ECLI:NL:RBNNE:2018:607

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
18/950061-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen met een minderjarige tijdens een evenement in Assen

Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het (mede)plegen van ontuchtige handelingen met een vijftienjarig meisje tijdens een TT-feest in Assen op 24 juni 2017. De verdachte, geboren in 1999, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.M. Bierens, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. A. van den Oever. Tijdens de zitting op 8 februari 2018 werd het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie veroordeling eiste op basis van de aangifte van het slachtoffer, die volgens haar betrouwbaar was en ondersteund door getuigenverklaringen.

De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet bewezen konden worden. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er fysiek contact was geweest tussen de verdachte en het slachtoffer tijdens het dansen, er geen bewijs was dat de verdachte de ontuchtige handelingen had gepleegd zoals door het slachtoffer was aangegeven. Het DNA van de verdachte was niet aangetroffen op het slachtoffer, en er was geen ander ondersteunend bewijs.

Daarnaast had het slachtoffer zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, maar de rechtbank verklaarde deze vordering niet-ontvankelijk, aangezien het ten laste gelegde feit niet bewezen was. De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/950061-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 08 februari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juni 2017 te Assen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door het trekken aan en/of vastpakken en/of
vasthouden van de armen en/of het vastpakken en/of vasthouden bij de heupen
en/of om de middel, dan wel het lichaam, en/of het insluiten en/of belemmeren
van de vrije doorgang/bewegingsruimte en/of het onverhoeds brengen van een
hand (deels) in het t-shirt bij en/of boven de borsten en/of van een arm onder
de borsten,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het betasten van en/of wrijven over de
(onder)buik en/of de bovenbenen in de richting van de liezen en/of de
schaamstreek en/of over de buik en/of het bovenlichaam in de richting van
en/of onder de borsten/borststreek en/of het geven van een kus (in de nek)
en/of het likken van het gezicht en/of het (heen en weer) bewegen van zijn,
verdachtes, penis, dan wel onderlichaam, tegen en/of in de richting van het
(onder)lichaam van die [slachtoffer];
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 juni 2017 te Assen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2002, die toen de leeftijd van zestien jaren
nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
het betasten van en/of wrijven over de (onder)buik en/of de bovenbenen in de
richting van de liezen en/of de schaamstreek en/of over de buik en/of het
bovenlichaam in de richting van en/of onder de borsten/borststreek en/of het
geven van een kus (in de nek) en/of het likken van het gezicht en/of het (heen
en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis, dan wel onderlichaam, tegen
en/of in de richting van het (onder)lichaam van die [slachtoffer],
terwijl het feit is voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld,
te weten
door het trekken aan en/of vastpakken en/of vasthouden van de armen en/of het
vastpakken en/of vasthouden bij de heupen en/of om de middel, dan wel het
lichaam, en/of het insluiten en/of belemmeren van de vrije doorgang/
bewegingsruimte en/of het onverhoeds brengen van een hand (deels) in het
t-shirt bij en/of boven de borsten en/of van een arm onder de borsten.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting, met toepassing van het jeugdstrafrecht, veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde tot:
- een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, met aftrek van preventieve hechtenis;
- 2 maanden jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- een leerstraf (Tools4U Plus) voor de duur van 25 uren, subsidiair 12 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte medepleger is van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van aangeefster [slachtoffer]. Zij baseert het bewijs op de aangifte, welke volgens haar betrouwbaar is en wordt ondersteund door getuigenverklaringen en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte]. Daarnaast heeft verdachte het intieme dansen bekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat verdachte met aangeefster op een TT-feest in Assen heeft gedanst en dat daarbij fysiek contact is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier en de verklaringen ter terechtzitting echter niet dat het verdachte was, die de door aangeefster aangegeven ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Daarbij overweegt de rechtbank dat aangeefster zich op een druk bezocht evenement bevond in een groep van zeven jongens. Deze groep stond, zo verklaart zij, om haar heen. Weliswaar erkent verdachte dat hij met haar heeft gedanst, hij ontkent echter dat er daarbij sprake is geweest van de aanrakingen zoals deze door aangeefster tijdens het informatieve gesprek en in haar aangifte zijn genoemd. Het DNA van verdachte is niet aangetroffen in de monsters die zijn genomen van de wang van aangeefster, noch is er ander ondersteunend bewijs waaruit kan worden afgeleid dat het verdachte is geweest die haar op ontuchtige wijze heeft aangeraakt. De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medepleger is van de ten aanzien van aangeefster gepleegde ontuchtige handelingen.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 149,30 ter vergoeding van materiële schade en € 650,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd. Daarnaast heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor afwijzing van de schadevergoedingsvordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter, mr. G. Eelsing en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2018.