ECLI:NL:RBNNE:2018:5674

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
114679 / HA ZA 16-102
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bewijslevering en proceskosten in civiele zaak tussen Zandexploitatie Drenthe B.V. en [naam 1] Beheer B.V.

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, heeft Zandexploitatie Drenthe B.V. een vordering ingesteld tegen [naam 1] Beheer B.V. De zaak betreft een geschil over de hoeveelheid zand die gewonnen kon worden uit depot B en de invloed van de gebruikte apparatuur op de zandwinning. De rechtbank heeft eerder een bewijsopdracht gegeven aan Zandexploitatie Drenthe om aan te tonen dat het aantal m3 zand dat gewonnen kon worden minder was dan 90.000 m3. Tijdens de procedure zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder [naam 2], [naam 3] en [naam 4], en zijn er schriftelijke stukken overgelegd.

De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat Zandexploitatie Drenthe niet heeft bewezen dat het aantal m3 zand dat door [naam 2] gewonnen kon worden uit depot B minder is dan 90.000 m3. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen als onvoldoende overtuigend beoordeeld en heeft vastgesteld dat er nog minimaal 60.000 m3 zand theoretisch winbaar is. Hierdoor zijn de vorderingen van Zandexploitatie Drenthe afgewezen en is zij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 5.955,00.

Het vonnis is uitgesproken op 31 januari 2018 door mr. E.W. van Weringh en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor wat betreft de kostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/114679 / HA ZA 16-102
Vonnis van 31 januari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZANDEXPLOITATIE DRENTHE B.V.,
gevestigd te [plaats 1],
eiseres,
hierna:
Zandexploitatie Drenthe,
advocaat mr. R.J. Bakker te Naarden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 1] BEHEER B.V.,
gevestigd te [plaats 2],
gedaagde, hierna:
[gedaagde],
advocaat mr. I.E. Nauta te Deventer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 januari 2017;
  • de akte van Zandexploitatie Drenthe van 25 januari 2017;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 31 mei 2017 en de met het oog daarop door
Zandexploitatie Drenthe overgelegde productie;
  • de akte van [gedaagde] van 28 juni 2017;
  • het proces-verbaal van contra-enquête van 18 oktober 2017 en de met het oog daarop door
[gedaagde] overgelegde productie;
- de conclusie na getuigenverhoor van Zandexploitatie Drenthe van 22 november 2017; - de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [gedaagde] van 20 december 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 11 januari 2017 heeft de rechtbank Zandexploitatie Drenthe opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat:
  • het aantal m3 zand dat door [naam 2] gewonnen kon worden uit depot B minder is dan 90.000 m3 en
  • het gebruik maken van een profielzuiger in plaats van een cutterzuiger geen invloed heeft gehad op het aantal winbare kuubs.
Zandexploitatie Drenthe heeft de getuigen [naam 2], [naam 3] en [naam 4] laten horen en een aantal schriftelijke stukken in het geding gebracht.
In de contra-enquête zijn als getuigen gehoord [naam 5], [naam 6] en [naam 7]. En ook [gedaagde] heeft nog stukken in het geding gebracht.
De rechtbank zal beoordelen of Zandexploitatie erin is geslaagd het opgedragen bewijs te leveren.
2.2.
Zandexploitatie Drenthe stelt in haar conclusie na enquête dat in de bewijsopdracht van de rechtbank een subjectief element zit, namelijk dat het gaat om hoeveel m3 zand die door [naam 2] gewonnen kon worden. Dat is onjuist. Uit het tussenvonnis van 11 januari 2017 blijkt evident iets anders:
er moet komen vast te staan dat al het zand dat gewonnen kon worden, is gewonnen en dat dat minder is dan 90.000 m3.
(…) dat uit de put is gehaald wat technisch mogelijk is. (…)
Gelet op de gemotiveerde betwisting staat niet vast dat depot B leeg is.
(…) dat zal moeten komen vast te staan dat het gebruik maken van een profielzuiger in plaats van een cutterzuiger geen invloed heeft gehad op het aantal winbare kuubs.
Dat het niet gaat om wat [naam 2] kon winnen of meende te kunnen winnen, maar om wat objectief gezien (door [naam 2], als in de koopovereenkomst zandwinning aangewezen aannemer) winbaar was, blijkt duidelijk uit de partijbedoelingen waar de rechtbank bij heeft aangeknoopt. Het blijkt ook onvermijdelijk uit het feit dat de rechtbank bewijs opdroeg met betrekking tot de discussie cutterzuiger/profielzuiger. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam 2] geen cutterzuiger heeft. Als Zandexploitatie Drenthe zou worden gevolgd in haar subjectieve uitleg, zou de tweede bewijsopdracht bijgevolg zinledig zijn.
2.3.
De rechtbank merkt met betrekking tot de tweede bewijsopdracht nog op, dat deze pas relevant is als komt vast te staan dat depot B leeg is. Pas dan is immers van belang om te beoordelen of het gebruik van de voorgeschreven cutterzuiger tot een hogere zandopbrengst zou hebben geleid. Als Zandexploitatie Drenthe er niet in is geslaagd te bewijzen dat het aantal m3 zand dat gewonnen kon worden uit depot B minder is dan 90.000 m3, moeten haar vorderingen worden afgewezen.
2.4.
Zandexploitatie Drenthe meent dat zij heeft bewezen dat al het winbare zand uit depot B is gewonnen. Zij baseert dit vooral op de verklaring van getuige [naam 2]. [naam 2] heeft verklaard dat hij op basis van overleg met de uitvoerder [naam 3] en zijn eigen ervaring van 25 jaar bepaalde stukken van depot B onaangeroerd heeft gelaten. Naar zijn inschatting is uit de plas gehaald wat eruit gehaald kon worden. Metingen om te zien of verder winnen verantwoord was, zegt hij niet te hebben verricht. Getuige [naam 3] heeft verklaard dat het risico om meer dan de gewonnen 40.000 m3 te winnen te groot was in verband met een oude bres van 2006. Tijdens de werkzaamheden ontstond er naar zijn zeggen een bres en in overleg met [naam 2] is toen beslist dat er niet verder gewonnen kon worden.
Deze bewijsvoering overtuigt de rechtbank niet. [gedaagde] wijst er terecht op dat het in feite om niet meer dan het subjectieve oordeel van [naam 2] gaat. Dat zegt Zandexploitatie Drenthe overigens ook zelf met zoveel woorden in haar conclusie na enquête. De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat niet duidelijk is welke afwegingen [naam 2] heeft gemaakt en dat hij niet concreet over de situatie in depot B heeft verklaard. Daar komt nog bij dat [gedaagde] gelijk lijkt te hebben als hij erop wijst dat de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] over een bres die tijdens het werk ontstond kennelijk zien op een bres aan de zuidzijde van de plas, niet bij de oude bres. Verder blijkt uit de door [gedaagde] in zijn conclusie na enquête aangestipte bewijsmiddelen dat de oude bres (van 2008 en niet 2006) destijds is hersteld en dat er daarna weer zand kon worden gewonnen. Ook blijkt uit die bewijsmiddelen in combinatie met de verklaring van getuige Barth dat door [naam 2] aan de oostkant van de plas, waar de oude en inmiddels gestabiliseerde bres zich bevond, geen zand is gewonnen, terwijl daar volgens de meetgegevens wel winbaar zand aanwezig is. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat volgens de door [gedaagde] overgelegde rapporten van [naam 8] Zandwinning B.V. (productie 11) en [naam 9] & Partners B.V. (productie 16) nog minimaal 60.000 m3 zand (theoretisch) winbaar is.
De rechtbank komt tot de conclusie dat Zandexploitatie Drenthe niet heeft bewezen dat het aantal m3 zand dat door [naam 2] gewonnen kon worden uit depot B minder is dan 90.000 m3.
2.5.
Nu Zandexploitatie Drenthe het opgedragen bewijs niet heeft geleverd, moeten haar vorderingen worden afgewezen. Zandexploitatie Drenthe zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op: - griffierecht € 1.929,00
  • getuigenkosten 450,00
  • salaris advocaat

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt Zandexploitatie Drenthe in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 5.955,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. van Weringh en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2018.
1