvoudig van aard en levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair meent zij dat de schadevergoeding moet worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2017.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
[slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Er is geschopt tegen het hoofd en daar is het letsel door ontstaan. Dit letsel is niet mede ontstaan door eigen schuld van de benadeelde partij. Door het plegen van openlijk geweld is verdachte mede verantwoordelijk voor de schade die daardoor is geleden. De rechtbank ziet geen aanleiding, zoals door de raadsvrouw is bepleit, om de vordering te matigen d. De vordering zal geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2017.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.

een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 300,- (zegge: drie honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 300,- (zegge: drie honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 944,69 (zegge: negenhonderd vierenveertig euro e negenenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 944,69 (zegge: negenhonderd vierenveertig euro en negenenzestig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, M.B.W. Venema en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2018.
Mr. M. van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.