ECLI:NL:RBNNE:2018:5639

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
C/19/122628 / FA RK 18-736
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over schoolplaatsing en zorgverdeling na scheiding van ouders

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 31 juli 2019, gaat het om een geschil tussen twee moeders, moeder A en moeder B, over de schoolplaatsing van hun zoon en de verdeling van zorg- en opvoedtaken. De rechtbank had eerder op 13 juni 2018 de moeders verwezen naar het traject Ouderschap na Scheiding van Yorneo. Ondanks de inspanningen van Yorneo en de Raad voor de Kinderbescherming om duidelijkheid te scheppen voor de zoon, zijn de ouders het nog steeds niet eens over de schoolkeuze. De rechtbank heeft de moeders de gelegenheid gegeven om hun standpunten schriftelijk kenbaar te maken, maar de wijziging van verzoeken door moeder A werd als te vertragend beschouwd en in strijd met de belangen van de zoon. De rechtbank heeft besloten om het oorspronkelijke verzoek van moeder A te behandelen, maar heeft geen gronden gevonden voor toewijzing. De rechtbank concludeert dat de huidige school niet de oorzaak van de problemen is, maar eerder de strijd tussen de ouders. De rechtbank wijst de verzoeken van moeder A af en benadrukt het belang van duidelijkheid voor de zoon, die voor het begin van het nieuwe schooljaar moet weten waar hij naar school gaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rekestnummer: C/19/122628 / FA RK 18-736
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 31 juli 2019
inzake
A,
wonende te [woonplaats A.]
hierna ook te noemen moeder A,
advocaat mr. M. de Winter, kantoorhoudende te Geesbrug,
tegen
B,
wonende te [woonplaats B.],
hierna ook te noemen moeder B.,
advocaat mr. I.M.G. Maste, kantoorhoudende te Almere,

1.Procesverloop

Bij beschikking van 13 juni 2018, die als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, zijn de moeders verwezen naar het traject Ouderschap na Scheiding van Yorneo.
Bij brief van 1 juli 2019 heeft Yorneo de behandelbrief van (naam zoon) aan de rechtbank gestuurd.
De Raad voor de kinderbescherming heeft bij brief van 15 juli 2019 laten weten dat de Raad geen aanleiding ziet om nader onderzoek te doen.
Zowel Yorneo, als de Raad, benadrukken dat het vooral van belang is dat (naam zoon) zo spoedig mogelijk duidelijkheid krijgt over de vraag waar hij komend schooljaar naar school zal gaan.
Middels F8 formulieren van 4 en 8 juli hebben beide moeders hun verhinderdata doorgegeven.
Bij brief van 18 juli 2019 heeft de rechtbank aan de moeders laten weten dat die verhinderdata, in combinatie met het zittingsrooster van de rechtbank het onmogelijk maken om voor het begin van het nieuwe schooljaar nog een behandeling ter zitting te plannen. Aan de moeders is de gelegenheid gegeven om uiterlijk 25 juli 2019 schriftelijk de visie nogmaals kenbaar te maken waarna de rechtbank de zaak op de stukken zal afdoen.
Bij brief van 22 juli 2019, binnen gekomen op 23 juli 2019 heeft mr Maste het standpunt van moeder B. nader toegelicht. Bij brief van 24 juli 2019 deed mr. De Winter voor moeder A.. In dat schrijven wijzigt het verzoek van moeder A. en vult zij dat verzoek aan met een ander verzoek.

2.Motivering

2.1.
Van de kant van beide moeders heeft de rechtbank reacties ontvangen die de indruk wekken dat zij niet helemaal hebben begrepen wat de urgentie is en wat voor de rechtbank het belangrijkste punt is. Zowel Yorneo als de Raad benadrukken dat het voor (naam zoon) het belangrijkste is dat hij zo snel mogelijk weet waar hij aan toe is, qua school. Dat zou (naam zoon) zo snel mogelijk en zeker voor het begin van het nieuwe schooljaar moeten weten.
In de regio Noord worden de kinderen op 26 augustus weer op school verwacht en dat zal waarschijnlijk ook voor (naam zoon) gelden. Mr. Maste merkt in haar schrijven op dat de reactietermijn die is gegeven wel heel kort is. Als de rechtbank haar een langere termijn had gegeven, dan had dat een termijn tot ergens na 16 augustus moeten zijn, als de rechtbank de verhinderdata bekijkt. Dat was dan wel kort dag geworden. Mr de Winter wijzigt namens moeder A. haar verzoeken. Als de rechtbank die gewijzigde verzoeken inhoudelijk in deze procedure zou willen meenemen, dan zou moeder B. nog de gelegenheid moeten krijgen om daarop te reageren. Ook dat zou bepaald kort dag worden.
2.2.
Moeder A. vraagt niet meer om toestemming voor plaatsing van (naam zoon) op de Montesori school in [woonplaats A.], maar zij vraagt om toestemming om (naam zoon) te plaatsen op primair de OBS [naam optie 1]en subsidiair de OBS [naam optie 2], beide in
[woonplaats A.] Daarbij verzoekt moeder A. om een wijziging aan te brengen in de verdeling van de zorg- en opvoedtaken inhoudende dat moeder B. (naam zoon) in de tweede week op woensdag uit school haalt en dat moeder A. (naam zoon) op vrijdag uit school haalt.
2.3.
Het is in strijd met de goede procesorde, althans in strijd met het belang van (naam zoon) om snel duidelijkheid te krijgen, dat moeder A. haar verzoek nu wil aanpassen (andere scholen) en uitbreiden (ook een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken.)
Inhoudelijk behandelen van die verzoeken zou leiden tot een vertraging die de zaak niet kan verdragen. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot het oorspronkelijk verzoek.
2.4.
Nog los van het feit dat ook moeder A. inmiddels geen toestemming meer vraagt voor een inschrijving op de Montesori school, ziet de rechtbank geen gronden voor toewijzing van haar verzoek.
Dat (naam zoon) niet op zijn plek zou zijn op zijn huidige school, zoals moeder A. lijkt te stellen, blijkt onvoldoende. Waar (naam zoon) last van heeft, is de strijd tussen zijn moeders, niet zozeer het feit dat hij in [woonplaats B.] naar school gaat.
(naam zoon) is door zijn moeders samen ingeschreven op zijn huidige school, toen zijn moeders beiden in die omgeving woonden. De wens om (naam zoon) van school te laten veranderen is opgekomen nadat moeder A. is verhuisd en betrokkenen met grotere reisafstanden werden geconfronteerd. Die reisafstanden zijn vooral voor de betrokken volwassenen bezwarend. De mate waarin dat voor moeder A. geldt blijkt voor de rechtbank pas in haar brief van 23 juli 2019, waar door moeder B. niet meer op gereageerd kon worden.
Namens moeder A. wordt benadrukt dat het normaal is dat een kind op school gaat in de plek die zijn woonplaats is. In het geval van (naam zoon) is het begrip "woonplaats" op dit punt een redelijk papieren werkelijkheid. Formeel heeft (naam zoon) zijn hoofdverblijf bij moeder A.. Feitelijk verblijft (naam zoon) niet veel minder bij moeder B. dan bij moeder A.. Argumenten over vriendjes van school in de buurt van de woning van een moeder zijn dan minder sterk.
Dat moeder B. op enig moment gebruik maakte van buitenschoolse opvang - zij ontkent dat daar nog sprake van is - is geen aanleiding voor een ander oordeel. Het ouderschapsplan verbiedt dat ook niet. Dat plan vermeldt "
De ouders stellen vast dat het de voorkeur verdient om (naam zoon) bij één van de ouders te laten verblijven, en dat opvang van het kind door middel van inschakeling van naschoolse opvang of andere derden alleen aan de orde is als geen van de ouders de mogelijkheid heeft om (naam zoon) op te vangen."
Of het gezien de huidige omstandigheden nog haalbaar is dat moeder A. (naam zoon) opvangt als moeder B. daar bijstand bij nodig heeft, is ook zeer de vraag. De door moeder A. als bezwaarlijk ervaren afstand van haar nieuwe woonplaats naar [woonplaats B.], maar nog meer de verslechterde verstandhouding tussen de moeders, zijn wijzigingen van omstandigheden die tot een andere conclusie zouden kunnen leiden.
2.5.
Dat moeder A. de situatie inmiddels ervaart alsof de huidige school tot actief onderdeel van het conflict is geworden, is jammer. Daar ligt voor de volwassenen een schone taak om dit uit te praten en daar een weg in te vinden.
2.6.
Moeder A. brengt nog ter sprake dat de KNO arts dringend heeft geadviseerd om de amandelen van (naam zoon) te verwijderen en dat moeder B. daaraan niet meewerkt omdat zij wil inzetten op een homeopathisch traject. Die operatie zou inmiddels zijn uitgesteld van 18 december 2018 naar april, naar 7 mei naar verder afwachten tot in oktober 2019. De homeopaat zou meer tijd nodig hebben om het juiste middel te vinden. De visie van moeder B. kent de rechtbank niet, een verzoek is door moeder A. hierover niet ingediend en de rechtbank kan er dan ook niet over beslissen. De rechtbank geeft moeder B. wel mee dat de inzichten van een KNO arts zwaarder zouden moeten wegen dan die van een homeopaat. Van een gelijkwaardig niveau van expertise en effectiviteit van behandelingen is geen sprake. De rechtbank geeft ook mee dat (naam zoon) gebaat is bij duidelijkheid, niet bij data voor een ingreep die steeds weer opschuiven.
2.7.
Aanleiding om een partij in de kosten te veroordelen ziet de rechtbank niet.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven te Assen door mr. T.M.L. Veen, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 31 juli 2019in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: ***